ECLI:NL:RBNHO:2024:5322

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
9331551 \ CV EXPL 21-4668
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van kosten door passagiers na annulering van vlucht door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Swiss International Air Lines AG, naar aanleiding van de annulering van hun vlucht van Zürich naar Amsterdam op 24 juli 2019. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de luchtvaartmaatschappij en vorderden schadevergoeding voor de extra kosten die zij hebben gemaakt als gevolg van de annulering. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht, maar ook deze vlucht werd geannuleerd, waardoor zij extra kosten hebben moeten maken voor maaltijden, hotelaccommodatie en vervoer.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de luchtvaartmaatschappij verantwoordelijk blijft voor de kosten, ondanks de annulering van de alternatieve vlucht door KLM. De rechter oordeelde dat de verplichtingen van de luchtvaartmaatschappij niet eindigen bij de annulering van de oorspronkelijke vlucht en dat de passagiers recht hebben op vergoeding van hun gemaakte kosten op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vordering tot vergoeding van de kosten van de maaltijden, hotelovernachting en treinkaartjes werd toegewezen, evenals de wettelijke rente over deze bedragen.

De kantonrechter heeft de luchtvaartmaatschappij veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 456,20 aan de passagiers, inclusief proceskosten en nakosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij annuleringen en de rechten van passagiers onder de Europese regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9331551 \ CV EXPL 21-4668
Uitspraakdatum: 29 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2. [eiser 2]pro se en in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2],
3. [eiser 3],
allen wonende te [plaats],
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigden: mr. R.A.C. Telkamp en X.E. Kranenberg (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Swiss International Air Lines AG Swiss International Air Lines SA Swiss International Air Lines Ltd,
gevestigd te Basel, Zwitserland,
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C.C.M. Bootsman & mr. F.B. Mahabali (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 13 april 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De passagiers hebben per akte van 21 juli 2021 nog stukken overgelegd. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 23 en 24 juli 2019 moest vervoeren van Los Angeles, Verenigde Staten, via Zürich, Zwitserland, naar Amsterdam-Schiphol Airport met de vluchtcombinatie LX041 en LX734. Volgens die vluchtschema zouden de passagiers op 24 juli 2019 om 19.15 uur in Amsterdam aankomen.
2.2.
Vlucht LX734 van Zürich naar Amsterdam is geannuleerd.
2.3.
De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vluchtcombinatie naar de eindbestemming. Zij zouden op 24 juli 2019 vanaf Zürich vervoerd worden via Londen, Verenigd Koninkrijk, naar Amsterdam Schiphol-Airport, met de vluchtcombinatie LX454 en KL970. Vlucht KL970 van Londen naar Amsterdam zou worden uitgevoerd door KLM. Volgens dit vluchtschema zouden de passagiers op 24 juli 2019 om 23.00 uur in Amsterdam aankomen.
2.4.
Vlucht KL970 is geannuleerd en de passagiers hebben de nacht in een hotel in Londen doorgebracht. De passagiers zijn vervolgens op 25 juli 2019 met vlucht BA 3271vervoerd van Londen naar Düsseldorf. Vanuit Düsseldorf zijn zij per trein naar Schiphol gereisd, waarbij zij zelf treintickets hebben aangeschaft.
2.5.
De passagiers hebben schadevergoeding van de vervoerder gevorderd vanwege deze annulering.
2.6.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.
2.7.
Passagier sub 2 is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens haar minderjarige kinderen te voeren.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 386,12, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 september 2019, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 72,18 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) dan wel het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (hierna: het Verdrag van Montreal) dan wel het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen de door hen gemaakte extra kosten te vergoeden, bestaande uit maaltijden in Zwitserland, maaltijden in Londen, vervoer van de luchthaven naar een hotel in Londen, maaltijden in Oberhausen en treinkaartjes van Düsseldorf naar Nederland, ter waarde van, in totaal, € 386,12. Zij vorderen vergoeding van deze kosten op grond van artikel 5 en/of 6 juncto artikel 8 en 9 van de Verordening dan wel op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal dan wel – na aanvulling – op grond van artikel 6:74 BW.
3.4.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft betoogd dat hij op grond van de Verordening niet gehouden is de kosten van de treinkaartjes, de maaltijd, hotelaccommodatie en het vervoer in Londen en de maaltijd in Oberhausen te voldoen omdat deze kosten voortvloeien uit de annulering van vlucht KL970. Deze vlucht zou door KLM worden uitgevoerd. Daarom is KLM en niet de vervoerder de uitvoerende luchtvaartmaatschappij van deze vlucht. De vervoerder heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de Verordening door de passagiers om te boeken naar een alternatieve vlucht naar de eindbestemming. De gevorderde kosten moeten daarom voor rekening komen van KLM.
4.3.
Ten aanzien van de maaltijd in Zwitserland heeft de vervoerder betoogd dat hij al heeft voldaan aan zijn verplichting tot verzorging van de passagiers. Hij heeft de passagiers maaltijden en verfrissingen aangeboden. Uit het
Care Reportvan vlucht LX734 volgt dat de passagiers vouchers hebben ontvangen voor een drankje en een sandwich. De gevorderde kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze niet noodzakelijk, passend en redelijk zijn.
4.4.
Ten aanzien van (het vervoer naar) de hotelaccommodatie in Londen heeft de vervoerder aangevoerd dat hij redelijkerwijs mocht verwachten dat de vluchten waarop hij de passagiers had omgeboekt net als de oorspronkelijke vlucht LX734 nog op 24 juli 2019 op de eindbestemming zouden aankomen. Daarom is hij niet verplicht om deze kosten te vergoeden. Ten slotte heeft hij over de vervoerskosten nog aangevoerd dat uit het overgelegde betaalbewijs niet blijkt dat de taxirit plaatsvond tussen het vliegveld en het hotel.
4.5.
De passagiers betwisten dat de verantwoordelijkheid van de vervoerder eindigde op het moment dat hij de passagiers omboekte naar de alternatieve vlucht van KLM: zij hadden immers een overeenkomst met de vervoerder. Daarom rust de verplichting tot vergoeding van de kosten op de vervoerder. Verder betwisten de passagiers dat zij de maaltijdvouchers van de vervoerder ontvangen hebben.
4.6.
Voor zover komt vast staat dat de gevorderde kosten zijn gemaakt, gaat het om kosten die onder het recht op verzorging van artikel 9 van de Verordening vallen. De vervoerder heeft dat ook niet betwist. Op grond van artikel 5 lid 1, aanhef en onder b van de Verordening rust de verplichting tot verzorging op de uitvoerende luchtvaartmaatschappij. In geschil is of de vervoerder aangemerkt kan worden als uitvoerende luchtvaartmaatschappij.
4.7.
Niet in geschil is dat de vervoerder de uitvoerende luchtvaartmaatschappij was van de oorspronkelijke vlucht LX734. Dat betekent dat vanaf het moment van annulering van vlucht LX734, de in de Verordening neergelegde verplichtingen tot omboeking en verzorging op de vervoerder kwamen te rusten. Uit de Verordening volgt niet dat deze verplichting tot verzorging ophield te bestaan op het moment dat de passagiers werden omgeboekt naar de alternatieve vlucht die werd uitgevoerd door een andere luchtvaartmaatschappij (KLM).
Dit volgt ook niet uit artikel 5 van de Verordening, dat bepaalt dat in geval van annulering zowel bijstand wordt geboden als bedoeld in artikel 8 (omboeking/compensatie) als in artikel 9 van de Verordening (verzorging).
Evenmin volgt uit de Verordening dat deze verplichtingen niet meer op de uitvoerende luchtvaartmaatschappij van de oorspronkelijke vlucht rust op het moment dat een alternatief aangeboden vlucht geannuleerd wordt. De omstandigheid dat KLM als uitvoerende luchtvaartmaatschappij van de alternatieve vlucht kan worden aangemerkt, maakt dit niet anders. De passagiers hadden immers een overeenkomst met de vervoerder zodat de verplichting om hen naar de eindbestemming te brengen op de vervoerder rustte en is blijven rusten. De vordering tot vergoeding van de kosten van de treinkaartjes en de maaltijd in Oberhausen wordt toegewezen, nu de vervoerder hier geen ander verweer tegen heeft gevoerd.
4.8.
Ten aanzien van de kosten van de maaltijd in Zwitserland heeft de vervoerder het betoog van de passagiers dat zij de gestelde vouchers nooit ontvangen hebben, niet weersproken. Daarmee is onvoldoende vast komen te staan dat de vervoerder aan zijn verplichting tot verzorging heeft voldaan. De vergoeding van deze kosten wordt toegewezen.
4.9.
Het betoog van de vervoerder met betrekking tot de kosten van (het vervoer naar) de hotelaccommodatie in Londen kan evenmin slagen. Artikel 9 van de Verordening geeft het recht op hotelaccommodatie in gevallen waarin een verblijf van één of meer nachten noodzakelijk wordt. De vervoerder heeft niet betwist dat de hotelovernachting noodzakelijk was. De al dan niet gerechtvaardigde verwachtingen van de vervoerder over de alternatieve vlucht zijn daarbij niet van belang. Daarom wordt de vordering tot vergoeding van de hotelkosten toegewezen. Voor zover de vervoerder heeft betwist dat de taxirit plaatsvond tussen de luchthaven en het hotel, heeft hij deze betwisting onvoldoende gemotiveerd. De vordering tot vergoeding van de taxikosten wordt eveneens toegewezen.
4.10.
De conclusie is dat de gevorderde hoofdsom wordt toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken eveneens toewijsbaar.
4.11.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 70,08 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze in het ongelijk wordt gesteld. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 456,20, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 386,12 vanaf 7 september 2019, en over € 70,08 vanaf 13 april 2021 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 85,00;
salaris gemachtigde € 270,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter