ECLI:NL:RBNHO:2024:5193

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
C/15/348116 / HA ZA 24-36
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident over bevoegdheid van de rechtbank in een civiele zaak met onrechtmatige daad en schadevergoeding

Op 22 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een incident betreffende de bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van de vorderingen van eiseres, [eiseres]. De eiseres vordert schadevergoeding van de gedaagden, [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 5], wegens onrechtmatig handelen dat schade heeft veroorzaakt aan haar woning. De gedaagden, [gedaagde 5] en [gedaagde 4], hebben een incidentele vordering ingediend waarin zij stellen dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren en de zaak moet verwijzen naar de kantonrechter, omdat er duidelijke aanwijzingen zouden zijn dat de vorderingen van eiseres niet boven de € 25.000,- uitkomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de vorderingen van eiseres gezamenlijk geen hogere waarde vertegenwoordigen dan dit bedrag. De rechtbank heeft de incidentele vordering van [gedaagde 5] en [gedaagde 4] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 5 juni 2024 opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/348116 / HA ZA 24-36
Vonnis in incident van 22 mei 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. S.P. Dalmolen te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [plaats 2],
gedaagde,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3] B.V.,
gevestigd te [plaats 2],
gedaagde,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 5],
wonende te [plaats 1],
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. A.R. Gazibeyoglu te Amsterdam,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [plaats 1],
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.R. Gazibeyoglu te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 5] en [gedaagde 4] (gezamenlijk: [gedaagden]) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 19
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens conclusie van antwoord met producties 1 t/m 6 van de zijde van [gedaagde 5] en [gedaagde 4]
  • de conclusie van antwoord in het incident van de zijde van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Het geschil in de hoofdzaak ziet – kort gezegd – op de vraag of [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiseres] door werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren op een wijze waardoor schade is ontstaan aan en in de woning van [eiseres]. De aangrenzende buren van [eiseres], [gedaagde 5] en [gedaagde 4], hebben hun woning laten verbouwen door [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] waarbij de uitbouw van de achterzijde van hun woning is verwijderd. Deze uitbouw vormde één bouwkundig geheel met de uitbouw aan de achterzijde van de woning van [eiseres]. Als gevolg van deze sloop is volgens [eiseres] schade ontstaan in haar uitbouw. Sinds beëindiging van de werkzaamheden is ook op andere plekken in de woning van [eiseres] schade ontstaan, die zich onder meer uit in scheurvorming. [eiseres] vordert [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden, nader op te maken bij staat.

3.De vordering in het incident

3.1.
[gedaagde 5] en [gedaagde 4] vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de vorderingen van [eiseres] kennis te nemen en de zaak te verwijzen naar de kantonrechter overeenkomstig de bepalingen van artikel 93a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
3.2.
[gedaagde 5] en [gedaagde 4] leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. [eiseres] vordert verklaringen voor recht en een verwijzing naar de schadestaat. De verklaring voor recht is een vordering van onbepaalde waarde, maar er zijn duidelijke aanwijzingen in de zin van artikel 93 sub b Rv dat de vorderingen niet boven een bedrag van € 25.000,- uitkomen. De kantonrechter en niet de (civiele kamer van de) rechtbank is dan ook bevoegd van de zaak kennis te nemen.
3.3.
[eiseres] concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering en tot voortzetting van de procedure bij de civiele kamer van deze rechtbank, met veroordeling van [gedaagde 5] en [gedaagde 4], in de kosten van het incident. Daartoe voert [eiseres] het volgende aan. De door haar gevorderde verklaring voor recht is een vordering van onbepaalde waarde. Dit brengt met zich dat niet de kantonrechter maar de (civiele kamer van de) rechtbank bevoegd is. Dat is alleen anders als er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen geen hogere waarde hebben dan € 25.000,-. Dat is hier niet het geval. Dat de herstelkosten voor de uitbouw naar alle waarschijnlijkheid beneden deze grens liggen wil [eiseres] aannemen, maar de gevorderde schade is daartoe niet beperkt. [eiseres] heeft in toenemende mate scheurvorming op andere plekken in haar woning, waarvan de oorzaak mogelijk constructief is en niet uitgesloten is dat het herstel van die schade ingrijpende constructieve aanpassingen vergt, welke aanpassingen in de regel kostbaar zijn.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Artikel 93 sub b Rv bepaalt dat zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde behandeld en beslist worden door de kantonrechter, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,- In deze zaak is meer dan één vordering ingesteld. Uit artikel 94 lid 1 Rv volgt dat indien een zaak meer dan één vordering betreft als bedoeld in artikel 93 sub b Rv, voor de toepassing van dat artikel beslissend is het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen.
4.2.
Om te kunnen beoordelen of de kantonrechter of de civiele kamer van de rechtbank bevoegd is, is dus van belang of er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen van [eiseres] gezamenlijk geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,-. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is en overweegt hiertoe als volgt.
4.3.
[gedaagde 5] en [gedaagde 4] hebben gesteld dat – mocht vast komen te staan dat [eiseres] schade heeft geleden – de schade in geen geval de competentiegrens van de kantonrechter zal overschrijden, omdat de vordering van [eiseres] zich beperkt tot de door haar in de brief van 18 september 2023 gestelde ‘schadeposten’, nu zij voor overige schadeposten heeft erkend dat een causaal verband met het vermeende onrechtmatig handelen van [gedaagde 5] en [gedaagde 4] ontbreekt. Volgens [gedaagde 5] en [gedaagde 4] bedragen deze schadeposten bij elkaar € 6.501,93, zodat zelfs indien rekening moet worden gehouden met een correctie van dat bedrag voor het aanvragen van nieuwe offertes en inflatie deze schadeposten een totale waarde van € 25.000,- niet overschrijden. De rechtbank volgt [gedaagde 5] en [gedaagde 4] hierin niet. Uit de dagvaarding blijkt niet dat [eiseres] erkent dat een causaal verband tussen de gestelde schade en het gestelde onrechtmatig handelen ontbreekt. [eiseres] betoogt slechts dat zonder bouwkundig onderzoek de oorzaak van de schade niet goed vastgesteld kan worden, maar zij meent dat voldoende aannemelijk is dat de werkzaamheden die in de woning van [gedaagde 5] en [gedaagde 4] zijn uitgevoerd de oorzaak van de schade zijn, omdat de scheuren in de woning zijn ontstaan in betrekkelijk korte tijd na uitvoering van die werkzaamheden. [eiseres] heeft voorts opgemerkt dat, voor zover de vordering tot vergoeding van de schade (bestaande uit onder meer scheurvorming) toewijsbaar is, geenszins duidelijk is wat de omvang van deze schade is, omdat mogelijk constructieve ingrepen nodig zijn voor het herstel.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende duidelijk is dat de vorderingen van [eiseres] geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,-. De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen.
4.5.
[gedaagde 5] en [gedaagde 4] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op een bedrag van € 614,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief € 614,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 5] en [gedaagde 4] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 614,00,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
5 juni 2024voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling,
5.4.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1589