ECLI:NL:RBNHO:2024:5308

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
C/15/347909 / HA ZA 24-27 tussenvonnis
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot inzage in administratie en communicatie in verband met onverschuldigde betalingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is een tussenvonnis uitgesproken in een incident dat voortvloeit uit een bodemzaak. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, een andere onderneming, met betrekking tot onverschuldigde betalingen die in de periode van 2017 tot 2022 zijn gedaan. De eiseres stelt dat deze betalingen, die in totaal € 1.888.208,73 bedragen, zijn gedaan zonder rechtsgrond, als gevolg van fraude gepleegd door een oud-werknemer. De eiseres heeft de gedaagde aansprakelijk gesteld en vordert onder andere terugbetaling van het bedrag, schadevergoeding en proceskosten.

In het incident heeft de eiseres een vordering ingesteld op grond van artikel 843a Rv, waarin zij inzage en afschrift eist van bepaalde bescheiden en communicatie van de gedaagde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseres rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken, aangezien deze nodig zijn om haar vorderingen in de hoofdzaak te onderbouwen. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om binnen vijf dagen na het vonnis de gevraagde bescheiden te verstrekken, waaronder bankafschriften en digitale communicatie met betrekking tot de betalingen. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde niet aan deze verplichting voldoet.

De rechtbank heeft de kosten van het incident aan de zijde van de eiseres begroot op € 614,00. De hoofdzaak zal op 10 juli 2024 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/347909 / HA ZA 24-27
Vonnis in incident van 29 mei 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats 1],
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.R. Everhardus te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
T.H.O.D.N. [bedrijf]
wonende te [plaats 1],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R.P. de Vries te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [bedrijf] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 843a Rv
  • de akte overlegging producties tevens houdende overlegging nadere producties met producties 1 t/m 18 van de zijde van [eiseres]
  • de conclusie van antwoord in het incident met producties 1 t/m 4 van de zijde van [bedrijf]
  • de akte uitlaten tevens akte wijziging van eis ex artikel 129 Rv en artikel 130 Rv van de zijde van [bedrijf]
  • de akte van uitlating eiswijziging [eiseres] van de zijde van [bedrijf].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [eiseres] – kort gezegd – [bedrijf] te veroordelen tot:
I. terugbetaling van een bedrag van € 1.888.208,73 te vermeerderen met de wettelijke rente steeds berekend vanaf de datum van ontvangst van de respectievelijke betalingen;
II. betaling van de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen, zijnde € 1.888.209,73, te vermeerderen met de wettelijke rente steeds berekend vanaf de datum van ontvangst van de respectievelijke betalingen;
III. betaling van de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW;
IV. betaling van een bedrag van € 6.675,- aan buitengerechtelijke kosten;
V. betaling van de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
2.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat er in de periode 2017-2022 via 68 overboekingen voor een totaalbedrag van € 1.888.208,73 aan betalingen door [eiseres] aan [bedrijf] zijn gedaan, terwijl hiervoor een rechtsgrond ontbreekt. Deze betalingen zijn het gevolg van een omvangrijke fraude van een oud-werknemer van [eiseres], de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Volgens [eiseres] is het mede gelet op de omvang van deze betalingen ondenkbaar dat [bedrijf] niet op de hoogte was van de fraude. [bedrijf] heeft immers nooit werkzaamheden voor [eiseres] verricht of goederen aan [eiseres] geleverd. [eiseres] heeft [bedrijf] en [betrokkene 1] aansprakelijk gesteld en ten laste van [betrokkene 1] en [bedrijf] verhaals- en bewijsbeslagen doen leggen.

3.Het geschil in het incident ex artikel 843a Rv

3.1.
In het incident vorderde [eiseres] aanvankelijk – samengevat – [bedrijf] op straffe van verbeurte van een dwangsom te gebieden binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] afschrift en inzage te vertrekken van de onder [bedrijf] in beslag genomen bescheiden. [eiseres] heeft mede naar aanleiding van het verweer van [bedrijf] dat het petitum te gebrekkig was geformuleerd en niet was voldaan aan het bepaaldheidsvereiste, haar vordering gewijzigd en vordert – na wijziging van eis – [bedrijf] te gebieden om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] afschrift en inzage te verstrekken van:
de administratie van [bedrijf] zoals bedoeld in artikel 3:15j BW, althans die bescheiden voor zover betrekking op beweerdelijk geleverde of te leveren diensten of goederen door [bedrijf] aan of ten behoeve van [betrokkene 1] en/of de woning, met inbegrip maar niet beperkt tot: inkoopfacturen, offerte(s), opdrachtbevestiging(en), bouwtekening(en), instructie(s) en betaalbewijzen van inkopen;
de schriftelijke of digitale bankafschriften van [bedrijf] in de periode 2016 tot en met heden, althans tot en met 2022, voor zover betrekking hebbende op betalingen aan of van [bedrijf] met ieder van:
(i) [betrokkene 1];
(ii) [betrokkene 2];
(iii) [betrokkene 3]; en
(iv) [betrokkene 4], met inbegrip van zijn onderneming (kvk: [KVK nummer] of anderszins);
alle digitale of schriftelijke communicatie in de periode 2016 tot en met heden, althans tot en met 2022, waaronder maar niet beperkt tot e-mails, sms-berichten en berichten op andere instant Messenger services (zoals Whatsapp), tussen [bedrijf] met ieder van:
(v) [betrokkene 1];
(vi) [betrokkene 2];
(vii) [betrokkene 3]; en
(viii) [betrokkene 4], met inbegrip van zijn onderneming (kvk: [KVK nummer] of anderszins);
en [bedrijf] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 10.000,- per keer en/of per dag(deel) dat aan deze veroordeling geheel of gedeeltelijk geen gevolg is gegeven met een maximum van € 500.000,-.
3.2.
[eiseres] legt aan haar incidentele vorderingen ten grondslag dat [bedrijf] betalingen van [eiseres] heeft aanvaard terwijl [bedrijf] zich van de onverschuldigdheid daarvan bewust moet zijn geweest. [bedrijf] moet volgens [eiseres] op de hoogte zijn geweest van het frauduleus handelen van [betrokkene 1]. Omdat [eiseres] momenteel niet over enige bescheiden beschikt waaruit volgt waar de betalingen voor dienden, terwijl deze bescheiden wel nodig zijn om nader te onderbouwen dat er geen rechtsgrond voor bestond, vordert [eiseres] in dit incident inzage en afschrift van de relevante bescheiden.
3.3.
[bedrijf] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, dan wel afwijzing van de vorderingen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Artikel 843a Rv stelt drie voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om een vordering tot het overleggen van stukken te kunnen toewijzen: 1) degene die de vordering instelt, moet een rechtmatig belang hebben bij de stukken, 2) het moet gaan om bepaalde stukken en 3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is. Als aan alle drie genoemde voorwaarden is voldaan, kan inzage, afschrift of uittreksel worden gevorderd van de persoon die de stukken in bezit heeft.
4.2.
[bedrijf] voert aan dat de incidentele vorderingen dienen te worden afgewezen omdat geen sprake is van een rechtsbetrekking. Volgens [bedrijf] heeft [eiseres] op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat [bedrijf] onrechtmatig jegens haar zou hebben gehandeld en/of te kwader trouw is geweest. De rechtbank volgt [bedrijf] hierin niet. Als onweersproken staat immers vast dat [bedrijf] voor een bedrag van € 1.888.208,73 aan [eiseres] in rekening heeft gebracht, zonder daadwerkelijk voor [eiseres] werkzaamheden te hebben verricht of aan [eiseres] goederen te hebben geleverd. [eiseres] heeft voorts er op gewezen dat gelet op de omvang van de betalingen [bedrijf] van de fraude op de hoogte moet zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] daarmee de door haar gestelde rechtsbetrekking voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Of sprake is geweest van kwade trouw, dan wel onrechtmatig handelen aan de zijde van [bedrijf] zal in de hoofdzaak moeten worden beoordeeld.
4.3.
[bedrijf] voert verder aan dat niet is voldaan aan het bepaalbaarheidsvereiste. Daarnaast betoogt [bedrijf] dat [eiseres] geen rechtmatig belang heeft bij toewijzing van de vorderingen omdat zij de relevante bescheiden reeds heeft verkregen van [betrokkene 1] (op grond van de notariële schuldbekentenis) dan wel van [bedrijf] en sprake is van een fishing expedition.
Ad a de administratie
4.4.
[eiseres] stelt dat zij belang heeft bij de administratie van [bedrijf] zoals bedoeld in artikel 3:15j BW, ter onderbouwing van haar stelling in de hoofdzaak dat zij het aan [bedrijf] overgemaakte bedrag van in totaal € 1.888.208,73 onverschuldigd heeft betaald. Volgens haar heeft [bedrijf] geen werkzaamheden voor [eiseres] verricht of goederen aan [eiseres] geleverd.
4.5.
[bedrijf] heeft terecht opgemerkt dat de formulering ‘de administratie van [bedrijf] zoals bedoeld in artikel 3:15j BW’ te ruim is geformuleerd. [eiseres] heeft echter bij wijziging eis een nadere specificatie opgenomen, te weten ‘inkoopfacturen, offerte(s), opdrachtbevestiging(en), bouwtekening(en), instructie(s) en betaalbewijzen van inkopen, voor zover deze betrekking hebben op beweerdelijk geleverde of te leveren diensten of goederen door [bedrijf] aan of ten behoeve van [betrokkene 1] en/of de woning’. Deze bescheiden zijn naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende bepaald.
4.6.
Vast staat dat [eiseres] inmiddels van [bedrijf] de op haar naam gestelde facturen heeft ontvangen. Uit de daarin vermelde omschrijving kan echter niet worden afgeleid welke werkzaamheden zijn verricht of welke goederen zijn geleverd. In zoverre heeft [eiseres] nog steeds belang bij inzage in de door haar nader gespecificeerde bescheiden, waaronder voornoemde offertes en inkoopfacturen.
4.7.
Dat [betrokkene 1] in de schuldbekentenis heeft ingestemd met verstrekking van bescheiden binnen het ten laste van hem gelegde bewijsbeslag doet aan het voorgaande niet af. Het is immers niet zozeer [betrokkene 1], maar vooral [bedrijf] die over deze bescheiden de beschikking zal hebben. [eiseres] heeft bovendien aangegeven dat voornoemde bescheiden niet bij [betrokkene 1] zijn aangetroffen.
4.8.
Van een fishing expedition is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake. [bedrijf] stelt immers zelf dat hij
vijf jaar lang substantiële werkzaamheden heeft verricht en heeft laten verrichten door onderaannemers aan de boerderij in [plaats 2]en
aan deze werkzaamheden ligt een opdracht van [betrokkene 1] ten grondslag, waarbij hij [betrokkene 1] de schijn heeft gewekt bij [bedrijf] bevoegd te zijn om deze betalingsafspraken te maken voor [eiseres]. Aan de hand van de terzake door [bedrijf] opgestelde offertes, inkoopfacturen, opdrachtbevestiging(en), bouwtekening(en), instructie(s) en betaalbewijzen van inkopen zal kunnen worden vastgesteld of dit klopt. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen.
Ad b en c bankafschriften en schriftelijke en digitale communicatie
4.9.
[eiseres] stelt dat de door haar aan [bedrijf] verrichte betalingen zijn aangewend ten behoeve van de verbouwing van de woning van [betrokkene 1], of anderszins ten goede zijn gekomen aan [bedrijf], Kuiper, [betrokkene 1] of de familieleden van [betrokkene 1]. Volgens [eiseres] zal uit de communicatie van [bedrijf] met genoemde personen blijken dat de door [eiseres] gedane betalingen geen verband hielden met werkzaamheden of leveringen ten behoeve van [eiseres], maar uiteindelijk aan [bedrijf], Kuiper, [betrokkene 1] of zijn familieleden ten goede zijn gekomen. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] om mogelijke wetenschap bij [bedrijf] van het frauduleus handelen door [betrokkene 1] te kunnen aantonen, belang heeft bij digitale en schriftelijke communicatie tussen [bedrijf] en [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] (en zijn onderneming), echter uitsluitend voor zover dit betrekking heeft op de aan de woning van [betrokkene 1] verrichte werkzaamheden en/of bij [eiseres] in rekening gebrachte bedragen. Dit deel van de vordering zal daarom, zij het met voornoemde toevoeging, worden toegewezen.
4.10.
De vordering tot inzage in de bankafschriften met betrekking tot de door [bedrijf] aan voornoemde personen verrichtte betalingen, zal eveneens worden toegewezen, nu gesteld noch gebleken is dat [bedrijf] uit andere hoofde aan voornoemde personen betalingen heeft verricht.
4.11.
Wat betreft de gevorderde dwangsom betoogt [bedrijf] dat deze vordering moet worden afgewezen omdat zij door het bewijsbeslag niet eigenhandig aan de vordering kan voldoen. Dit betoog faalt. Uit het proces-verbaal van de deurwaarder volgt dat bij de beslaglegging van de bescheiden alleen een kopie is gemaakt zodat [bedrijf] zelf ook nog over de door het beslag getroffen bescheiden beschikt. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat niet alle gevorderde bescheiden onder het beslag vallen.
De hoogte van de dwangsom zal wel worden beperkt als in de beslissing vermeld.
4.12.
[bedrijf] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit incident worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op een bedrag van € 614,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief € 614,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
gebiedt [bedrijf] om binnen vijf dagen na de datum van dit vonnis in incident aan [eiseres] de navolgende schriftelijke bescheiden en/of digitale bestanden ter beschikking te stellen:
  • de inkoopfacturen, offerte(s), opdrachtbevestiging(en), bouwtekening(en), instructie(s) en betaalbewijzen van inkopen), voor zover betrekking hebbende op beweerdelijk geleverde of te leveren diensten of goederen door [bedrijf] aan of ten behoeve van [betrokkene 1] en/of de woning;
  • alle digitale of schriftelijke communicatie in de periode 2016 tot en met heden, waaronder maar niet beperkt tot e-mails, sms-berichten en berichten op andere instant Messenger services (zoals Whatsapp), voor zover dit betrekking heeft op de aan de woning van [betrokkene 1] verrichte werkzaamheden en/of bij [eiseres] in rekening gebrachte bedragen, tussen [bedrijf] met ieder van:
(i) [betrokkene 1];
(ii) [betrokkene 2];
(iii) [betrokkene 3]; en
(iv) [betrokkene 4], met inbegrip van zijn onderneming (kvk: [KVK nummer] of anderszins),
- de schriftelijke of digitale bankafschriften van [bedrijf] in de periode 2016 tot en met heden, voor zover betrekking hebbende op betalingen aan of van [bedrijf] met ieder van:
(ix) [betrokkene 1];
(x) [betrokkene 2];
(xi) [betrokkene 3]; en
(xii) [betrokkene 4], met inbegrip van zijn onderneming (kvk: [KVK nummer] of anderszins);
5.2.
bepaalt dat [bedrijf] een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de onder 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [bedrijf] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 614,00,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 juli 2024voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1589