In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Noord-Holland, betreft het een incident in vrijwaring dat is ingesteld door Velsen Offshore Base Holding (VOB) B.V. tegen de besloten vennootschap HOLDING B.V. De procedure draait om een geschil over de nakoming van een koopovereenkomst waarbij VOB percelen heeft verkocht aan HOLDING B.V. Een belangrijk aspect van deze overeenkomst is het gebruik van een aangrenzend deel van de kade, dat door HOLDING B.V. wordt gehuurd. In juli 2023 ontstond er een conflict over de huur en het gebruik van dit Kadedeel, waarbij HOLDING B.V. aanvoert dat VOB niet aan haar verplichtingen heeft voldaan.
VOB heeft in het incident gevorderd dat een derde partij, [bedrijf] B.V., in vrijwaring wordt opgeroepen. VOB stelt dat [bedrijf] als verkoopmakelaar heeft gefunctioneerd bij de totstandkoming van de koopovereenkomst en dat, indien er een verwijt aan VOB kan worden gemaakt, dit ook aan [bedrijf] kan worden toegeschreven. HOLDING B.V. heeft verweer gevoerd en betwist dat er een rechtsverhouding bestaat tussen VOB en [bedrijf] die een vrijwaring rechtvaardigt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring moet worden toegewezen. De rechtbank oordeelt dat VOB voldoende heeft aangetoond dat [bedrijf] een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de koopovereenkomst en dat er mogelijk een grond voor vrijwaring bestaat. HOLDING B.V. is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 3 juli 2024 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord.