ECLI:NL:RBNHO:2024:5195

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
C/15/349986 / KG ZA 24-115
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een distributieovereenkomst en handelsnaaminbreuk

In deze zaak vordert de eiseres, Enfa Groothandel B.V., nakoming van een exclusieve distributieovereenkomst met de Duitse groothandel Demka GmbH. De eiseres stelt dat Demka haar verplichtingen uit de overeenkomst niet nakomt en dat zij onrechtmatig handelt door samen te werken met Enka Horeca B.V., die producten van de merken Yörem en Özyörem levert. De eiseres betoogt dat er verwarringsgevaar bestaat door de gelijkenis tussen de handelsnamen Enfa en Enka. De rechtbank oordeelt dat de eiseres niet kan aantonen dat zij partij is bij de overeenkomst met Demka, aangezien deze is gesloten met Enfa Food vof, een andere rechtspersoon. De vorderingen tegen Demka worden afgewezen, omdat de rechtbank niet bevoegd is om het geschil te behandelen op basis van het forumkeuzebeding in de overeenkomst. Ook de vorderingen tegen Enka worden afgewezen, omdat de eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde handelsnaaminbreuk en onrechtmatig handelen. De rechtbank wijst de vorderingen af en veroordeelt de eiseres in de proceskosten van beide gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/349986 / KG ZA 24-115
Vonnis in kort geding van 30 mei 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENFA GROOTHANDEL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. B. Coskun te Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap naar Duits recht
DEMKA GMBH,
gevestigd te Mannheim (Duitsland),
gedaagde,
advocaat mr. G.T. Poot te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENKA HORECA B.V.,
gevestigd te Amsterdam en kantoor houdende te Badhoevedorp,
gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde
advocaat mr. T. Albayrak te Almere.
Partijen zullen hierna Enfa, Demka en Enka genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de producties van de zijde van Enka
  • de akte overlegging producties van de zijde van Demka
  • de akte wijziging eis, tevens overlegging nadere producties van de zijde van Enfa
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Demka
  • de pleitnota van Enka.
1.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 16 mei 2024 zijn namens Enfa via een digitale verbinding verschenen de heer [betrokkene 1] (bestuurder), bijgestaan door
mr. Coskun voornoemd. Verder zijn in de zittingzaal verschenen namens Demka mr. Poot voornoemd, vergezeld van de Duitse advocaat van Demka mr. M. Stephani, en namens Enka de heer [betrokkene 2] (bestuurder) vergezeld van mevrouw [betrokkene 3], tolk in de Turkse taal en bijgestaan door mr. Albayrak voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Enfa exploiteert binnen de Benelux een groothandel in drank en levensmiddelen onder de handelsnaam Enfa Groothandel B.V. De onderneming is op 19 december 2014 opgericht en met ingang van 22 december 2014 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
2.2.
Demka is een Duitse groothandel in drank en levensmiddelen met een afzetmarkt in heel Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten.
2.3.
Enka is opgericht op 19 september 2017 en is een groothandel in voedings- en genotmiddelen. Zij voert de handelsnamen ‘Enka Horeca B.V.’ en ‘Piknik’.
2.4.
Op 6 maart 2010 is een overeenkomst tot stand gekomen tussen Enfa Food vof en Demka met de volgende inhoud (Nederlandse vertaling):

{Afbeelding 1}

2.5.
In een verklaring van overdracht van 10 maart 2010 heeft Enfa Food vof aan Demka het eerder door de vennootschap onder firma gedeponeerde merk Özyorem overgedragen. Deze verklaring houdt (vertaald in het Nederlands) het volgende in:

{Afbeelding 2}

Op 11 oktober 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van Demka en van Enfa. Demka gaf aan de zakelijke relatie met Enfa te willen beëindigen in verband met slechte verkoopcijfers in relatie tot de grootte van de afzetmarkt (Benelux).
2.7.
In een brief van 23 oktober 2023 heeft Enfa tegen de opzegging geprotesteerd en Demka gesommeerd tot nakoming van de contractuele afspraken. Tevens heeft zij Demka gesommeerd de samenwerking met Enka (die de producten van de merken Özyörem en Yörem leverde namens Demka) te staken en gestaakt te houden.
2.8.
In een brief van 30 november 2023 heeft Enfa ook Enka gesommeerd de samenwerking met Demka en het benaderen van klanten van Enfa te beëindigen.
Tekst

3.Het geschil

3.1.
Enfa vordert na eiswijziging samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • i) Demka en Enka hoofdelijk zal veroordelen tot nakoming van de overeenkomsten tussen Enfa en Demka;
  • ii) Demka en Enka zal veroordelen tot het overleggen van de juiste en accurate boeken en bescheiden inzake directe leveringen in de Benelux zonder tussenkomst van Enfa vanaf het jaar 2010 inzake de merken “Yörem” en “Özyörem” en eveneens inzake de leveringen voorafgaand aan de mondelinge opzegging alsmede daarna, op straffe van een dwangsom,
  • iii) Demka en Enka hoofdelijk zal veroordelen een door Enfa aan te wijzen accountant toegang te verlenen tot de volledige administratie teneinde het onderzoek naar deze leveringen te kunnen verrichten en aldus de boeken en bescheiden op juistheid te kunnen controleren, waarbij de kosten van onderzoek voor rekening van Demka en Enka komen, op straffe van een dwangsom,
  • iv) Demka en Enka hoofdelijk zal veroordelen de inbreuken en schendingen van de afspraken tussen Demka en Enfa per direct te doen staken en gestaakt te houden ter voorkoming van verdere (onomkeerbare) schade, op straffe van een dwangsom,
  • v) Demka en Enka hoofdelijk zal veroordelen tot het aanbieden van een schrijven aan de klanten van Enfa, waarin ondubbelzinnig wordt verklaard dat Demka niets van doen heeft met Enfa en dat de prijzen bij wijze van eenmalige campagne zijn verlaagd en dat Enfa in het vervolg zich tot deze klanten zal verstaan in relatie tot het merk en de bijbehorende producten, op straffe van een dwangsom,
  • vi) Demka en Enka hoofdelijk zal veroordelen om het onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden, waaronder meer specifiek zal verbieden de klanten van Enfa te benaderen en producten aan deze klanten te leveren en de gemaakte afspraken rondom het afgebakend gebied (de Benelux) te respecteren, op straffe van een dwangsom,
  • vii) Enka en Demka hoofdelijk zal veroordelen tot (i) wijziging van de handelsnaam Enka in een naam die geen overeenkomsten bevat met die van Enfa, (ii) het wijzigen van het webdomeinadres van Enka (de rb leest: zodanig dat) die geen overeenkomsten meer bevat met die van Enfa en (iii) het staken van het voeren van de naam Enka teneinde een einde aan de handelsnaaminbreuk richting Enfa te bewerkstelligen, op straffe van een dwangsom
  • viii) Demka en Enka hoofdelijk zal veroordelen in de reële proceskosten ad € 25.000,-, subsidiair Enka en Demka hoofdelijk ex artikel 1019h Rv zal veroordelen tot een bedrag ad € 6.000,- aan proceskosten conform het indicatietarief voor een eenvoudige zaak in kort geding, meer subsidiair Demka en Enka zal veroordelen in de proceskosten de hoogte daarvan in goede justitie te bepalen, met bepaling dat indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente is verschuldigd.
3.2.
Enfa legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Demka haar verplichtingen uit de tussen hen gesloten distributieovereenkomst, waarbij aan Enfa een exclusief recht was verleend de merken Özyörem en Yörem in de Benelux te verkopen, niet (langer) nakomt. Zij stelt dat Demka deze duurovereenkomst heeft opgezegd zonder daarbij een opzegtermijn in acht te nemen enzonder aan Enfa een vergoeding te betalen.
Verder legt zij aan haar vorderingen ten grondslag dat Demka en Enka onrechtmatig jegens haar handelen. Zij stelt dat Demka achter de oprichting van Enka zit,dat sprake is van een vennootschapsrechtelijke band, waarbij bewust is gekozen voor een (handels)naam die slechts één letter afwijkt van de naam van Enfa en dat Enka onder die naam haar klanten benadert en de merken “Yörem” en “Özyörem” levert tegen een gereduceerde prijs, waardoor Enfa bovendien in een kwaad daglicht wordt geplaatst bij haar klanten. Enfa stelt dat het gebruik van deze naam door Enkaleidt tot verwarringsgevaar bij haar klanten, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt omdat zij diverse betalingen van klanten heeft ontvangen die feitelijk voor Enka bedoeld waren. Verder stelt zij dat Enka in ieder geval onrechtmatig handelt jegens haar omdat zij profiteert van de wanprestatie van Demka jegens Enfa.
3.3.
Demka voert verweer. Zij stelt in de eerste plaats dat Enfa niet de contractspartij is bij de in 2010 gesloten overeenkomsten, zodat haar geen beroep op die overeenkomsten toekomt. Daarbij wijst zij er op dat Enfa pas in 2014 is opgericht en dat geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat sprake is geweest van een formele contractsovername, terwijl op grond van artikel 6:159 BW voor de overdracht van een rechtsverhouding aan een derde in ieder geval een tussen de oorspronkelijke contractant en de derde opgemaakte akte nodig is.
Verder stelt Demka, voor het geval dat de voorzieningenrechter zal oordelen dat Enfa wel de contractspartij is van Demka bij die overeenkomsten, dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is kennis te nemen van het geschil omdat als punt 12 van de verklaring van overdracht een forumkeuzebeding is opgenomen voor het Ambtsgericht in Mannheim.
Tot slot voert Demka als inhoudelijk verweer aan dat met Enfa geen exclusieve distributieovereenkomst is overeengekomen.
3.4.
Ook Enka voert verweer. Zij betwist dat sprake is van enige handelsnaaminbreuk. Zij stelt dat Enfa volgens haar website de handelsnaam En-fa hanteert, terwijl Enka onder de handelsnamen ‘Enka Horeca’ en ‘Piknik’ een groot assortiment van verschillende producten en merken levert aan etnische supermarkten in het hele land. Zij stelt dat zij circa 600 klanten heeft, maar dat zowel zij als Enfa hun producten leveren aan etnische supermarkten waardoor hun klanten grotendeels dezelfde zijn.
Zij betwist dat er een vennootschapsrechtelijke band bestaat tussen haar en Demka.
Ook betwist zij dat zij zou profiteren van wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen van Demka ten opzichte van Enfa. Daarbij voert zij aan dat zij niet wist dat Demka een overeenkomst met Enfa zou schenden en stelt dat Enfa dit ook niet aannemelijk heeft gemaakt. In dat verband wijst zij er op dat Demka merkhouder is van de merken Yörem en Özyörem en dat volgens Demka geen sprake was van enige exclusiviteit voor Enfa. Tot slot sluit zij zich aan bij het verweer van Demka dat Enfa niet de contractspartij bij de overeenkomst is waar zij zich op beroept en benadrukt in dat verband dat Enfa pas in 2014 (dus na 2010) is opgericht terwijl de bewuste vennootschap onder firma pas op 8 maart 2018 is uitgeschreven uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ten aanzien van Demka

4.1.
Demka is gevestigd in Duitsland zodat het geschil een internationaal karakter heeft en eerst de vragen over de rechtsmacht van de voorzieningenrechter en het toepasselijke recht beantwoord moeten worden.
4.2.
Zowel Nederland als Duitsland zijn lidstaten bij de Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking). Enfa beroept zich op een distributieovereenkomst voor de Benelux. Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 onder a van de Herschikte EEX-Vo kan een (rechts)persoon die gevestigd is op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst ook worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.
4.3.
Aangezien de overeenkomst onder meer is uitgevoerd in Nederland, komt aan de Nederlandse (voorzieningen)rechter rechtsmacht toe.
4.4.
Ten aanzien van het toepasselijk recht wordt overwogen dat de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Vo Rome I)) van toepassing is.
Op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 1 aanhef en sub b) wordt de overeenkomst inzake dienstverlening beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft. Enfa is gevestigd in Nederland, zodat Nederlands recht van toepassing is.
Formele verweren
4.5.
Demka heeft betwist dat zij met Enfa een overeenkomst heeft gesloten. Zij heeft verklaard dat uit de overeenkomst blijkt dat deze gesloten is met Enfa Food vof, een andere rechtspersoon dan eiseres en dat geen sprake is geweest van een formele contractsovername.
4.6.
In reactie hierop heeft Enfa gesteld dat de vennootschap onder firma is ingebracht in de besloten vennootschap en dat Demka hiermee bekend was, terwijl de overeenkomst daarna ook steeds stilzwijgend is voortgezet tussen haar en Demka.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het verweer van Demka slaagt.
De overeenkomst waarop Enfa zich baseert is gesloten tussen Demka en Enfa Food vof, een andere rechtspersoon dan eiseres. Weliswaar heeft Enfa gesteld dat de (activa van de) vennootschap onder firma is (zijn) ingebracht in de besloten vennootschap, maar die stelling heeft zij niet met stukken onderbouwd, zodat zij dit in het licht van de betwisting door Demka onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij komt dat uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel blijkt dat de betreffende vennootschap onder firma pas 4 jaar na de oprichting van de besloten vennootschap is uitgeschreven uit het handelsregister, zodat ook in dat licht een nadere onderbouwing van Enfa verwacht had mogen worden. Bovendien heeft Enfa geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is geweest van een formele contractsovername als bedoeld in artikel 6:159 eerst lid BW, zodat wordt geoordeeld dat Enfa onvoldoende aannemelijk gemaakt heeft dat zij partij is bij de overeenkomst met Demka waarop zij haar vorderingen baseert. De vorderingen van Enfa, voor zover ingesteld tegen Demka worden dan ook reeds om die reden afgewezen.
4.8.
Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter er nog op dat als geoordeeld zou zijn dat aan Enfa wel een beroep op de overeenkomst zou toekomen, de voorzieningenrechter niet bevoegd zou zijn van het geschil kennis te nemen, gelet op het in die overeenkomst opgenomen forumkeuzebeding voor het Ambtsgericht te Mannheim.
Door Enfa is in dat verband nog gesteld dat zij tevens een beroep heeft gedaan op onrechtmatig handelen waarbij zij heeft gesteld dat de Nederlandse rechter daardoor (mede) bevoegd zou zijn, maar in dit betoog wordt zij niet gevolgd. Een dergelijk forumkeuzebeding kan niet worden omzeild door een ingestelde vordering zonder zelfstandig dragend feitenrelaas subsidiair te baseren op onrechtmatige daad.
4.9.
De vorderingen voorzover ingesteld tegen Demka worden derhalve afgewezen en behoeven om die reden geen verdere bespreking meer.
4.10.
Enfa zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding aan de zijde van Demka. Demka heeft gevorderd dat Enfa wordt veroordeeld tot betaling van de reële proceskosten, dan wel de kosten conform het indicatietarief voor een eenvoudige IE-zaak, dan wel de kosten conform het liquidatietarief. Aangezien de vorderingen ingesteld tegen Demka niet zijn gebaseerd een inbreuk op intellectuele eigendom, zal bij de kostenveroordeling worden uitgegaan het liquidatietarief. De proceskosten worden aan de zijde van Demka tot op heden begroot op:
vastrecht € 688,00
s
alaris advocaat € 1.107,00
Totaal € 1.795,00
Ten aanzien van Enka
Handelsnaaminbreuk
4.11.
Enfa verwijt Enka dat zij inbreuk maakt op de handelsnaam van Enfa. Zij heeft gesteld dat Enka met bemoeienis van Demka is opgericht en dat Demka met Enka samenwerkt om de producten van de merken Yörem en Özyörem te verkopen die eerst door Enfa voor Demka werden verkocht, maar thans door Enka, onder meer aan de klanten van Enfa worden geleverd. Enfa stelt dat de namen ‘Enfa’ en ‘Enka’ slechts één letter van elkaar verschillen, waardoor verwarringsgevaar bestaat bij de klanten, welk gevaar zich reeds heeft verwezenlijkt, zoals blijkt uit de omstandigheid dat zij betalingen heeft ontvangen op haar rekening die bestemd bleken te zijn voor Enka.
4.12.
Enka heeft de gestelde handelsnaaminbreuk betwist. Zij heeft uitgelegd dat de oprichters van Enka zwagers zijn van elkaar en dat de naam ‘Enka’ een samenvoeging is van de Turkse woorden ‘
Eniste’ (zwager) en ‘
Kayinbirader’ (schoonbroer). Daarbij heeft zij er op gewezen dat deze samenvoeging veel voorkomt in (Turkse) bedrijfsnamen in Turkije en in Nederland. Daarnaast heeft zij gesteld dat zij de handelsnamen ‘Enka Horeca’ en ‘Piknik’ gebruikt en Enka niet ‘’ als handelsnaam voert, terwijl Enfa volgens haar website de handelsnaam ‘En-fa’ voert en volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel de handelsnaam ‘Enfa Groothandel B.V.’, zodat geen sprake kan zijn van enig verwarringsgevaar. Daarbij heeft Enka er ook op gewezen dat tussen de door haar en door Enfa gebruikte logo’s ook geen visuele overeenkomst bestaat, aangezien Enka het volgende logo gebruikt:
bestaande uit twee woorden bestaat gevolgd door der letters B.V. en Enfa het logo:
bestaande uit één woord en dat Enka statutair gevestigd in Amsterdam en Enfa is gevestigd in Rotterdam zodat zij ook vanuit een geheel andere regio actief zijn.
Tot slot heeft Enka aangevoerd dat volgens de stellingen van Enfa de verwarring zou zijn ontstaan bij het publiek doordat bepaalde merken nu door Enka zouden zijn verkocht en dus niet op het feit dat de handelsnamen teveel op elkaar zouden lijken. De door Enfa genoemde foutief ontvangen betalingen lijken vooral het gevolg te zijn van onoplettendheid van de betreffende klanten omdat deze zowel klant van Enfa als van Enka zijn.
4.13.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Artikel 5 Handelsnaamwet bepaalt dat het verboden is een handelsnaam te voeren, die, vóórdat de onderneming onder die naam werd gedreven, reeds door een ander rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard van de beide ondernemingen en de plaats waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.
Enfa heeft het hiervoor weergegeven verweer van Enka niet weersproken, zodat zij onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat sprake is van verwarringsgevaar bij haar klanten als gevolg van de door Enka gevoerde handelsnaam. Reeds om die reden wordt dit deel van haar vordering afgewezen.
Onrechtmatig handelen
4.14.
Verder heeft Enfa haar vorderingen gebaseerd op onrechtmatig handelen, daarin bestaande dat Enka misbruik maakt van de wanprestatie van Demka ten opzichte van Enfa.
4.15.
Enka heeft het onrechtmatig handelen betwist. Zij heeft betwist dat de door Enfa gestelde vennootschappelijke band tussen Enka en Demka bestaat. Verder heeft zij gesteld dat ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad het handelen met iemand terwijl men weet dat deze laatste door dat handelen een door hem met een derde gesloten overeenkomst schendt, op zichzelf jegens die derde niet onrechtmatig is, dat daarbij sprake moet zijn van bijkomende omstandigheden en dat dergelijke bijkomende omstandigheden door Enfa niet zijn gesteld. Enka heeft verder betwist dat zij ermee bekend was dat Demka een overeenkomst met Enfa zou schenden of dat zij dit behoorde te weten, waarbij zij heeft benadrukt dat Demka de merkhouder is van de merken Yörem en Özyörem en dat er volgens Demka geen sprake was van exclusiviteit voor Enfa.
4.16.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Aangezien hiervoor in r.o. 4.7 is geoordeeld dat Enfa onvoldoende aannemelijk gemaakt heeft dat zij partij is bij de distributieovereenkomst waarop zij haar vorderingen baseert, kan zij ook ten opzichte van Enka geen beroep doen op het bestaan van die overeenkomst, zodat reeds om die reden dit verwijt dat Enfa aan Enka maakt niet opgaat.
4.17.
Bovendien is in r.o. 4.8 geoordeeld dat als aan Enfa wel een beroep op de overeenkomst zou toekomen, de Nederlandse (voorzieningen)rechter niet bevoegd zou zijn om over het geschil tussen Enfa en Demka te oordelen. Dat betekent dat, om in het geschil tussen Enfa en Enka te beoordelen of hier sprake is van profiteren van een wanprestatie van Demka tegenover Enfa, de Nederlandse voorzieningenrechter zou moeten anticiperen op hetgeen de Duitse rechter mogelijk zal oordelen over de door Enfa gestelde opzegging van een duurovereenkomst door Demka zonder het in acht nemen van een opzegtermijn of zonder vergoeding. Echter is onduidelijk welk recht bij die beoordeling van toepassing zou zijn (daarover hebben zich niet uitgelaten) zodat die inschatting op dit moment in dit kort geding niet met voldoende betrouwbaarheid te maken valt.
4.18.
Ervan uitgaande dat naar dat toepasselijke recht de vordering afhangt van het bestaan van het door Enfa gestelde exclusief distributierecht voor de Benelux, wordt het volgende opgemerkt.
4.19.
Dat sprake was van een exclusief recht blijkt niet uit de overeenkomst uit 2010 en is ook overigens, in het licht van de betwisting door Demka (en Enka) door Enfa niet voldoende aannemelijk gemaakt. Door Enfa is weliswaar een transcript overgelegd waarvan zij stelt dat uit dit transcript van een bespreking op 11 oktober 2023 zou blijken dat zij aanvankelijk een alleenrecht had voor Nederland maar dat Demka van de franchise af wilde, maar Demka heeft betwist dat de inhoud van dit transcript volledig is. In het licht van die betwisting door Demka lag het op de weg van Enfa om de juistheid van de inhoud van het transcript nader te onderbouwen onder meer door overlegging van de eerder toegezegde opname van het bewuste gesprek, hetgeen zij echter heeft nagelaten.
4.20.
De voorzieningenrechter is bovendien van oordeel dat zelfs al zou de inhoud van het transcript overeenstemmen met het gevoerde gesprek, uit de stellingen van partijen volgt dat het verwijt dat Enfa Demka maakt niet zozeer is dat men de franchise niet verder wil voortzetten, maar dat Demka geen compensatie wenst te betalen voor de beëindiging van de overeenkomst. De omstandigheid dat ter zitting door Demka onweersproken is aangevoerd dat Enfa zich bij die opzegging had neergelegd en al binnen enkele dagen na dit gesprek producten leverde van een grote concurrent van Demka versterkt het beeld dat het verwijt dat Enfa aan Demka maakt voornamelijk is gericht tegen het uitblijven van compensatie. In dat licht bezien kan niet worden geoordeeld dat Enka heeft geprofiteerd van een wanprestatie van Demka ten opzichte van Enfa De vraag of Demka aan Enfa een compensatie is verschuldigd regardeert Enka immers niet t.
Slotsom
4.21.
Uit het vorenstaande volgt dat ook de vorderingen ingesteld jegens Enka worden afgewezen en dat Enfa als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van dit geding.
4.22.
Het geschil tegen Enka heeft deels betrekking op een handelsnaaminbreuk, waarop artikel 1019h Rv van toepassing is, en deels op onrechtmatig handelen, waarvoor het liquidatietarief geldt. Enka heeft gesteld dat het aandeel van de handelsnaaminbreuk moet worden vastgesteld op 60%. Hiertegen is door Enfa geen bezwaar gemaakt, zodat deze verdeling zal worden gevolgd. Anders dan Enka ziet de voorzieningenrechter aanleiding uit te gaan van het tarief voor een eenvoudig kort geding zoals vermeld in de
Indicatietarieven in IE-zakente weten € 6.000,-. Daarnaast geldt voor het deel dat ziet op onrechtmatig handelen 40% van het toepasselijke liquidatietarief ad € 1.107,00 . Dit leidt tot de volgende begroting van de proceskosten aan de zijde van Enka:
vastrecht € 688,00
salaris advocaat ex 1019h Rv € 3.600,00 (60% x € 6.000,-)
salaris advocaat liquidatietarief € 442,80 (40% x € 1.107,-)
nakosten
€ 178,00 (plus de verhoging zoals in de beslissingtotaal € 4.908,80

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
Ten aanzien van Demka
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Enfa tot betaling aan Demka van een bedrag van € 1.795,00 ter zake van de proceskosten,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Ten aanzien van Enka
5.4.
wijst het gevorderde af,
5.5.
veroordeelt Enfa tot betaling aan Enka van een bedrag van € 4.908,80 ter zake van de proceskosten, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Enfa niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 30 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1155