ECLI:NL:RBNHO:2024:5192

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
C/15/349095 / HA ZA 24-83
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in vrijwaring met betrekking tot de uitvoering van een koopovereenkomst en de rol van de verkoopmakelaar

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Noord-Holland, betreft het een incident in vrijwaring dat is ingesteld door Velsen Offshore Base Holding (VOB) B.V. tegen de besloten vennootschap HOLDING B.V. De procedure draait om een geschil over de nakoming van een koopovereenkomst waarbij VOB percelen heeft verkocht aan HOLDING B.V. Een belangrijk aspect van deze overeenkomst is het gebruik van een aangrenzend deel van de kade, dat door HOLDING B.V. wordt gehuurd. In juli 2023 ontstond er een conflict over de huur en het gebruik van dit Kadedeel, waarbij HOLDING B.V. aanvoert dat VOB niet aan haar verplichtingen heeft voldaan.

VOB heeft in het incident gevorderd dat een derde partij, [bedrijf] B.V., in vrijwaring wordt opgeroepen. VOB stelt dat [bedrijf] als verkoopmakelaar heeft gefunctioneerd bij de totstandkoming van de koopovereenkomst en dat, indien er een verwijt aan VOB kan worden gemaakt, dit ook aan [bedrijf] kan worden toegeschreven. HOLDING B.V. heeft verweer gevoerd en betwist dat er een rechtsverhouding bestaat tussen VOB en [bedrijf] die een vrijwaring rechtvaardigt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring moet worden toegewezen. De rechtbank oordeelt dat VOB voldoende heeft aangetoond dat [bedrijf] een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de koopovereenkomst en dat er mogelijk een grond voor vrijwaring bestaat. HOLDING B.V. is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 3 juli 2024 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/349095 / HA ZA 24-83
Vonnis in incident van 22 mei 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] HOLDING B.V.,
gevestigd te [plaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.A. Kerkdijk te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VELSEN OFFSHORE BASE HOLDING (VOB) B.V.,
gevestigd te Velsen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.R. de Jong te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en VOB genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 17
  • de incidentele conclusie van eis tot oproeping in vrijwaring van de zijde van VOB
  • de conclusie van antwoord inzake incidentele conclusie van eis tot oproeping in vrijwaring van de zijde van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Het geschil ziet – kort gezegd – op de nakoming van een tussen partijen gesloten koopovereenkomst waarbij diverse percelen door VOB aan [eiseres] zijn verkocht. Een voor [eiseres] essentieel onderdeel van de koopovereenkomst is het gebruik van een aangrenzend deel van de kade (hierna: het Kadedeel). In juli 2023 is tussen partijen discussie ontstaan over de huur en het gebruik van het Kadedeel door [eiseres]. Het is [eiseres] toen ook duidelijk geworden dat het Kadedeel door VOB Velsen B.V. van VOB is overgenomen.
2.2.
Primair ligt de vraag voor of VOB aan [eiseres] onbeperkte en onvoorwaardelijke toegang tot het Kadedeel moet geven en of VOB boetes verschuldigd is ter hoogte van € 250.000,- en € 50.000,- omdat zij niet heeft voldaan aan haar (inspannings)verplichtingen uit de koopovereenkomst. Subsidiair vordert [eiseres] een verklaring voor recht dat VOB tekort is geschoten en in verzuim is in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst alsmede vergoeding van de door [eiseres] geleden schade, die wordt begroot op een bedrag van € 725.519,89 aan huurpenningen en een bedrag van € 3.067.148,14 aan kosten voor ontmanteling en verplaatsing van de activiteiten van [eiseres]. Verder vordert [eiseres] een bedrag van € 2.000.000,- als voorschot op de schadevergoeding als zij ook na 1 januari 2025 het Kadedeel niet meer kan gebruiken, met verwijzing naar de schadestaat.

3.De vordering in het incident

3.1.
VOB vordert dat het haar wordt toegestaan [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf]) in vrijwaring op te roepen. VOB legt aan haar incidentele vordering ten grondslag dat [bedrijf] optrad als verkoopmakelaar namens VOB bij de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen VOB en VOB Velsen B.V. [bedrijf] was bij die transactie op de hoogte van de eerdere transactie tussen VOB en [eiseres] en kende daardoor de inhoud van die koopovereenkomst, waaronder de daarin opgenomen gebruiks- en inspanningsboete. Indien VOB een verwijt zou kunnen worden gemaakt door [eiseres], dan kan VOB [bedrijf] verwijten dat zij haar opdracht als verkoopmakelaar niet behoorlijk heeft uitgevoerd c.q. dat [bedrijf] wanprestatie heeft gepleegd jegens VOB, aldus VOB.
3.2.
[eiseres] voert verweer. Volgens [eiseres] heeft VOB niet gesteld en onderbouwd dat een verplichting tot vrijwaring van [bedrijf] bestaat. Voor zover nodig betwist [eiseres] dat tussen VOB en [bedrijf] enige rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan die betrekking heeft op het geschil tussen [eiseres] en VOB in de hoofdzaak. Het slechts innemen van de stelling dat een andere partij dan VOB (in dit geval [bedrijf]) aansprakelijk is, is onvoldoende ter onderbouwing van de vordering van VOB om [bedrijf] in vrijwaring op te roepen. Uit de incidentele conclusie van VOB kan ook op geen enkele wijze worden afgeleid wat [bedrijf] wordt verweten. Verder verwijst VOB alleen naar de aansprakelijkheid van [bedrijf] met betrekking tot eventuele door VOB aan [eiseres] verschuldigde boetes, terwijl de vordering van [eiseres] hoofdzakelijk bestaat uit schadevergoeding. Gesteld noch gebleken is dat [bedrijf] ook voor deze schade tegenover VOB aansprakelijk zou zijn, aldus [eiseres].

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Voor toewijzing van een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring is vereist dat eiser in het incident, de gewaarborgde, zich met redenen omkleed beroept op een rechtsverhouding met een derde, de waarborg, die meebrengt dat de waarborg verplicht is om de nadelige gevolgen van een eventuele veroordelende beslissing tegen de gewaarborgde in de hoofdzaak te dragen. Het bestaan van die rechtsverhouding behoeft in het vrijwaringsincident niet vast te staan.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat incidentele vordering moet worden toegewezen. Gesteld is dat [bedrijf] als verkoopmakelaar is opgetreden en als zodanig een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen VOB en VOB Velsen B.V. Volgens VOB was [bedrijf] bij voornoemde transactie op de hoogte van de inhoud van de eerder met [eiseres] gesloten koopovereenkomst en de daarin opgenomen boetebepalingen. Volgens VOB diende [bedrijf] daarom met deze afspraken rekening te houden. Indien VOB in de hoofdzaak wordt veroordeeld tot betaling van een boete, vanwege de later gesloten overeenkomst met VOB Velsen die tot schending van de verplichtingen uit de koopovereenkomst tussen [eiseres] en VOB zou hebben geleid, verwijt VOB [bedrijf] dat deze haar opdracht als verkoopmakelaar niet zorgvuldig heeft uitgevoerd. Dit kan een grond opleveren voor vrijwaring. Daarbij is niet van belang of [bedrijf] betrokken is geweest bij de tussen [eiseres] en VOB gesloten koopovereenkomst.
Of van onzorgvuldig handelen van [bedrijf] sprake is, zal in de vrijwaringszaak moeten worden uitgemaakt.
4.3.
Dat in de incidentele conclusie van eis tot oproeping in vrijwaring alleen naar aansprakelijkheid van [bedrijf] wordt verwezen ten aanzien van de verschuldigdheid van boetes doet aan het voorgaande niet af. Te meer niet nu de primaire vordering van [eiseres] in de hoofdzaak ook uitsluitend ziet op de betaling van de boetebedragen.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aangevoerde gronden de incidentele vordering kunnen dragen en zal de vordering tot oproeping in vrijwaring worden toegewezen.
4.5.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
staat toe dat [bedrijf] B.V. door VOB wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 3 juli 2024,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van VOB tot op heden begroot op € 614,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
3 juli 2024voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1589