ECLI:NL:RBNHO:2024:5209

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
10887359 \ CV EXPL 24-577
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van oneerlijke bedingen in huurvoorwaarden en toewijzing van huurachterstand

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een verstekvonnis tussen de Stichting Pré Wonen en twee gedaagden die niet verschenen. De eisende partij, vertegenwoordigd door Van der Hoeden / Mulder Gerechtsdeurwaarders en Juristen, vorderde onder andere de vernietiging van artikel 13.1 en 13.2 van de Algemene Huurvoorwaarden huurovereenkomst zelfstandige woonruimte, die volgens hen oneerlijk waren. De kantonrechter had eerder in een tussenvonnis van 21 februari 2024 geoordeeld dat de eisende partij zich moest uitlaten over de oneerlijkheid van deze bedingen. In de daaropvolgende akte van 20 maart 2024 heeft de eisende partij betoogd dat de bedingen niet oneerlijk zijn, maar de kantonrechter volgde deze redenering niet. De rechter oordeelde dat de bedingen in combinatie met een boetebeding wel degelijk oneerlijk zijn en vernietigde deze artikelen.

Daarnaast vorderde de eisende partij betaling van € 3.081,66 aan achterstallige huurpenningen, waarbij de gedaagde partij een deelbetaling van € 613,87 had gedaan. De kantonrechter wees de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten af, waardoor de deelbetaling enkel in mindering kwam op de hoofdsom. Uiteindelijk werd een bedrag van € 2.467,79 aan huurachterstand toegewezen. De gedaagde partijen werden in de proceskosten veroordeeld, inclusief een nasalaris van € 102,00, en de rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. Het vonnis werd uitgesproken door mr. M.P.E. Oomens in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10887359 \ CV EXPL 24-577
Uitspraakdatum: 22 mei 2024
Verstekvonnis in de zaak van:
de stichting
Stichting Pré Wonen
gevestigd te Haarlem
de eisende partij
gemachtigde: Van der Hoeden / Mulder Gerechtsdeurwaarders en Juristen
tegen

1.[gedaagde 1]

2. [gedaagde 2]
wonende te [plaats]
de gedaagde partijen
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 21 februari 2024 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het daarin voorshands uitgesproken oordeel over de oneerlijkheid van bepaalde bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden [1] . Dit heeft de eisende partij gedaan bij akte van 20 maart 2024.

2.De verdere beoordeling

Het beding voor de buitengerechtelijke kosten (het incassobeding)
2.1.
De eisende partij stelt in de akte dat artikel 13.1 en 13.2 niet oneerlijk zijn, omdat artikel 13.2 een lex specialis betreft en een beperking van artikel 13.1. De eisende partij stelt dat 13.1 niet van toepassing is op de vordering. Daarnaast stelt de eisende partij dat wat in het tussenvonnis onder r.o. 3.8 is gemotiveerd onjuist is, omdat in artikel 13.2 verwezen wordt naar de wet en nergens wordt bepaald dat “de bedongen vergoeding altijd ten minste 15% bedraagt”. Hieruit volgt ook dat de kosten pas verschuldigd zijn na een zogenoemde veertiendagenbrief, aldus de eisende partij.
2.3.
De kantonrechter volgt de eisende partij hierin niet. In het tussenvonnis is geoordeeld onder r.o. 3.8 dat het beding inderdaad verwijst naar artikel 6:96 BW en daarom op zichzelf niet oneerlijk is. Echter, 13.1 en 13.2 zijn tezamen met het boetenbeding wél oneerlijk. De eisende partij heeft zich niet nader over uitgelaten over de combinatie met dit boetebeding uit artikel 15.
2.4.
De eisende partij voert ook aan dat tussen partijen eerder (op 15 november 2023) een vonnis is gewezen waarin zij de incassokosten heeft gevorderd conform artikel 6:96 BW en het Besluit, en die kosten ook zijn toegewezen. Volgens de eisende partij valt niet in te zien hoe op dit moment anders over de overeenkomst tussen partijen zou kunnen worden geoordeeld.
2.5.
De kantonrechter licht toe dat in eerdere procedures nog niet (op deze wijze) ambtshalve werd getoetst of sprake was van oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden. De eisende partij kan daar geen rechten aan ontlenen. Uit het voorgaande vloeit voort dat de kantonrechter blijft bij het oordeel dat artikel 13.1 en 13.2 van de algemene voorwaarden oneerlijk zijn voor zover deze betrekking hebben op buitengerechtelijke incassokosten en daarom worden deze vernietigd.
2.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
Huurachterstand
2.7.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van
€ 3.081,66 aan achterstallige huurpenningen tot en met januari 2024. De gedaagde partij heeft een deelbetaling van € 613,87 gedaan. Nu de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, strekt deze deelbetaling, anders dan de eisende partij vordert conform het overzicht bij de dagvaarding, alleen in mindering op de toewijsbare hoofdsom. Dit maakt dat een bedrag van € 2.467,79 aan achterstallige huurpenningen zal worden toegewezen.
Conclusie en proceskosten
2.8.
De vordering van de eisende partij wordt grotendeels toegewezen. Voor het overige blijft de kantonrechter bij hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en beslist.
2.9.
De gedaagde partijen worden overwegend in het ongelijk gesteld en worden daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij worden de gedaagde partijen ook veroordeeld tot betaling van € 102,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de eisende partij worden gemaakt. De kosten voor het nemen van de akte blijven voor rekening van de eisende partij nu het aan haar te wijten is dat het nodig was om de akte te nemen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1
veroordeelt de gedaagde partijen tot betaling van € 2.467,79 aan huurachterstand tot en met januari 2023;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de eisende partij begroot op:
€ 137,43 wegens dagvaardingskosten,
€ 496,00 wegens griffierecht en
€ 204,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van € 102,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de eisende partij worden gemaakt;
3.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Algemene Huurvoorwaarden huurovereenkomst zelfstandige woonruimte (januari 2018)