ECLI:NL:RBNHO:2024:5313

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
24/999
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom voor verwijdering van goederen op perceel in Natura 2000-gebied

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 juni 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, eigenaar van een perceel in het Natura 2000-gebied Ilperveld, had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die hem was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer. Deze last verplichtte verzoeker om binnen tien weken de op het perceel opgeslagen bouwmaterialen en goederen te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,-. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de overtreding van het bestemmingsplan, en schorst daarom de last totdat er op het bezwaar van verzoeker is beslist. De voorzieningenrechter benadrukt dat het verzoek om schorsing is toegewezen omdat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan die van het college, en dat het college de bewijslast heeft om aan te tonen dat er daadwerkelijk sprake is van een overtreding. De uitspraak heeft geen definitieve gevolgen voor de last onder dwangsom, maar biedt verzoeker enige ademruimte terwijl het bezwaar wordt behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/999

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer, het college
gemachtigde: mr. K. Rahimian, werkzaam voor de Omgevingsdienst IJmond, hierna: de omgevingsdienst.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tot schorsing van de door het college aan hem opgelegde last van 30 januari 2024 om binnen tien weken de op het perceel (met de kadastrale aanduiding Landsmeer, [kadastrale aanduiding] ) opgeslagen (bouw-)materialen en goederen te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-.
1.2
De last heeft het college aan verzoeker meegedeeld bij besluit van 30 januari 2024 (hierna: het bestreden besluit). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, omdat er twijfel is of sprake is van een overtreding. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter, maar de beslissing bindt uiteraard wel.
2.2
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag hij of een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Daarnaast weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening af tegen de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan.
Feiten en voorbereiding besluit
3.1
Verzoeker bezit een perceel van 1,24 hectare groot, een eilandje, in Natura 2000-gebied Ilperveld . Hij heeft in het najaar van 2022 bij het college gemeld dat hij daar een circulaire boerderij zou willen beginnen. Op 5 april 2023 heeft de omgevingsdienst verzoeker bezocht om over de plannen te spreken. Omdat uit dat gesprek, zo stelt de omgevingsdienst, niet duidelijk werd wat de plannen van verzoeker waren, heeft de omgevingsdienst besloten om maandelijks met een drone te kijken of er iets gebeurt op het perceel.
3.2
Op 23 juni 2023 heeft de omgevingsdienst waargenomen dat er materialen (hout en dakbedekking) waren neergezet op het eiland. Volgens de omgevingsdienst zou het gaan om bouwmaterialen, die verband zouden kunnen houden met een veronderstelde wens van verzoeker om op het eiland een huis te bouwen, aldus de omgevingsdienst in een rapportage van 9 november 2023.
3.3
Na 23 juni 2023 heeft de omgevingsdienst, zo stelt hij, gezien dat er steeds meer materialen op het eiland zin komen te liggen. In de rapportage van 9 november 2023 stelt de omgevingsdienst dat hij op 23 oktober 2023 de volgende zaken op het perceel heeft waargenomen:
  • een kar met houten balken;
  • een stapel losse houten balken met daarop twee rollen dakbedekking;
  • vier grote pallets met houten balken;
  • een kleine pick-up truck (zonder nummerbord);
  • elf pallets met verschillende materialen zoals hydrokorrels, turf, tuincompost, etc..
Verweerder kwam op basis van de hiervoor genoemde bevindingen van de omgevingsdienst tot de conclusie dat verzoeker het perceel gebruikt op een wijze die het bestemmingsplan niet toestaat.
4.1
Bij brief van 15 november 2023 heeft het college aan verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt om handhavend op te treden tegen het gebruik van het eiland in strijd met de op grond van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2009 ter plaatse geldende bestemming “Natuur-Agrarisch medegebruik”. In het voornemen is opgenomen dat hetgeen is aangetroffen geen enkel verband houdt met de op de gronden rustende bestemming en de doeleinden waarvoor het perceel gebruikt mag worden. Omdat onduidelijk is wat verzoeker gaat doen met de aangetroffen zaken en opslag niet is toegestaan (en het college dit ook niet toe wil staan), is volgens het college van zicht op legalisatie geen sprake.
4.2
Op het voornemen heeft verzoeker niet gereageerd.
Bestreden besluit
5.1
Met het nu bestreden besluit heeft het college een last onder dwangsom opgelegd. Verzoeker moet, aldus verweerder, de materialen en zaken weghalen binnen tien weken na 30 januari 2023, anders verbeurt hij een dwangsom van € 10.000.
5.2
Aan het besluit tot oplegging van deze last onder dwangsom heeft het college ten grondslag gelegd dat verzoeker artikel 2.6 van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2009, dat deel uitmaakt van het omgevingsplan, heeft overtreden. Op grond van deze bepaling is het perceel volgens het college bestemd voor – voor zover van belang -:
  • natuurgebied in de vorm van open en waterrijk veenweidelandschap met de daarbij behorende flora en fauna;
  • water;
  • agrarisch medegebruik ten dienste van natuur- en landschapsbeheer door een grondgebonden veehouderij en;
  • extensief recreatief medegebruik in de vorm van vaar- en schaatsroutes.
Ter zitting heeft verweerder daarnaast gewezen op de bestemming bos. Daarvoor gebruikt verzoeker het perceel volgens het college niet.
Bezwaargronden
6. In het verzoek heeft verzoeker kort samengevat aangevoerd:
- dat de aangetroffen materialen allemaal nodig zijn om de boerderij, die verzoeker op het perceel wil gaan exploiteren, dit jaar in gebruik te gaan nemen. Verzoeker wil kippen en kalkoenen gaan fokken;
- dat er spullen ongebruikt staan, laat zich volgens verzoeker verklaren door de seizoenen. De spullen wachten tot het beste seizoen om er wat mee te doen. De spullen hebben allemaal een agrarische functie;
- alle buren, andere boeren, hebben deze spullen ook staan. Dat hoort erbij;
- tegen deze andere boeren wordt niet opgetreden. Er is daarom sprake van vriendjespolitiek.
7. Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij zich als agrarisch bedrijf gevestigd heeft en dat zijn perceel weliswaar is bestemd voor Natuur-Agrarisch medegebruik, maar dat het perceel ligt in Natura 2000-gebied Ilperveld , dat het perceel in dat kader is aangewezen als kruidenrijk veenweidegebied en dat daarom op grond van het van toepassing zijnde Natuurbeheerplan op verzoeker de verplichting rust tot het onderhouden van het perceel. De materialen die op het eiland van verzoeker staan zijn bedoeld voor dat onderhoud. De pick-up is nodig voor het vervoer van de materialen over het eiland en de balken zijn nodig om te voorkomen dat de pick-up en de kar bij het verplaatsen wegzakken in het drassige grond. Ook de overige aangetroffen materialen zoals hydrokorrels, turf en tuincompost zijn bedoeld om te gebruiken voor de op verzoeker rustende natuurbeheerverplichtingen.
Verweer
8. Het college heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat het uitsluitend handhavend optreedt tegen het gebruik van verzoekers perceel, omdat verzoeker het perceel niet zou gebruiken in overeenstemming met de bestemming als beschreven in artikel 2.6 van de bestemmingsregels behorende bij de bestemming Natuur-Agrarisch medegebruik (en de nadere aanduiding “bo”). Dat is de overtreding die het college ongedaan wil maken. Andere regels liggen aan het besluit niet ten grondslag.
Oordeel voorzieningenrechter
Planregels
9. De voorzieningenrechter laat in het midden of verweerder kan optreden op basis van het bestemmingsplan zoals dat het bestemmingskader was tot 1 januari 2024, dan wel het omgevingsplan, omdat de regels uit het bestemmingsplan onder het omgevingsplan inhoudelijk hun gelding hebben behouden [1] . Artikel 2.6 van de planregels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2009 luidt, voor zover van belang, als volgt:
NATUUR-AGRARISCH MEDEGEBRUIK N-A
Lid 1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur-Agrarisch medegebruik aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
1. natuurgebied in de vorm van open en waterrijk veenweidelandschap met
de daarbij behorende flora en fauna;
2. water;
3. agrarisch medegebruik ten dienste van natuur- en landschapsbeheer door
een grondgebonden veehouderij;
4. extensief recreatief medegebruik in de vorm van vaar- en schaatsroutes;
alsmede voor:
5. bos ter plaatse van de aanduiding (bo);
6. een baggerspeciedepots ter plaatse van de aanduiding (bsd);
7. waterberging en waterhuishouding ter plaatse van de aanduiding ‘A-watergang’ op de plankaart;
met dien verstande dat:
8. in de eerste plaats artikel 2.19 van deze planregels moet worden
toegepast, voorzover deze gronden mede zijn bestemd voor “Waarde-ecologie”;
9. in de eerste plaats artikel 2.21 van deze planregels moet worden
toegepast, voorzover deze gronden mede zijn bestemd voor “Waterstaat-Waterkering”.
Lid 3 Gebruiksregels
De voor Natuur-Agrarisch medegebruik aangewezen gronden mogen niet
worden gebruikt voor:
1. de aanleg van een paardenbak;
2. intensieve agrarische activiteiten;
3. dag- en/of verblijfsrecreatie zoals barbecueën en kamperen;
4. het innemen van een ligplaats met een woonschip, woonboot of woonark.
Is sprake van een overtreding ?
10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de door verzoeker gestelde vestiging als agrarisch bedrijf en het feit dat het perceel onderdeel uitmaakt van het Natura 2000-gebied (en dat daar op grond van voorheen de Wet natuurbescherming en thans artikel 3.8, derde lid, van de Omgevingswet een vastgesteld Natuurbeheerplan geldt) verzoeker niet ontslaat van de verplichting om zich te houden aan de planregels als opgenomen in het ter plaatse geldende bestemmingsplan Landelijk gebied 2009.
11.1
Verzoeker heeft – onder meer - gesteld dat de op zijn perceel aangetroffen materialen zijn bedoeld om te gebruiken voor natuurbeheer, onderhoud en daaraan ten dienste staand agrarisch medegebruik.
11.2
Dit beoogd gebruik is op zichzelf niet in strijd met de van toepassing zijnde planregels. Integendeel, de planregels schrijven de door verzoeker genoemde bestemming juist voor. De voorzieningenrechter ziet gelet op de thans voorhanden gegevens ook geen aanwijzingen die er op duiden dat verzoeker de materialen waartegen het college handhavend wil optreden, heeft gebruikt of opgeslagen om te gaan gebruiken, anders dan hij heeft verklaard. Verzoeker heeft over het voorgenomen gebruik van het perceel en de aangetroffen materialen weliswaar verklaard op een wijze die tegenstrijdig voorkomt, door enerzijds te stellen dat de materialen bedoeld zijn voor agrarisch medegebruik in de vorm van een kippen- en kalkoenenfokkerij, en anderzijds te stellen dat de materialen bedoeld zijn om natuurbeheer mogelijk te maken, maar dat is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om te concluderen dat verzoeker de aangetroffen materialen heeft gebruikt, of heeft opgeslagen om te gaan gebruiken, anders dan voor bestemmingen die ter plaatse zijn toegestaan. De voorzieningenrechter acht in dit verband van belang dat een besluit tot handhavend optreden een voor verzoeker belastend besluit is, en dat het daarom op de weg van het college ligt om te bewijzen dat zich een overtreding heeft voorgedaan.
11.3
Of verzoeker een overtreding heeft begaan staat gelet hierop niet vast. Of handhavend mag worden opgetreden daarom evenmin. Het bestreden besluit mist daarom (vooralsnog) een voldoende deugdelijke grondslag. De voorzieningenrechter ziet daarom, en mede gelet op de betrokken belangen – voor verzoeker is een handhavingsbesluit zeer belastend, terwijl het college geen belangen heeft gesteld die tot onmiddellijke tenuitvoerlegging zouden kunnen nopen -, aanleiding om hangende bezwaar een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van het bestreden besluit tot 6 weken nadat op het bezwaar van verzoeker is beslist. De voorzieningenrechter benadrukt dat het treffen van de voorlopige voorziening niet inhoudt dat vast staat dat van een overtreding van het bestemmingsplan in het geheel geen sprake is, maar slechts dat nog niet vaststaat dat wèl sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. Verweerder kan in bezwaar dus nog nader onderzoek verrichten ter beantwoording van de vraag of al dan niet sprake is van een overtreding en de last daarom al dan niet in stand moet blijven. Onderdeel van dat onderzoek is (meer) duidelijkheid verkrijgen van verzoeker welk gebruik hij in het licht van de bestemmingsbepalingen van het bestemmingsplan van het perceel maakt of wil maken en welke functie de materialen daarin (kunnen) vervullen. De bewijslast ligt daarbij op verweerder.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit tot 6 weken na de dag waarop het college op het bezwaar van verzoeker heeft beslist. Dat betekent dat verzoeker tot die dag geen dwangsommen zal verbeuren. Anders dan verzoeker heeft gevraagd, is de last onder dwangsom daarmee nog niet definitief van de baan. De voorzieningenrechter merkt daar nog bij op dat deze procedure zich ook niet leent om andere verzoeken te beoordelen die verzoeker in zijn stuk van 26 mei 2024 onder “Verzoek aan de rechtbank” nog heeft gedaan. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, zal de voorzieningenrechter ook bepalen dat het college verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 30 januari 2024 tot zes weken na de dag waarop het college op het bezwaar van verzoeker heeft beslist;
  • bepaalt dat het college verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 187,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De voorzieningenrechter kan daarom ook in het midden laten of het college het oude of het nieuwe recht moet toepassen, omdat artikel 4.5 van de Invoeringswet Omgevingswet gelet op het voornemen van 15 november 2023 wijst op het oude recht, terwijl verweerder in het bestreden besluit – kennelijk a contrario - meent dat artikel 4.23 van die wet naar het nieuwe recht zou wijzen, omdat geen sprake is van al een voor 1 januari 2023 opgelegde sanctie.