ECLI:NL:RBNHO:2024:5290

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
C/15/341508/HA ZA 23-368
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering ongerechtvaardigde verrijking door projectontwikkelaar na faillissement aannemer

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Betsema Bouwgroep B.V. en Meerwaarde Projecten B.V. Betsema, de eisende partij, had een vordering ingesteld op grond van ongerechtvaardigde verrijking, nadat de aannemer BBG B.V. failliet was verklaard. Betsema stelde dat Meerwaarde ongerechtvaardigd was verrijkt omdat de aannemer meer bouwwerkzaamheden had verricht dan er door Meerwaarde was betaald. De curator van de failliete aannemer had de vordering op Meerwaarde aan Betsema overgedragen. De rechtbank heeft de vordering van Betsema afgewezen, omdat de aannemingsovereenkomsten tussen Meerwaarde en BBG een uitsluiting van vorderingen uit ongerechtvaardigde verrijking bevatten. De rechtbank oordeelde dat de termijnen voor betaling pas opeisbaar zijn na voltooiing van de bouwfase, en dat er geen recht op vergoeding bestaat voor niet-voltooide werkzaamheden. Betsema werd veroordeeld in de proceskosten van Meerwaarde, die zijn begroot op € 11.343,-.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/341508 / HA ZA 23-368
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
BETSEMA BOUWGROEP B.V.,
die is gevestigd in Lelystad,
de eisende partij,
hierna te noemen: Betsema,
advocaat: mr. R. Glas,
tegen
MEERWAARDE PROJECTEN B.V.,
die is gevestigd in Heerhugowaard,
de gedaagde partij,
hierna te noemen: Meerwaarde,
advocaat: mr. R. Teitler.
De kern van de zaak
In deze zaak heeft een projectontwikkelaar aan een aannemer opdracht gegeven om een aantal woningen te bouwen. Tijdens de bouw ging de aannemer failliet. Volgens de eisende partij is de projectontwikkelaar ten koste van de aannemer ongerechtvaardigd verrijkt omdat de aannemer verhoudingsgewijs meer bouwwerkzaamheden heeft verricht dan de projectontwikkelaar heeft betaald. De curator van de aannemer heeft deze gestelde vordering op de projectontwikkelaar aan de eisende partij overgedragen. In dit vonnis wijst de rechtbank de vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 juli 2023,
- de akte overlegging producties van Betsema met bijlagen 1 tot en met 35,
- de conclusie van antwoord met bijlagen 1 tot en met 17,
- het tussenvonnis van 6 september 2023, waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen.
1.2.
Deze mondelinge behandeling heeft op 15 april 2024 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten van partijen hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd.
Ter zitting zijn de volgende stukken aan het procesdossier toegevoegd:
- de akte overlegging producties tevens vermeerdering van eis van Betsema met bijlagen 36 tot en met 50;
- de brief van 4 april 2024 van mr. Glas met bijlage 51;
- de akte vermeerdering van eis II van Betsema met bijlage 52;
- de e-mail van 8 april 2024 van de griffier naar aanleiding van de brief van mr. Glas van 4 april 2024;
- de akte overlegging producties van Meerwaarde met bijlagen 18 tot en met 26.
1.3.
Aan het eind van de zitting heeft de rechter bepaald dat in deze zaak vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Meerwaarde is een projectontwikkelaar.
2.2.
In 2021 heeft Meerwaarde aan BBG B.V. (hierna: BBG) opdracht gegeven om acht woningen te bouwen in Zwaagdijk-Oost (hierna: de woningen). Meerwaarde en BBG hebben daartoe schriftelijk acht afzonderlijke aannemingsovereenkomsten gesloten. De totale aanneemsom bedroeg € 1.209.428,10 (€ 1.463.408,- inclusief btw) en zou in termijnen worden betaald. In de aannemingsovereenkomsten is daarover het volgende (gelijkluidend) opgenomen:
Artikel 4
1.De aanneemsom wordt conform de BouwGarant betalingsregeling verschuldigd in de volgende termijnen:
(…)
Drie woonlagen (twee verdiepingsvloeren)
5% te declareren na aanvang funderingswerkzaamheden
10% te declareren na gereedkomen ruwe begane grondvloer
10% te declareren na gereedkomen ruwe 1e verdiepingsvloer
10% te declareren na gereedkomen ruwe 2e verdiepingsvloer
15% te declareren na het volwaardig en permanent waterdicht maken van het dak
van de woning
15% te declareren na gereedkomen van het wind- en waterdicht maken van de buitenschil
15% te declareren na gereedkomen alle binnenwanden en binnenkozijnen
10% te declareren na het gereedkomen van het stuc-, spuit-, en tegelwerk
10% te declareren bij oplevering van de woning, waarvan ex artikel 12 Algemene Voorwaarden bij
de Overeenkomst, 5% in depot dient te worden gestort bij de notaris en aldaar moet blijven tot
tenminste drie maanden na oplevering.
(…)
2.Behoudens het geval waarin de Opdrachtgever recht op uitstel van betaling heeft zoals bedoeld in
lid 4 van dit artikel, worden de in lid 1 van dit artikel bedoelde termijnen steeds opeisbaar veertien
(14) dagen na de dagtekening van een door of vanwege de Deelnemer gedaan betalingsverzoek.
Een betalingsverzoek geeft aan op grond van welk feit de Deelnemer recht heeft op betaling, welke
termijn het betreft en dat de betaling uiterlijk veertien (14) dagen na de dagtekening door de
Deelnemer ontvangen dient te zijn.
Door of namens de Deelnemer kan alleen aanspraak worden gemaakt op volledig gepresteerde
termijnen. Pro rato betaling van een slechts gedeeltelijk gepresteerde termijn is uitgesloten.”
2.3.
In januari of februari 2022 is BBG met de bouwwerkzaamheden begonnen.
2.4.
Op 25 mei 2022 heeft BBG haar vorderingen op Meerwaarde aan Betsema overgedragen (door middel van stille cessie). Betsema is de enige aandeelhouder en bestuurder van BBG.
2.5.
BBG is op 4 april 2023 failliet verklaard met benoeming van mr. A.D. van Dalen tot curator (hierna: de curator). Op dat moment waren de woningen nog niet afgebouwd en van de termijnen had Meerwaarde termijnen 1 tot en met 5 en 7 betaald. Over de verschuldigdheid van de termijnen 6 bestond al discussie sinds de factuurdatum van deze termijn (11 oktober 2022).
2.6.
Meerwaarde heeft de curator bij brief van 12 april 2023 een termijn gesteld op grond van artikel 37 lid 1 van de Faillissementswet. De curator heeft zich niet bereid verklaard de aannemingsovereenkomsten gestand te doen.
2.7.
Betsema en de curator hebben op 18 april 2023 een overeenkomst gesloten waarin is vermeld dat de vorderingen van BBG op Meerwaarde, voor zover deze niet onder de eerdere cessie vallen, aan Betsema worden overgedragen. Op 1 mei 2023 heeft de curator Meerwaarde hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.
2.8.
Op 20 april 2023 heeft Betsema Meerwaarde gesommeerd om de gefactureerde en nog openstaande termijnen 6 en 8 te betalen. Meerwaarde heeft hieraan geen gevolg gegeven.
2.9.
Betsema heeft op 22 mei 2023 ten laste van Meerwaarde diverse conservatoire beslagen laten leggen.
2.10.
Nadat de dagvaarding in deze zaak was uitgebracht, heeft Betsema bij deze rechtbank een kort geding tegen Meerwaarde aanhangig gemaakt. De voorzieningenrechter heeft Meerwaarde bij vonnis van 17 augustus 2023 veroordeeld om een door Betsema ingeschakelde deskundige van de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen toegang te verlenen tot de woningen om de stand en de kwaliteit van het werk op te nemen. Deze standopname heeft op 13 en 14 september 2023 plaatsgevonden (hierna: de standopname). Daarvan is op 9 oktober 2023 een rapport uitgebracht.
2.11.
Meerwaarde heeft op 22 augustus 2023 bij de curator een vordering ingediend van bijna € 309.000,-.

3.Het geschil

3.1.
Betsema vordert, samengevat en na eisvermeerdering, dat de rechtbank Meerwaarde veroordeelt tot betaling van:
I. een bedrag van € 264.818,36, te vermeerderen met rente;
II. een bedrag van € 2.387,63 aan buitengerechtelijke kosten;
III. primair € 15.486,03 en subsidiair € 7.743,02 als vergoeding voor de kosten van de standopname van de deskundige van de Raad van Arbitrage;
IV. de beslagkosten en de proces- en nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
Betsema baseert haar vordering van € 264.818,36 op ongerechtvaardigde verrijking. Betsema stelt dat uit de standopname blijkt dat Meerwaarde minder heeft betaald dan de stand van het werk rechtvaardigde, waarmee de ongerechtvaardigde verrijking volgens Betsema is gegeven. Het gevorderde bedrag komt volgens Betsema neer op de waarde van het uitgevoerde werk verminderd met het bedrag dat het Meerwaarde kost om de woningen af te bouwen, gerekend naar de stand van het werk per datum faillissement van BBG. De waarde van het uitgevoerde werk bestaat volgens Betsema uit een bedrag van € 326.426,56 aan nog openstaande (gefactureerde) bouwtermijnen en het deel van de totale aanneemsom dat volgens Betsema nog niet bij Meerwaarde in rekening is gebracht (€ 120.942,81). Volgens Betsema dient te worden uitgegaan van een bedrag van € 182.551,01 aan afbouwkosten, waarmee het gevorderde bedrag van € 264.818,36 resteert (€ 326.426,56 + € 120.942,81 -/- € 182.551,01). Betsema stelt dat deze vordering van BBG uit ongerechtvaardigde verrijking aan haar is overgedragen.
3.3.
Meerwaarde vindt dat de vorderingen van Betsema moeten worden afgewezen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Betsema in de kosten van de procedure. Meerwaarde voert onder meer aan dat BBG en Meerwaarde een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking in artikel 4 lid 2 van de aannemingsovereenkomsten hebben uitgesloten en dat Betsema daarnaast haar beroep op ongerechtvaardigde verrijking onvoldoende heeft gemotiveerd. Aan de vereisten van ongerechtvaardigde verrijking is volgens Meerwaarde in ieder geval niet voldaan. Verder stelt Meerwaarde dat zij meerdere verrekenbare tegenvorderingen op BBG heeft die de beweerdelijke vordering van Betsema overstijgen. Deze tegenvorderingen hebben volgens Meerwaarde te maken met (i) de door BBG verschuldigde boete wegens te late oplevering, (ii) de termijnen 5 en 7 die Meerwaarde onverschuldigd heeft betaald en (iii) de schade die Meerwaarde heeft geleden met betrekking tot de herstel- en afbouwkosten.
3.4.
De rechtbank zal ingaan op de stellingen van partijen als dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig is.

4.De beoordeling

4.1.
De aannemingsovereenkomsten bevatten in artikel 4 een termijnenregeling voor de betaling. Deze komt er kort gezegd op neer dat de termijnen van de aanneemsom pas gefactureerd (en verschuldigd) kunnen worden als de betreffende bouwfase is voltooid. Toen BBG failliet werd verklaard, waren de woningen nog niet afgebouwd. De aannemingsovereenkomsten zijn niet ontbonden en de curator heeft de aannemingsovereenkomsten niet gestand gedaan.
4.2.
Betsema heeft haar (vermeerderde) vordering van € 264.818,36 uitsluitend gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Dit oordeel licht de rechtbank hierna toe, waarbij de rechtbank eerst zal bespreken de situatie dat BBG een bouwfase heeft voltooid maar de daartegenover staande termijn nog niet betaald heeft gekregen. Daarna zal aan de orde komen de situatie dat een bouwfase slechts gedeeltelijk is uitgevoerd en de betreffende werkzaamheden niet zijn betaald.
Voltooide bouwfase
4.3.
Ter zitting is van de kant van Betsema bevestigd dat Betsema geen betaling (nakoming) meer vordert van de termijnen 6 (de oorspronkelijke vordering van Betsema) en dat de rechtbank daarom niet meer hoeft te beoordelen of aan de vereisten voor het betaalbaar stellen van de termijnen 6 is voldaan. Dat BBG vóór haar faillietverklaring alle bouwwerkzaamheden had verricht die tegenover de termijnen 6 stonden, had Meerwaarde gemotiveerd betwist. Of de termijnen 6 opeisbaar zijn, en tot welk bedrag, is volgens Betsema niet langer relevant omdat zij na haar eiswijziging betaling vordert van de waarde van het uitgevoerde werk verminderd met de afbouwkosten. De vraag die de rechter aan Betsema ter zitting stelde, te weten welk deel van € 264.818,36 ziet op het deel van de aannemingsovereenkomsten dat Meerwaarde volgens Betsema zou moeten nakomen, bleef (kennelijk om die reden) onbeantwoord.
4.4.
Als in deze zaak zou komen vast te staan dat BBG vóór haar faillietverklaring al een bouwfase had voltooid - in het midden kan blijven of dat het geval was - terwijl Meerwaarde nog niet de daarvoor verschuldigde termijn heeft betaald, is BBG daardoor niet verrijkt. In dat geval zou BBG immers op basis van de aannemingsovereenkomst nakoming kunnen vorderen van de betalingsverplichting die daartegenover staat. Mocht al sprake zijn van een verrijking van Meerwaarde ten koste van BBG, dan vindt deze verrijking zijn rechtvaardiging in de aannemingsovereenkomsten en is om die reden niet als ongerechtvaardigd aan te merken. Voor zover het dus zou gaan om een al voltooide bouwfase waarvoor Meerwaarde nog niet heeft betaald, komt BBG (en daarmee Betsema) op grond van ongerechtvaardigde verrijking geen schadevergoedingsvordering toe.
Gedeeltelijk uitgevoerde bouwfase
4.5.
Voor bouwwerkzaamheden die BBG vóór haar faillietverklaring heeft verricht maar op grond van artikel 4 lid 2 van de aannemingsovereenkomsten niet kon factureren omdat de betreffende bouwfase nog niet was voltooid, terwijl de aannemingsovereenkomsten wel in stand zijn gebleven en de curator deze geen gestand heeft gedaan, geldt het volgende.
4.6.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016 [1] (waar Meerwaarde zich ook op heeft beroepen) volgt dat in een dergelijke situatie als uitgangspunt geldt dat de faillissementsboedel een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking toekomt als het gaat om de werkzaamheden van de bouwfase die wel al waren uitgevoerd. Uit dit arrest volgt ook dat voor deze uitgevoerde werkzaamheden op grond van ongerechtvaardigde verrijking geen schadevergoeding gevorderd kan worden als de aannemingsovereenkomst een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking uitsluit. Volgens de Hoge Raad wordt een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking in een overeenkomst niet uitgesloten door het enkele feit dat de overeenkomst inhoudt dat de tegenprestatie voor een prestatie eerst verschuldigd wordt na voltooiing daarvan. De Hoge Raad zegt dat dit slechts anders is als de overeenkomst niet alleen ertoe strekt het tijdstip van de opeisbaarheid van de tegenprestatie te regelen, maar (ook) ertoe strekt dat bij het niet volledig voltooid zijn van desbetreffende prestatie geen vergoeding door de wederpartij is verschuldigd [2] .
4.7.
Dat laatste is hier het geval. Dat BBG en Meerwaarde de vordering wegens ongerechtvaardigde verrijking hebben uitgesloten volgt uit artikel 4 lid 2 van de aannemingsovereenkomsten. In artikel 4 lid 2 is vermeld:
“Behoudens het geval waarin de Opdrachtgever recht op uitstel van betaling heeft zoals bedoeld in lid 4 van dit artikel, worden de in lid 1 van dit artikel bedoelde termijnen steeds opeisbaar veertien (14) dagen na de dagtekening van een door of vanwege de Deelnemer gedaan betalingsverzoek. Een betalingsverzoek geeft aan op grond van welk feit de Deelnemer recht heeft op betaling, welke termijn het betreft en dat de betaling uiterlijk veertien (14) dagen na de dagtekening door de Deelnemer ontvangen dient te zijn.
Door of namens de Deelnemer kan alleen aanspraak worden gemaakt op volledig gepresteerde termijnen. Pro rato betaling van een slechts gedeeltelijk gepresteerde termijn is uitgesloten.”
4.8.
Lezing van artikel 4 lid 2 (in samenhang met artikel 4 lid 1) van de aannemingsovereenkomsten laat geen andere uitleg toe dan dat de termijn voor een bouwfase eerst verschuldigd wordt na voltooiing van die bouwfase (en de voorgeschreven facturering). BBG en Meerwaarde hebben hiermee contractueel geregeld wanneer termijnen opeisbaar zijn. Dat in artikel 4 lid 2 van de aannemingsovereenkomsten slechts het tijdstip van de opeisbaarheid van de termijnen is geregeld, zoals Betsema ongemotiveerd heeft betoogd, is niet juist. Uit de laatste zin van artikel 4 lid 2 van de aannemingsovereenkomst (“Pro rato betaling van een slechts gedeeltelijk gepresteerde termijn is uitgesloten”) volgt duidelijk dat BBG en Meerwaarde hebben afgesproken dat bij het niet volledig voltooid zijn van de desbetreffende prestatie (een afgesproken bouwfase) geen vergoeding door Meerwaarde is verschuldigd.
4.9.
Dit betekent dat de rechtbank de op ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde vordering van € 264.818,36 zal afwijzen. Voor toewijzing van de andere vorderingen is daarom geen plaats.
Proceskosten
4.10.
Betsema is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De rechtbank begroot de proceskosten van Meerwaarde op:
- griffierecht
5.737,-
- salaris advocaat
5.428,-
(2,00 punten × € 2.714,-)
- nakosten
178,-
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.343,-

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Betsema af,
5.2.
veroordeelt Betsema in de proceskosten van € 11.343,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als Betsema niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door rechter mr. S.M. Auwerda, bijgestaan door de griffier mr. N.M. Bindhammer, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.
NBI/SA