ECLI:NL:RBNHO:2024:5257

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
C/15/343077 / FA RK 23-3963
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en zorgregeling voor minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij ook de zorgregeling voor hun minderjarige kinderen aan de orde was. De man en de vrouw zijn gehuwd op een niet gespecificeerde datum en hebben twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

De rechtbank heeft de zorgregeling voor de minderjarige [de minderjarige 1] vastgesteld, waarbij deze om de week bij de vader en de moeder verblijft. De minderjarige heeft in een brief haar wens geuit om langer bij de vrouw te verblijven, wat tijdens de zitting is besproken. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om hierover te overleggen en heeft besloten dat een definitieve beslissing in het belang van de minderjarige is, om zo meer duidelijkheid en rust te bieden.

De rechtbank heeft ook benadrukt dat het van groot belang is dat de ouders werken aan hun onderlinge verstandhouding en communicatie, gezien de negatieve impact die spanningen tussen ouders op de kinderen kunnen hebben. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/343077 / FA RK 23-3963
Beschikking van 29 mei 2024 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.M. Mons, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. Z.C.E. Houben, gevestigd te Velsen-Zuid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 16 augustus 2023;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, van de vrouw, ingekomen op 30 oktober 2023;
- het Formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 27 december 2023;
- de brief van de advocaat van de man van 21 maart 2024;
- de brief, houdende een aanvullend verzoek, van de advocaat van de vrouw van 9 april 2024;
- de brief, houdende aanvullende verzoeken, van de advocaat van de man van 9 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige 1] heeft een brief gestuurd naar de rechtbank die op 15 februari 2024 is ingekomen. Naar aanleiding van die brief heeft de rechtbank haar uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024, voorafgaand aan de zitting.
1.4.
De minderjarige [de minderjarige 2] is ook in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. [de minderjarige 2] heeft aangegeven niet op gesprek te komen en ook geen brief te willen sturen om zijn mening te geven.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Scheiding
2.3.
Partijen verzoeken de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.4.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.5.
Partijen hebben onderling een regeling getroffen die is vermeld in het aan deze beschikking gehechte convenant en ouderschapsplan. De rechtbank zal, conform het verzoek, bepalen dat het convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking.
Zorgregeling
2.6.
Partijen hebben in het ouderschapsplan een zorgregeling opgenomen. De door partijen opgenomen reguliere zorgregeling luidt als volgt:
“De kinderen verblijven om de week bij de vader en de moeder. De kinderen wisselen op de zondag (uiterlijk 18 uur tenzij daar in gezamenlijk overleg van wordt afgeweken. (…) Elke woensdag zullen de kinderen bij de moeder zijn, ongeacht of de kinderen die week bij hun vader zijn. Indien het de week van de vader is, blijven de kinderen op woensdag uitsluitend overdag bij de moeder. (…)”
2.7.
[de minderjarige 1] heeft in haar brief aangegeven dat zij graag twee dagen langer bij de vrouw wil verblijven dan wat partijen hebben afgesproken. Tijdens het gesprek met de rechter heeft zij dit herhaald en gezegd dat zij graag eenmaal per twee weken van dinsdag na school tot zondag 18.00 uur bij de man wil verblijven, behalve op de woensdagmiddag.
2.8.
Op de zitting is de wens van [de minderjarige 1] met partijen besproken. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om binnen twee weken na de zitting met elkaar te overleggen en de rechtbank te berichten over hoe volgens hen moet worden omgegaan met de wens van [de minderjarige 1] .
2.9.
De man heeft daarna zijn verzoeken aangevuld. Hij verzoekt:
  • een voorlopige zorgregeling te bepalen waarbij [de minderjarige 1] met ingang van 15 april 2024, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, in de even weken van dinsdagavond vanaf 18.00 uur tot woensdagochtend voor schooltijd bij de man verblijft en van woensdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur bij de man verblijft;
  • partijen en [de minderjarige 1] te verwijzen naar een passend en geschikt hulpverleningstraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA), onder pro forma aanhouding voor de duur van zes maanden van een definitieve beslissing over de zorgregeling tussen de man en [de minderjarige 1] .
De man brengt naar voren dat hij bezwaren heeft tegen deze regeling, maar dat hij wel de wens van [de minderjarige 1] wil horen. De man kent de onderliggende beweegredenen van [de minderjarige 1] niet. Zijn ervaring is dat [de minderjarige 1] het bij hem naar haar zin heeft. Volgens de man dienen partijen te werken aan de onderliggende problematiek en moet er meer zicht komen op de onderliggende beweegredenen van [de minderjarige 1] . Daarom vindt hij dat de ouders en [de minderjarige 1] moeten worden verwezen naar een passend hulpverleningstraject.
2.10.
De vrouw heeft ook haar verzoeken aangevuld. Zij verzoekt te bepalen dat [de minderjarige 1] eenmaal per twee weken bij de man verblijft van dinsdagavond tot zondagavond, met uitzondering van de woensdagmiddag. De vrouw vindt dat gehoor moet worden gegeven aan de wens van [de minderjarige 1] . Zij is bereid om in het vrijwillige kader met de man een hulpverleningstraject aan te gaan. Zij stelt voor dat partijen zich wenden tot het CJG (Centrum voor Jeugd en Gezin) voor een aanmelding voor een passend hulpverleningstraject.
2.11.
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat in ieder geval voor nu een zorgregeling tussen [de minderjarige 1] en de man moet worden vastgesteld conform de wens van [de minderjarige 1] , met dien verstande dat partijen willen dat [de minderjarige 1] vanaf dinsdagavond – en niet dinsdag na school – bij de man verblijft. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. De rechtbank zal dit als definitieve beslissing vastleggen en de zaak dus niet langer aanhouden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat een definitieve beslissing [de minderjarige 1] meer duidelijkheid en rust zal bieden en dat acht de rechtbank in haar belang. De rechtbank verwacht dat een aanhouding van de definitieve beslissing zal leiden tot meer spanningen tussen partijen en druk voor [de minderjarige 1] , en dit acht de rechtbank niet in het belang van [de minderjarige 1] .
2.12.
De rechtbank merkt nog op dat het voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] van groot belang is dat partijen gaan werken aan hun onderlinge verstandhouding en communicatie. Het belang hiervan is zichtbaar geworden voor de rechtbank, omdat partijen op de zitting verwijten over en weer uitten en de spanning tussen hen duidelijk voelbaar was. Spanningen tussen ouders hebben een negatieve weerslag op de kinderen, en daarom dienen partijen alles op alles te zetten om hun gezamenlijke ouderschap zo goed mogelijk vorm te geven. Beide partijen hebben aangegeven open te staan voor een hulpverleningstraject. De rechtbank adviseert partijen zich hier vrijwillig voor aan te melden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat het aangehechte en door partijen op [datum] ondertekende convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking;
3.3.
stelt, met wijziging in zoverre van het door partijen op [datum] ondertekende ouderschapsplan, de volgende reguliere zorgregeling vast tussen de man en de minderjarige:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] :
[de minderjarige 1] verblijft eenmaal per twee weken van dinsdag 18.00 uur tot woensdag naar school en van woensdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. Steinhauser, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Leertouwer op 29 mei 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.