In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, betreft het een incident in vrijwaring dat is ingesteld door [gedaagde] tegen drie onderaannemers. De achtergrond van de zaak is een geschil over schadevergoeding die [eiseres] vordert wegens lekkages in haar woning, die zijn ontstaan na renovatiewerkzaamheden aan het dak, uitgevoerd door [gedaagde] in juni 2020. Ondanks herstelwerkzaamheden heeft [eiseres] aanhoudende problemen ervaren met lekkage sinds zij de woning in februari 2021 betrok. In de hoofdzaak vordert [eiseres] een schadevergoeding van € 30.855,- en heeft zij nevenvorderingen ingesteld.
In het incident vordert [gedaagde] om de onderaannemers in vrijwaring op te roepen, omdat hij stelt dat de lekkages het gevolg zijn van fouten gemaakt door deze onderaannemers. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot oproeping in vrijwaring moet worden toegewezen, omdat de gronden die door [gedaagde] zijn aangevoerd niet zijn weersproken. De rechtbank stelt vast dat er geen van de partijen als in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, waardoor de proceskosten worden gecompenseerd. De rechtbank staat toe dat de onderaannemers worden gedagvaard en bepaalt dat de zaak op 10 juli 2024 weer op de rol komt voor conclusie van antwoord.