ECLI:NL:RBNHO:2024:5306

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
13.241953.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meervoudige brandstichting en poging tot moord in Amsterdam

Op 30 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige verdachte, die is veroordeeld tot 2 jaar jeugddetentie, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De verdachte is schuldig bevonden aan drie brandstichtingen in woningen in Amsterdam Zuid-Oost in september 2023, waarbij hij ook is veroordeeld voor poging tot moord. De rechtbank heeft het advies van deskundigen gevolgd om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de sociaal-emotionele ontwikkeling van de verdachte. Tijdens de proeftijd moet de verdachte zich houden aan voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, en deelname aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Daarnaast is de verdachte verplicht om bijna 60.000 euro schadevergoeding te betalen aan verschillende slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten vastgesteld op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van slachtoffers en proces-verbaal van aangifte. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 13/241953-23 (P)
Uitspraakdatum: 30 mei 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 mei 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zeist.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. D.F. Jironet-Loewe, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Mabrouk, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 20 september 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres 2], door open vuur in aanraking te brengen met een of meer stuk(ken) stof, althans (een) brandba(a)r(e) voorwerp(en), die (gedeeltelijk) in een of meer fles(sen) zaten, gevuld met een (nog onbekende) brandbare stof, (een) zogenaamde molotovcocktail(s)/brandbom(men), en deze (vervolgens) (telkens) in de (voor)tuin van voornoemde woning te leggen en/of vervolgens door een kapot gegooide/geslagen ruit van voornoemde woning naar binnen te gooien, ten gevolge waarvan die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan in en voor die woning, en daarvan (telkens) gemeen gevaar voor in die woning en/of in (een) belendende en/of (een) nabij gelegen woning(en), aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of (telkens) levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning [adres 2] aanwezige personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of het kleinkind van die [slachtoffer 2] en/of in (een) belendende en/of (een) nabij gelegen woning(en) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 2
hij op of omstreeks 20 september 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of het kleinkind van die [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven te beroven zich heeft/hebben begeven naar de woning ([adres 2]) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) -conform tevoren gemaakte afspraak- (een) brandende zogenaamde molotovcocktail(s)/brandbom(men), in de (voor)tuin van voornoemde woning heeft/hebben gelegd en/of (vervolgens) door een kapot gegooide/geslagen ruit van voornoemde woning naar binnen heeft/hebben gegooid/gebracht, waarbij/waarna die brandende molotovcocktail(s)/brandbom(men) is/zijn beland op/tegen een
(voor)deur en/of een raam en/of in de keuken van die de woning, ten gevolge waarvan in en/of voor die woning brand is ontstaan, terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of het kleinkind van die [slachtoffer 2] in die woning aanwezig was/waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij op of omstreeks 18 september 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres 2], door open vuur in aanraking te brengen met een of meer stuk(ken) stof, althans (een) brandba(a)r(e) voorwerp(en), die (gedeeltelijk) in een of meer fles(sen) zaten, gevuld met een (nog onbekende) brandbare stof, (een) zogenaamde molotovcocktail(s)/brandbom(men), en deze (vervolgens) (telkens) in de (voor)tuin van voornoemde woning te leggen en/of vervolgens door een kapot gegooide/geslagen ruit van voornoemde woning naar binnen te gooien, ten gevolge waarvan die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan in en voor die woning, en daarvan (telkens) gemeen gevaar voor in die woning en/of in (een) belendende en/of (een) nabij gelegen woning(en), aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of (telkens) levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning [adres 2] aanwezige personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of in (een) belendende en/of (een) nabij gelegen woning(en) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 4
hij op of omstreeks 18 september 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven zich heeft/hebben begeven naar de woning ([adres 2]) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) -conform tevoren gemaakte afspraak- (een) brandende zogenaamde molotovcocktail(s)/brandbom(men), in de (voor)tuin van voornoemde woning heeft/hebben gelegd en/of (vervolgens) (meermaals) een (bak)steen tegen/door een ruit van voornoemde woning heeft/hebben gegooid en/of (vervolgens) (een) molotovcocktail(s)/brandbom(men) door voornoemde kapot gegooide/geslagen ruit naar binnen heeft/hebben gegooid/gebracht, waarbij/waarna die brandende molotovcocktail(s)/brandbom(men) is/zijn beland op/tegen een raam en/of in de woonkamer/keuken van die de woning, ten gevolge waarvan in die woning brand is ontstaan, terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] in die woning sliepen, althans aanwezig was/waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 5
hij op of omstreeks 14 september 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres 3], door open vuur in aanraking te brengen met een of meer stuk(ken) stof, althans (een) brandba(a)r(e) voorwerp(en), die (gedeeltelijk) in een of meer fles(sen) zaten, gevuld met een (nog onbekende) brandbare stof, (een) zogenaamde molotovcocktail(s)/brandbom(men), en deze (vervolgens) (telkens) voor voornoemde woning te leggen en/of vervolgens door een kapot gegooide/geslagen ruit van voornoemde woning naar binnen te gooien, ten gevolge waarvan die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan in en voor die woning, en daarvan (telkens) gemeen gevaar voor in die woning en/of in (een) belendende en/of (een) nabij gelegen woning(en), aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of (telkens) levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning 's-[adres 3] aanwezige personen, te weten [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] (geb. in [jaartal]) en/of in (een) belendende en/of (een) nabij gelegen woning(en) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 6
hij op of omstreeks 14 september 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] (geb. in [jaartal]) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven zich heeft/hebben begeven naar de woning ([adres 3]) van die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6], waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) -conform tevoren gemaakte afspraak- (een) brandende zogenaamde molotovcocktail(s)/brandbom(men), voor voornoemde woning heeft/hebben gelegd en/of (vervolgens) (meermaals) terwijl die [slachtoffer 6] voor een ruit van voornoemde woning stond een (bak)steen tegen/door die ruit heeft/hebben gegooid en/of (vervolgens) (een) molotovcocktail(s)/brandbom(men) door voornoemde kapot gegooide/geslagen ruit naar binnen heeft/hebben gegooid/gebracht, waarbij/waarna die brandende molotovcocktail(s)/brandbom(men) is/zijn beland op/tegen een raam en/of in een slaapkamer van die de woning, ten gevolge waarvan in die woning brand is ontstaan, terwijl die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] in die woning aanwezig was/waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft zij erop gewezen dat er sprake is van een kennelijke verschrijving, namelijk dat de naam van [slachtoffer 3] gelezen moet worden als [slachtoffer 4].
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich en aanzien van de bewezenverklaring van de feiten onder 1, 3 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de feiten onder 2, 4 en 6 heeft zij om vrijspraak verzocht.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden.
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier komt de rechtbank tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 1, 3 en 5.
De rechtbank zal in dit geval volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 16 mei 2024 afgelegd;
Ten aanzien van onderzoek Marlin (incidenten d.d. 18 en 20 september 2023 aan het adres [adres 2] te Amsterdam)
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 20 september 2023 (dossierpagina’s B001 tot en met B004);
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 oktober 2023 door [slachtoffer 2] (dossierpagina’s B008 tot en met B012);
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 december 2023 door [slachtoffer 4] (dossierpagina’s B043 tot en met B044);
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 december 2023 door [slachtoffer 3] (dossierpagina’s B045 tot en met B047);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2023 (dossierpagina’s A095 tot en met A100);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2023 (dossierpagina’s B029 tot en met B035);
Ten aanzien van onderzoek Labido (incident d.d. 14 september 2023 aan het adres [adres 3] te Amsterdam)
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 september 2023 door [slachtoffer 5] (dossierpagina’s 001 tot en met 004);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 september 2023 (dossierpagina’s 019 tot en met 023).
3.3.2
Nadere bewijsoverweging feiten 2, 4 en 6
Inleiding
De verdachte heeft op 14 september 2023 in samenwerking met een of meer tot op heden onbekende anderen brand gesticht in een woning aan de [adres 3] te Amsterdam door een brandende molotovcocktail de woning in te gooien. Op 18 en op 20 september 2023 heeft hij wederom, samen met een of meer anderen, op dezelfde wijze brand gesticht in een woning aan de [adres 2] te Amsterdam. Bij alle drie deze gebeurtenissen is er in deze woningen brand ontstaan. Bij elk van deze drie branden is vastgesteld dat sprake is geweest van levensgevaar voor de personen die zich in deze woningen bevonden.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of er sprake is geweest van een poging tot doodslag, dan wel poging tot moord van de personen die zich op dat moment in de woningen aan de [adres 3] en [adres 2] te Amsterdam bevonden.
Bij de beantwoording van die vragen gaat de rechtbank op basis van de onder 3.3.1 genoemde bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aanleiding
Uit het dossier en uit wat er besproken is op de zitting volgt dat de verdachte via een kennis de opdracht heeft aangenomen om voor een beloning van € 6.000,- een vernieling te plegen. Hij heeft de vermeende opdrachtgevers via Snapchat benaderd. Vervolgens is de verdachte geïnstrueerd hoe, waar en wanneer hij de vernieling moest plegen. De bedoeling was dat hij een molotovcocktail, die ergens anders in een plastic tas was klaargezet, moest aansteken en in een woning naar binnen moest gooien.
De gebeurtenissen op 14, 18 en 20 september 2023
Op 14 september 2023 omstreeks 15.00 uur, heeft de verdachte op aangeven van zijn opdrachtgever(s) een molotovcocktail in het appartement aan de [adres 3] gegooid, waardoor in de woning een brand is ontstaan. In de woning waren op dat moment [slachtoffer 5] en zijn destijds zestienjarig nichtje [slachtoffer 6] aanwezig, die na het ontstaan van de brand de woning zijn ontvlucht. Volgens zijn opdrachtgever(s) had de verdachte zijn opdracht niet naar behoren uitgevoerd. Hij kreeg de opdracht om bij de woning aan de [adres 2] dezelfde taak uit te voeren. Op 18 september 2023 omstreeks 22.30 uur heeft de verdachte op aangeven van zijn opdrachtgever(s) vervolgens in deze woning een brand veroorzaakt door (wederom) een brandende molotovcocktail naar binnen te gooien. In de woning waren op dat moment [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] aanwezig. Doordat de brandweer tijdig ter plaatse was, is de schade beperkt gebleven.
De verdachte werd vervolgens via zijn opdrachtgever(s) meegedeeld dat hij opnieuw bij dezelfde woning een molotovcocktail naar binnen moest gooien. Op 20 september 2023 kreeg hij via Snapchat een bericht dat hij deze opdracht uit kon voeren. Dit keer heeft de verdachte drie molotovcocktails meegenomen naar de woning aan de [adres 2]. Twee daarvan zijn door de verdachte diezelfde dag omstreeks 11.54 uur naar binnen gegooid. In de woning waren op dat moment [slachtoffer 2], haar kleinkind [slachtoffer 7], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] aanwezig. Zij hebben de woning tijdig weten te ontvluchten. De woning is vervolgens volledig uitgebrand.
Opzet
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van de in de woningen aanwezige personen heeft gehad. De verdachte heeft steeds gezegd dat hij alleen vernielingen aan wilde richten aan de woningen. Zijn opdrachtgevers hadden hem ook verteld dat het niet de bedoeling was dat er slachtoffers zouden vallen, anders had hij de opdracht nooit uitgevoerd. Het leek er volgens de verdachte op dat zijn opdrachtgevers op de hoogte waren van de agenda van de bewoners en dat zij wisten wanneer de bewoners wel of niet in de woningen aanwezig waren. Volgens de verdediging verkeerde de verdachte daarom in de veronderstelling dat er geen mensen thuis waren. Hij ging ervan uit dat hij door het gooien van de molotovcocktails alleen schade aan zou richten. Hij heeft ook geen mensen in de woningen gezien voordat hij de molotovcocktails gooide. Hoewel het gooien van molotovcocktails in woningen ontzettend risicovol is, kan volgens de raadsvrouw uit het voorgaande niet zonder meer volgen dat de verdachte weet had van de enorme risico’s en dat hij daarmee de aanmerkelijke kans op de dood ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zijn handelingen op zijn minst de aanmerkelijke kans op dodelijke slachtoffers bewust heeft aanvaard. De rechtbank stelt vast dat het handelen van de verdachte gericht was op en geschikt was voor het veroorzaken van een brand en/of ontploffing in die woningen. De verdachte heeft ook verklaard dat hij bij alle drie de gebeurtenissen brand wilde stichten. Hij heeft bij alle drie de gebeurtenissen eerst een steen door het raam gegooid en daarna door het daardoor ontstane gat een of twee molotovcocktails de woning ingegooid. Hij moet zich bewust zijn geweest van het gevaar van het op ongecontroleerde wijze door een verbroken ruit een molotovcocktail een woning ingooien. Het is verder een feit van algemene bekendheid dat een brand via een molotovcocktail een ongrijpbaar verloop kan hebben, zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen, en dat de rookontwikkeling daarbij al snel een levensbedreigende situatie oplevert.
In de woningen waren de mensen aanwezig die in de tenlastelegging zijn genoemd. De rechtbank stelt verder vast dat de ontploffing in woning aan de [adres 3] plaatsvond in de middag rond 15.00 uur en de twee ontploffingen in de woningen aan de [adres 2] rond het middaguur en later op de avond. Dit zijn tijdstippen waarop, naar algemeen bekend is, de kans zeer groot is dat er bewoners thuis zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte er zich daarom niet achter kan verschuilen dat het volgens zijn opdrachtgevers de bedoeling was dat er geen mensen thuis zouden zijn. Hij had rekening moeten houden met de mogelijkheid dat er mensen in de woningen aanwezig zouden zijn, alleen al omdat er in alle gevallen tijd zat tussen het moment dat hij de opdracht kreeg om naar de woningen te gaan, en het moment waarop hij daar aankwam.
Naar het oordeel van de rechtbank was daarom bij alle drie de gebeurtenissen het risico op dodelijke slachtoffers, gelet op de snelheid waarmee het vuur zich kan verspreiden, reëel. Dit houdt in dat een aanmerkelijke kans bestond op de dood van een of meer van de mensen die in de tenlastelegging zijn genoemd.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan deze aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is.
De verdachte heeft in alle drie de gevallen bewust in woningen brand gesticht en hij heeft daarbij op geen enkele manier gecontroleerd of er mensen in de woningen aanwezig waren op het moment dat hij de molotovcocktails de woningen in gooide. Hij heeft na het brandstichten ook niets gedaan om eventueel toch aanwezige mensen, of anderen, te waarschuwen.
Naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn deze gedragingen zo zeer gericht op het accepteren van dodelijke gevolgen dat het niet anders kan dan dat de verdachte die mogelijke gevolgen bewust heeft aanvaard, namelijk dat door de brand die door het naar binnen gooien van een molotovcocktail zou kunnen worden veroorzaakt, mensen zouden komen te overlijden. Aanwijzingen voor het tegendeel zijn de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het voorwaardelijk opzet op de dood ten aanzien van de feiten 2, 4 en 6 kan worden bewezen.
Voorbedachte rade
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachte juridisch kan worden gekwalificeerd als moord.
De rechtbank overweegt dat de verdachte naar aanleiding van een tip van een kennis zelf contact met zijn opdrachtgevers heeft gezocht. Hij heeft een filmpje van hen ontvangen met instructies over het aansteken en gooien van een molotovcocktail. Om zeker te zijn dat hij de handelingen op juiste wijze zou uitvoeren, heeft de verdachte voor zichzelf een notitie in zijn telefoon geschreven, waarin stond beschreven in welke volgorde hij welke handelingen uit moest voeren. Op het moment dat hij door de opdrachtgever(s) werd ingeseind dat de klus kon worden geklaard, heeft hij voor alle drie de gebeurtenissen zijn reisroute bepaald en heeft hij eerst op een andere locatie de molotovcocktails opgehaald. Bij de woning aangekomen heeft hij steeds eerst met een baksteen de ruit van de betreffende woning vernield, daarna de molotovcocktail aangestoken en die vervolgens door het ontstane gat naar binnen gegooid.
Hieruit volgt dat de verdachte doordacht en planmatig te werk is gegaan. Uit de omstandigheden dat hij binnen een periode van zeven dagen drie keer achtereen een dergelijke brandstichting heeft veroorzaakt, leidt de rechtbank af dat de verdachte zich iedere keer heeft kunnen beraden op het genomen besluit om brand te stichten.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven. Dit betekent dat er sprake is van voorbedachte rade.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 2, 4 en 6 ten laste gelegde telkens poging tot moord oplevert.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op 20 september 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 2], door open vuur in aanraking te brengen met stukken stof, die in flessen zaten gevuld met een brandbare stof, zogenaamde molotovcocktails, en deze vervolgens in de voortuin van voornoemde woning te leggen en vervolgens door een kapot gegooide ruit van voornoemde woning naar binnen te gooien ten gevolge waarvan die woning is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor in die woning en in belendende en nabij gelegen woningen, aanwezige goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning [adres 2] aanwezige personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en het kleinkind van die [slachtoffer 2] en in belendende en nabij gelegen woningen aanwezige personen te duchten was;
Feit 2
hij op 20 september 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en het kleinkind van die [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven zich heeft begeven naar de woning ([adres 2]) van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4], waarna verdachte -conform tevoren gemaakte afspraak- brandende zogenaamde molotovcocktails in de voortuin van voornoemde woning heeft gelegd en vervolgens door een kapot gegooide ruit van voornoemde woning naar binnen heeft gegooid, waarbij die brandende molotovcocktails zijn beland tegen een deur en een raam en in de keuken van die de woning, ten gevolge waarvan in die woning brand is ontstaan, terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en het kleinkind van die [slachtoffer 2] in die woning aanwezig waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij op 18 september 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 2], door open vuur in aanraking te brengen met stukken stof, die gedeeltelijk in een fles zaten, gevuld met een brandbare stof, een zogenaamde molotovcocktail, en deze vervolgens telkens in de voortuin van voornoemde woning te leggen en vervolgens door een kapot gegooide ruit van voornoemde woning naar binnen te gooien, ten gevolge waarvan die woning gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor in die woning en in belendende en nabij gelegen woningen, aanwezige goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning [adres 2] aanwezige personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en in belendende en nabij gelegen woningen aanwezige personen te duchten was;
Feit 4
hij op 18 september 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven zich heeft begeven naar de woning [adres 2] van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], waarna verdachte -conform tevoren gemaakte afspraak- een baksteen tegen een ruit van voornoemde woning heeft gegooid en vervolgens een molotovcocktail door voornoemde kapot gegooide ruit naar binnen heeft gegooid, waarbij die brandende molotovcocktail is beland tegen een raam en in de woonkamer/keuken van die de woning, ten gevolge waarvan in die woning brand is ontstaan, terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in die woning sliepen, althans aanwezig waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 5
hij op 14 september 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 3], door open vuur in aanraking te brengen met stukken stof die gedeeltelijk in een fles zaten, gevuld met een brandbare stof, een zogenaamde molotovcocktail, en deze vervolgens door een kapot gegooide ruit van voornoemde woning naar binnen te gooien, ten gevolge waarvan die woning gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor in die woning en in belendende en nabij gelegen woningen aanwezige goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning 's-[adres 3] aanwezige personen, te weten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] (geb. in [jaartal]) en in belendende en nabij gelegen woningen aanwezige personen te duchten was;
Feit 6
hij op 14 september 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] (geb. in [jaartal]) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven zich heeft begeven naar de woning ([adres 3]) van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], waarna verdachte, terwijl die [slachtoffer 6] voor een ruit van voornoemde woning stond, een baksteen door die ruit heeft gegooid en vervolgens een molotovcocktail door voornoemde kapot gegooide ruit naar binnen heeft gegooid, waarna die brandende molotovcocktail is beland in een slaapkamer van die de woning, ten gevolge waarvan in die woning brand is ontstaan, terwijl die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] in die woning aanwezig waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
Feit 1medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
Feit 2medeplegen van poging tot moord.
De eendaadse samenloop van:
Feit 3medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
Feit 4medeplegen van poging tot moord.
De eendaadse samenloop van:
Feit 5medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
Feit 6medeplegen van poging tot moord.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld op basis van het meerderjarigenstrafrecht tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de periode die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om toepassing van het adolescentenstrafrecht. Aan de verdachte dient een jeugddetentie worden opgelegd met een voorwaardelijk strafdeel om de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden mogelijk te maken en recidive te voorkomen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in opdracht van (een) hem onbekend(e) pers(o)on(en) in een periode van zeven dagen schuldig gemaakt aan drie feiten van opzettelijke brandstichting waarbij enorm veel materiële schade is ontstaan en levensgevaar voor degenen die in de woningen aanwezig waren te duchten was. De manier waarop de brandstichtingen zijn gepleegd levert bovendien in alle drie de gevallen ook het medeplegen van een poging tot moord op.
Hierbij heeft de verdachte gebruik gemaakt van molotovcocktails die door de onbekende pers(o)on(en) aan hem werden geleverd en die vervolgens door de verdachte in twee verschillende woningen zijn gegooid, waarbij in één van de woningen op twee verschillende dagen. De beide woningen maakten onderdeel uit van een woonwijk in Amsterdam Zuid-Oost. Eén van de woningen was onderdeel van een appartementencomplex en de andere woning was geschakeld met aangrenzende woningen waardoor de kans op het overslaan van de branden naar deze andere appartementen en aangrenzende woningen aanzienlijk was en er mede in verband daarmee sprake is geweest van hele ernstige feiten die de samenleving ernstig hebben geschokt. De verdachte werd door de onbekende pers(o)on(en) geïnstrueerd wanneer en hoe hij de brandbommen bij woningen van de slachtoffers naar binnen moest gooien, bij uitstek de plek waar zij zich veilig zouden moeten kunnen voelen.
De rechtbank neemt het de verdachte extra kwalijk dat hij rondom de gebeurtenissen vrij gemakkelijk spreekt over de nog te plegen of de reeds gepleegde feiten, waarbij weinig besef bestaat voor de gevolgen voor de slachtoffers. Dat de slachtoffers dit de verdachte eveneens kwalijk nemen, bleek wel op de terechtzitting. Uit de slachtofferverklaringen die zijn voorgelezen op de zitting blijkt dat het handelen van de verdachte en zijn mededaders een grote impact heeft gehad op de slachtoffers. Uit hun verklaringen blijkt dat de incidenten zeer beangstigend zijn geweest en nog altijd een grote invloed op hun leven hebben. Dat geldt voor alle slachtoffers, maar des te meer voor één van de slachtoffers, die eerder de Bijlmerramp heeft meegemaakt, en destijds ternauwernood aan de dood is ontsnapt door via de balkons uit het brandende appartementencomplex te vluchten.
De verdachte heeft in samenwerking met (een) ander(en) zonder enig respect voor andermans leven of goederen gehandeld waarbij hij steeds weer bereid was om op verzoek of in opdracht de veiligheid van de beoogde slachtoffers en hun naasten in gevaar te brengen.
Pas nadat hij door de politie was opgepakt heeft de verdachte verklaard dat hij veel spijt van zijn daden heeft.
De persoon van de verdachte
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 januari 2024 waaruit blijkt dat hij nooit eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia- rapportage, van GZ-psycholoog [naam deskundige] van 10 januari 2024 en haar antwoord van 31 januari 2024 op de aanvullende vraag van de officier van justitie.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij de verdachte gesproken kan worden van een psychische stoornis in de vorm van een depressieve stoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Er worden onvoldoende aanwijzingen gezien dat deze stoornis heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Daarbij merkt de psycholoog op dat zijn impulsiviteit en naïviteit mogelijk invloed hebben gehad maar dat de verdachte had kunnen kiezen om anders te handelen. De psycholoog acht de verdachte – indien de tenlastelegging bewezen wordt verklaard – volledig toerekeningsvatbaar. De psycholoog heeft verder geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Volgens de psycholoog komt de verdachte jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Hij komt naar voren als een bovengemiddeld intelligente en gevoelige jongen met een zeer belaste voorgeschiedenis waarbij wisseling in primaire verzorgers en een onveilige thuissituatie op de voorgrond staan. De verdachte is tot op zekere hoogte in staat om voor zichzelf te zorgen, maar hij heeft ook de hulp van anderen nodig om aan de verwachtingen van de maatschappij te voldoen. Hij is impulsief en naïef. Pedagogische sturing invloed en begeleiding zijn op dit moment nog nodig. Verdachte laat zich aansturen en is bereid hieraan gehoor te geven. Gelet op het voorgaande zijn er volgens de psycholoog voldoende indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht.
Op de vraag in welke vorm deze pedagogische sturing plaats zou moeten vinden, heeft de psycholoog geantwoord dat dit in de vorm van begeleiding van een coach of mentor zou moeten worden vormgegeven.
Ter zitting van 16 mei 2024 heeft de deskundige [naam deskundige] haar advies toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 6 mei 2024 van [naam getuige]. De reclassering heeft, mede onder verwijzing naar de psychologische rapportage, tevens geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarbij heeft de reclassering opgemerkt dat de verdachte een kwetsbare en timide indruk maakt. Hij leeft (nog) niet zelfstandig en heeft hulp nodig bij het regelen van praktische zaken. De verdachte is volgens de reclassering ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding. Ook weegt mee dat hij nog niet over een startkwalificatie beschikt.
Dit advies is ter zitting van 16 mei 2024 namens de reclassering door [naam getuige] toegelicht en gehandhaafd. Morren heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij het wenselijk vindt dat het toezicht zal worden uitgeoefend door de volwassenenreclassering.
Gebleken is dat zowel de psycholoog als de reclassering bij het opstellen van hun adviezen niet over de stukken ten aanzien van het incident van 14 september 2023 hebben beschikt. Ter zitting hebben zij aangegeven dat deze omstandigheid hun advies niet anders maakt.
De op te leggen straf
De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 20 jaren oud.
De rechtbank ziet zich gelet daarop gesteld voor de vraag of het volwassenenstrafrecht dan wel het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr), kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoon van de verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, is voor de rechtbank doorslaggevend dat is vastgesteld dat de verdachte sociaal-emotioneel op een jonger niveau functioneert en dat hij pedagogische sturing nodig heeft. Er zijn geen contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De psycholoog adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering adviseert eveneens het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank deelt niet de opvatting van de officier van justitie dat de adviezen van de psycholoog en reclasseringsmedewerker niet concludent zijn. Beide deskundigen zijn ter zitting nader ondervraagd over hun conclusies, en zijn gemotiveerd bij deze conclusies gebleven.
De rechtbank kan zich vinden in het advies van de psycholoog en de reclassering en neemt het advies over. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de verdachte het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank acht het van groot belang dat de hulpverlening de verdachte richting geeft bij zijn jongvolwassen leven, gebleken is dat hij daar hulp bij nodig heeft en dit kan in het kader van het jeugdstrafrecht aan hem worden verleend. De deskundigen hebben geconcludeerd dat pedagogische beïnvloeding nog mogelijk is, de verdachte daarvoor ontvankelijk is en hij deze sturing onvoldoende heeft gekregen in het verleden. Er wordt nu ruimte gezien om hem te bereiken.
De rechtbank kan zich tevens vinden in de conclusie van het rapport van de psycholoog en de reclassering dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij de op te leggen straf. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de hiervoor omschreven ernst van de feiten niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur. De rechtbank is het eens met de reclassering dat begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn en zal daarom een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De wettelijk maximaal op te leggen jeugddetentie is vierentwintig maanden. De rechtbank ziet gezien de ernst van de feiten geen enkele aanleiding om een jeugddetentie van een kortere duur op te leggen. Zij zal de verdachte dus veroordelen tot de maximaal op te leggen jeugddetentie van vierentwintig maanden, met aftrek van de periode die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Gelet op de hiervoor genoemde adviezen van de psycholoog en de reclassering zal de rechtbank bepalen dat een gedeelte van de jeugddetentie, te weten twee maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd van drie jaren verbinden, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De door de reclassering geadviseerde voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, het volgen van ambulante behandeling en begeleiding, het deelnemen aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het hebben van een dagbesteding, zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.De in beslag genomen goederen

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen telefoon en computer dienen te worden onttrokken aan het verkeer. De twee schoenen, een broek en twee handschoenen kunnen aan de verdachte worden teruggegeven. De overige voorwerpen, te weten een fles, een handdoek, een aansteker en drie plastic tassen van de Vomar zullen worden vernietigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen telefoon, computer, twee schoenen, broek en twee handschoenen, nu deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een telefoon, een computer, twee aanstekers, een fles, een handdoek en drie plastic tassen van de Vomar dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten met betrekking tot die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
Voorts is de rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee schoenen, een broek en twee handschoenen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Vorderingen benadeelde partijen

8.1
Vorderingen benadeelde partijen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] en de schadevergoedingsmaatregel
Namens [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] zijn ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 door hun raadsman, mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam, vorderingen tot schadevergoeding ingediend.
8.1.1
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 92.156,- ingediend tegen de verdachte wegens € 42.156,- aan materiële schade en € 50.000,- aan immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1, 2 ,3 en 4 tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De materiële schade bestaat uit twee posten, te weten kosten voor de nieuw aangeschafte inboedel ad € 35.000,- en verhuis- en inrichtingskosten ad € 7.156,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de kosten voor nieuw aangeschafte inboedel ad € 35.000,- een reële schatting is. De vordering kan op dat punt in zijn geheel worden toegewezen.
Voorts heeft zij aangevoerd dat de verhuis- en inrichtingskosten onvoldoende zijn onderbouwd, zodat de benadeelde partij in het kader daarvan niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Daarnaast heeft zij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade verzocht om dit bedrag te matigen tot € 30.000,- en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren, subsidiair om de schade te schatten op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Over de kosten voor de inboedel heeft zij aangevoerd dat er geen duidelijke onderbouwing is gegeven. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de benadeelde partij over een gemiddeld inkomen beschikt.
Ook de gevorderde verhuis- en inrichtingskosten zijn onvoldoende onderbouwd en daarbij is niet duidelijk of er wellicht een overlap is tussen deze kosten en de kosten voor de nieuwe inboedel.
Voor wat betreft de vordering tot immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze niet is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële kosten deels voor toewijzing in aanmerking komen.
De kosten voor de aanschaf van een nieuwe inboedel en voor verhuis- en inrichtingskosten vloeien naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks voort uit de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten. Nu deze kosten onvoldoende specifiek zijn onderbouwd, maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid en zal de gevorderde kosten voor de inboedel bepalen op een bedrag van € 10.000,- en de kosten voor de verhuis- en inrichtingskosten bepalen op een bedrag van € 2.500,-. Ten aanzien van de materiële schade zal de vordering dus voor een bedrag van in totaal € 12.500,- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de immateriële schade brengt de aard en de ernst van de normschending mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de benadeelde partij tevens slachtoffer is geweest in de Bijlmerramp, waardoor deze incidenten de herinnering daaraan hebben doen herleven. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 7.500,- billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank de vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 7.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van resterende bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard.
Daarbij zal de rechtbank hoofdelijkheid bepalen, zo dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van brandstichting, meermalen gepleegd en poging moord, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
8.1.2
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 77.100,- ingediend tegen de verdachte wegens € 27.100,- aan materiële schade en € 50.000,- aan immateriële schade, die zij als gevolg van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De materiële schade bestaat uit twee posten, te weten kosten voor kleding en persoonlijke spullen ad € 2.500,- en kosten door studievertraging ad € 24.600,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor de aanschaf van kleding en persoonlijke spullen onvoldoende zijn onderbouwd en dat een reële schatting van een dergelijk bedrag niet eenvoudig is vast te stellen. Op dat punt dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de gemaakte kosten door studievertraging heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voorts heeft zij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade verzocht om dit bedrag te matigen tot € 30.000,- en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair om de schade te schatten op grond van artikel 6:97 BW.
Ten aanzien van de kosten voor de aanschaf van kleding en persoonlijke spullen heeft zij aangevoerd dat er geen duidelijke onderbouwing is gegeven. Om een duidelijke schatting te kunnen maken had in ieder geval een opgave van de spullen moeten worden gedaan die verloren zijn geraakt.
Ten aanzien van de kosten die zijn veroorzaakt door de opgelopen studievertraging, heeft zij aangevoerd dat uit de brief die namens de benadeelde partij is overlegd (onder bijlage 4 van de pleitnota van de raadsman) niet valt op te maken wat de link is tussen de incidenten in september en het niet kunnen voldoen aan de instapeisen voor het afstudeertraject. Ook blijkt niet uit de stukken hoe lang de studievertraging is geweest en of dit het gevolg is geweest van de eerder genoemde incidenten.
Voor wat betreft de vordering tot immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze niet is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële kosten deels voor toewijzing in aanmerking komen.
De kosten voor de aanschaf van nieuwe kleding en persoonlijke spullen vloeien naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks voort uit het onder 3 bewezenverklaarde feit. Nu de vordering op dit punt de rechtbank billijk voorkomt en onvoldoende gemotiveerd is betwist, is de rechtbank van oordeel dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten aan studievertraging, is de rechtbank van oordeel dat dit punt van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de vordering voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de materiële kosten zal de vordering dus voor een bedrag van in totaal € 2.500,- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de immateriële schade brengt de aard en de ernst van de normschending mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 5.000,- billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank de vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het resterende bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard.
Daarbij zal de rechtbank hoofdelijkheid bepalen, zo dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van brandstichting, meermalen gepleegd en poging moord, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.1.3
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 52.500,-
ingediend tegen de verdachte wegens € 2.500,- aan materiële schade en € 50.000,- aan immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De materiële schade bestaat uit kosten voor kleding en persoonlijke spullen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor de aanschaf van kleding en persoonlijke spullen onvoldoende zijn onderbouwd en dat een reële schatting van een dergelijk bedrag niet eenvoudig is vast te stellen. Op dat punt dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voorts heeft zij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade verzocht om dit bedrag te matigen tot € 30.000,- en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair om de schade te schatten op grond van artikel 6:97 BW.
Ten aanzien van de kosten voor de aanschaf van kleding en persoonlijke spullen heeft zij aangevoerd dat er geen duidelijke onderbouwing is gegeven. Om een duidelijke schatting te kunnen maken had in ieder geval een opgave van de spullen moeten worden gedaan die verloren zijn geraakt.
Voor wat betreft de vordering tot immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze niet is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële kosten ad € 2.500,- voor toewijzing in aanmerking komen. De kosten voor de aanschaf van nieuwe kleding en persoonlijke spullen vloeien naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks voort uit de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten. Nu de vordering op dit punt de rechtbank billijk voorkomt en deze onvoldoende gemotiveerd is betwist, is de rechtbank van oordeel dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
De vordering zal voor het materiële deel volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de immateriële schade brengt de aard en de ernst van de normschending mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 5.000,- billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank de vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het resterende bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard.
Daarbij zal de rechtbank hoofdelijkheid bepalen, zo dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van brandstichting, meermalen gepleegd en poging moord, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.1.4.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 50.000,- aan immateriële schade ingediend, die zij als gevolg van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de gevorderde immateriële schade te matigen tot € 30.000,- en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering tot immateriële schadevergoeding niet is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de immateriële schade brengt de aard en de ernst van de normschending mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 5.000,- billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feit. Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank de vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het resterende bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard.
Daarbij zal de rechtbank hoofdelijkheid bepalen, zo dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van brandstichting, meermalen gepleegd en poging moord, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.2
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft mr. E. van Viersen een vordering tot schadevergoeding van € 88.991,37 ingediend tegen de verdachte wegens € 38.991,37 aan materiële schade en € 50.000,- aan immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1, 2 ,3 en 4 tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kleding en persoonlijke spullen ad € 19.925,58
- verlies van verdienvermogen over 2023 en 2024 ad € 17.846,89
- vervoerskosten ad € 448,91
- medische kosten over 2023 en 2024 (eigen bijdrage) ad € 770,-
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van materiële schade onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij in het kader daarvan niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Daarnaast heeft zij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade verzocht om dit bedrag te matigen tot € 30.000,- en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de benadeelde partij, gelet op het feit dat de vordering zeer kort voor de zitting was ingediend, niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast levert deze vordering, gelet op de vele (niet onderbouwde) posten en de vragen die daarbij rijzen, een onevenredige belasting van het strafgeding op, waardoor (tevens) niet-ontvankelijkheid dient te volgen. Subsidiair heeft zij verzocht om de schade te schatten op grond van artikel 6:97 BW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële kosten deels voor toewijzing in aanmerking komen
De kosten voor de aanschaf van kleding en persoonlijke spullen vloeien naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks voort uit de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten. Nu er weliswaar een onderbouwing is verstrekt tot het totaalbedrag van € 38.991,37, maar een deel van deze kosten onvoldoende specifiek is onderbouwd en de onderbouwing die wel is gegeven veel vragen oproept, maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid en zal de gevorderde materiële kosten bepalen op € 2.500,-.
Ten aanzien van de materiële kosten zal de vordering voor dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de immateriële schade brengt de aard en de ernst van de normschending mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 5.000,- billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank de vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het resterende bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard.
Daarbij zal de rechtbank hoofdelijkheid bepalen, zodat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van brandstichting, meermalen gepleegd en poging moord, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.3
Vorderingen benadeelde partijen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en schadevergoedingsmaatregel
Namens [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] zijn ten aanzien van de feiten 5 en 6 door hun raadsman, mr. M.J.C. Verlaan, advocaat te Amsterdam, vorderingen tot schadevergoeding ingediend.
8.3.1
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 5.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de onder 5 en 6 tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar is met wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd, subsidiair om de schade te schatten op grond van artikel 6:97 BW.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de immateriële schade brengt de aard en de ernst van de normschending mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de onder 5 en 6 bewezenverklaarde feiten. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De vordering ad € 5.000,- zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij.
Daarbij zal de rechtbank hoofdelijkheid bepalen, zo dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van brandstichting, meermalen gepleegd en poging moord, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.3.2
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 13.804,53 ingediend tegen de verdachte wegens € 8.804,53 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade die zij als gevolg van de onder 5 en 6 tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De materiële schade bestaat uit twee posten, te weten kosten voor hotelovernachtingen ad € 4.693,25 en twee vliegtickets naar Suriname ad € 4.111,28.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten ten aanzien van de hotelovernachtingen voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing in aanmerking komen. Ten aanzien van de kosten voor de vliegtickets heeft zij gesteld dat rechtstreeks verband tussen de onder 5 en 6 bewezen verklaarde feiten en de aanschaf van de vliegtickets nu niet kan worden vastgesteld. Op dat punt dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is in zijn geheel toewijsbaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de benadeelde partij voor zowel het materiële deel als het immateriële deel van de schade niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd, subsidiair om de schade te schatten op grond van artikel 6:97 BW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade deels voor toewijzing in aanmerking komen. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de kosten voor de hotelovernachtingen een rechtstreeks verband met de onder 5 ten laste gelegde feit kan worden vastgesteld. De rechtbank maakt in dit geval gebruik van haar schattingsbevoegdheid en zal de gevorderde materiële kosten tot € 1.000,- toewijzen.
Ten aanzien van de kosten van de vliegtickets is de rechtbank van oordeel dat een rechtstreeks verband met de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten niet voldoende kan worden vastgesteld. Op dit punt zal de vordering niet ontvankelijk-worden verklaard.
De vordering zal voor het materiële deel derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de immateriële schade brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de onder 5 en 6 bewezenverklaarde feiten. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De vordering ad € 5.000,- zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij.
Daarbij zal de rechtbank hoofdelijkheid bepalen, zo dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van brandstichting, meermalen gepleegd en poging moord, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14c, 33, 33a, 36f, 45, 47, 55, 57, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
VIERENTWINTIG (24) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
twee (2) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:0
  • zich meldt binnen drie werkdagen na het ingaan van zijn proeftijd bij de Reclassering Nederland het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • zich laat begeleiden en behandelen door FACT (Inforsa) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra zijn proeftijd ingaat. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • verblijft in een nader door de reclassering te bepalen begeleid woonplek of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra zijn proeftijd ingaat. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
  • zich inzet voor het vinden en behouden van een structurele dagbesteding, zoals een opleiding en/of werk.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
  • een telefoontoestel
  • een computer
  • twee aanstekers
  • een fles
  • een handdoek
  • drie plastic tassen van het merk Vomar
Gelast teruggave aan de rechthebbende, zijnde de veroordeelde, van:
-twee schoenen
-1 broek
-twee handschoenen
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 20.000,-bestaande uit € 12.500,- als vergoeding voor de materiële en € 7.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.000,- en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
135 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.500,- bestaande uit € 2.500,- als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.500,-en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
72 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.500,- bestaande uit € 2.500,- als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.500,-en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
72 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 7]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.000,- bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 7], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 7] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.000,-en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
60 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.500,- bestaande uit € 2.500,- als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.500,-en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
72 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 5], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.000,-en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
60 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 6]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.000,- bestaande uit € 1.000,- als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 6], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 6.000,-en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
65 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
mrs. F.W. van Dongen en G.H.G. Hink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 mei 2024.