In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 maart 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat er zorgen zijn over de opvoedingssituatie van [de minderjarige] bij zijn ouders, die beiden een gebrekkige communicatie en samenwerking vertonen. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over [de minderjarige], die bij de moeder woont. De vader maakt zich zorgen over de negatieve impact van de conflicten tussen de ouders op [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] gevoelens van verdriet, onbegrip en onvoorspelbaarheid ervaart, wat zijn ontwikkeling bedreigt. De ouders zijn deels bereid om hulp te zoeken, maar er is onvoldoende overeenstemming over de benodigde hulpverlening.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder, die slachtoffer is geweest van huiselijk geweld, zich niet kan verenigen met de voorgestelde hulpverlening en pleit voor solo parallel ouderschap. De vader steunt het verzoek tot ondertoezichtstelling, omdat eerdere pogingen tot hulpverlening niet succesvol zijn geweest. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zijn vervuld en heeft de ondertoezichtstelling uitgesproken, met als doel dat de ouders [de minderjarige] de nodige stabiliteit en emotionele veiligheid kunnen bieden. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ondertoezichtstelling is ingegaan op 27 maart 2024, met een looptijd tot 27 maart 2025.