ECLI:NL:RBNHO:2024:5070

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/15/351044 / KG ZA 24-174
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning uit nalatenschap in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Partiar B.V. en [gedaagde]. Partiar B.V. is benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van de overleden erflaatster, mevrouw [erflaatster]. De vordering van Partiar betreft de ontruiming van een woning die deel uitmaakt van de nalatenschap, waar [gedaagde] momenteel woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] als erfgenaam tekortschiet in haar medewerking aan de afwikkeling van de nalatenschap, aangezien zij de woning niet heeft verlaten ondanks eerdere verzoeken van Partiar. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een spoedeisend belang is bij de ontruiming, omdat Partiar niet verder kan met haar taak als vereffenaar zonder dat de woning wordt verkocht. De voorzieningenrechter heeft [gedaagde] een termijn van drie maanden gegeven om de woning te verlaten, met de mogelijkheid dat Partiar de ontruiming zelf kan uitvoeren indien nodig. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Partiar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/351044 / KG ZA 24-174
Vonnis in kort geding van 29 mei 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARTIAR B.V.,
gevestigd te Leiden,
eiseres,
advocaten mr. P.J. de Groen en mr. S. Geldermans te Leiden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna Partiar en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de aanvullende producties van de zijde van Partiar
  • de mondelinge behandeling
  • de spreekaantekeningen van Partiar
  • het schriftelijk verweer van [gedaagde] bij monde van de heer Weve.
1.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 15 mei 2024 zijn verschenen namens Partiar mevrouw [betrokkene 1] (uitvoerend vereffenaar) en de heer [betrokkene 2] (bestuurder), bijgestaan door mr. Geldermans voornoemd en [gedaagde] in persoon, bijgestaan door de heer [betrokkene 3] (adviseur).
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 24 mei 2021 is te [plaats] overleden mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster). Zij was de moeder van [gedaagde] en van haar twee zussen en twee broers. [gedaagde] en haar broers en zussen zijn gezamenlijk de erfgenamen van erflaatster.
2.2.
De voormalig echtgenoot van erflaatster, vader van [gedaagde] en haar broers en zussen, is overleden op 7 april 1987 te [plaats]. De nalatenschap van de vader is nog niet afgewikkeld. Door het overlijden van erflaatster zijn de erfdelen uit die nalatenschap eveneens opeisbaar geworden.
2.3.
Tot de nalatenschap van erflaatster behoort een woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De erfgenamen zijn gezamenlijk, ieder voor 1/5e deel, eigenaar van de woning.
[gedaagde] heeft altijd in de woning gewoond en woont daar nog steeds. Zij betaalt voor het gebruik van de woning geen vergoeding aan de boedel.
2.4.
[gedaagde] staat wel ingeschreven voor een huurwoning en heeft inmiddels 25 zoekjaren opgebouwd.
2.5.
Een van de zussen van [gedaagde], [betrokkene 4] heeft haar in een brief van 19 november 2021 meegedeeld dat zij de woning moet verlaten en ontruimen. Hieraan heeft [gedaagde] tot op heden geen gevolg gegeven.
2.6.
Partiar is door de rechtbank bij beschikking van 14 maart 2023 benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van erflaatster. Zij vertegenwoordigt in deze procedure de erfgenamen.
2.7.
Partiar heeft in december 2023 aan [gedaagde] meegedeeld dat zij haar niet zomaar op straat zullen zetten maar dat zij nog een termijn krijgt om vervangende woonruimte te vinden.
Tot op heden heeft [gedaagde] de woning niet verlaten.
2.8.
Tegen de benoeming van Partiar tot vereffenaar is door [gedaagde] en haar broer [betrokkene 5] ([betrokkene 5]) beroep ingesteld. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 22 maart 2024. Na de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] tegen de voorzitter van de kamer van het hof een wrakingsverzoek ingediend. De mondelinge behandeling van dit wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 15 mei 2024.

3.Het geschil

3.1.
Partiar vordert samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] zal veroordelen op een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, de woning te verlaten met al de haren en het hare en de woning ontruimd, bezemschoon en deze in goede staat, met afgifte van alle sleutels aan Partiar op te leveren en ter algehele en vrije beschikking van Partiar te stellen en daarnaast [gedaagde] zal veroordelen om gedurende de periode waarin zij in de woning verblijft prompte medewerking te verlenen aan bezichtigingen van de woning door potentiële kopers en de door Partiar ingeschakelde makelaar vrijwillig toegang tot de woning te verschaffen op daartoe door de makelaar aangegeven tijdstippen, alsmede de woning in goede staat te onderhouden en toonbaar te doen zijn, alles om Partiar in staat te stellen de woning te doen verkopen, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Partiar legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] als een van de erfgenamen tekort schiet in haar verplichting om haar medewerking te verlenen aan de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster door Partiar als vereffenaar. Partiar stelt dat zij spoedeisend belang heeft bij haar vordering omdat zij op dit moment niet verder kan met de uitvoering van haar taak als vereffenaar van de nalatenschap. Zij wijst er op dat erflaatster inmiddels ongeveer drie jaar geleden is overleden. Partiar stelt dat voor de verdere afwikkeling van de nalatenschap de schulden van de nalatenschap moeten worden voldaan, welke schulden op dit moment alleen nog bestaan uit de vorderingen van de erfgenamen - [gedaagde] en haar broers en zussen - op de nalatenschap uit hoofde van de nalatenschap van hun vader. Deze vorderingen bedragen circa € 30.000,- per persoon. Op de ervenrekening staat moment circa € 30.000,-, hetgeen niet toereikend is om de vorderingen te voldoen. Weliswaar hebben [gedaagde] en haar broer [betrokkene 5] aangegeven dat hun vordering op een later moment betaald mag worden, maar ook dan is er onvoldoende geld aanwezig om de overige erfgenamen te betalen. Partiar stelt dat het daarom van belang is om de woning, die onderdeel uitmaakt van de nalatenschap, op zo kort mogelijke termijn te verkopen. Partiar verklaart dat [gedaagde] de woning weliswaar bewoont, maar dat zij al circa 25 jaar ingeschreven staat voor een huurwoning zodat het voor haar mogelijk moet zijn op korte termijn een andere woning te vinden. Partiar stelt dat [gedaagde] tot op heden niet, althans onvoldoende medewerking wenst te verlenen om tot verkoop van de woning te komen.
3.3.
Voorts benadrukt Partiar dat zij de belangen van alle erfgenamen moet behartigen en dat de overige erfgenamen er belang bij hebben dat die verkoop uiterlijk voor het einde van het lopende jaar wordt gerealiseerd in verband met de fiscale gevolgen voor de erfgenamen doordat zij door de Belastingdienst worden aangeslagen voor hun aandeel in de woning als tweede woning.
Partiar voert verder aan dat de vordering uitsluitend ziet op het verwijderen door [gedaagde] van haar eigen spullen uit de woning en dat van haar niet wordt verwacht dat zij eventuele spullen van de andere erfgenamen of van haar ouders allemaal opruimt.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. Zij erkent dat de woning moet worden verkocht, maar stelt dat dit niet op korte termijn hoeft te gebeuren en kan gebeuren. Zij verklaart dat zij de woning niet eerder kan verlaten dan nadat zij vervangende woonruimte heeft gevonden, maar dat zij daar ondanks het feit dat zij inmiddels circa 25 jaar staat ingeschreven als woningzoekende nog niet in is geslaagd, omdat steeds aan bepaalde groepen woningzoekenden voorrang wordt verleend bij toewijzing van een woning. Ook voert zij aan dat zij de spullen die in de woning staan wenst uit te zoeken omdat zij het belangrijk vindt dat daar met respect mee wordt omgegaan. Zij heeft desgevraagd verklaard dat zij inschat dat zij nog wel een jaar nodig heeft om de woning te ontruimen en andere woonruimte te vinden.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt voldoende uit de stelling van Partiar dat zij op dit moment niet verder kan met de uitoefening van haar taak als vereffenaar van de nalatenschap van erflaatster.
4.2.
Partiar is bij beschikking van 14 maart 2023 van deze rechtbank benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van erflaatster. Die beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Weliswaar hebben [gedaagde] en haar broer [betrokkene 5] hoger beroep ingesteld tegen de benoeming bij het gerechtshof, maar in het hoger beroep is nog niet beslist, zodat de benoemingsbeschikking voor de voorzieningenrechter thans het uitgangspunt is en van de rechtsgeldigheid daarvan moet worden uitgegaan. Dit betekent dat Partiar haar taak als vereffenaar op dit moment rechtsgeldig uitoefent.
4.3.
Partiar heeft [gedaagde] in ieder geval vanaf december 2023 aangezegd dat de woning verkocht moet gaan worden en haar vanaf dat moment de tijd gegund om vervangende woonruimte te vinden. [gedaagde] heeft gesteld dat zij tot nu toe niet in aanmerking is gekomen voor andere woonruimte, maar zij heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij actief naar vervangende woonruimte heeft gezocht. Zeker gelet op het aantal jaar dat [gedaagde] als woningzoekende ingeschreven staat, heeft zij dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij zich daadwerkelijk heeft ingespannen om vervangende woonruimte te vinden. Bij die stand van zaken kan van Partiar niet verlangd worden dat zij [gedaagde] nog een termijn van een jaar geeft om vervangende woonruimte te vinden en de woning te ontruimen, terwijl Partiar in de tussentijd de vereffening niet kan afronden.
4.4.
Uiteraard moet ook met de belangen van [gedaagde] rekening gehouden worden. Het is immers een feit dat zij nog vervangende woonruimte moet zoeken. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om aan [gedaagde] hiervoor nog een (laatste) termijn te gunnen van drie maanden na de datum van dit vonnis. Daarbij speelt mee dat het [gedaagde] van meet af aan rekening heeft moeten houden met het feit dat zij de woning na het overlijden van haar ouders zou moeten verlaten. In de periode van drie maanden kan [gedaagde] alvast haar spullen zoveel mogelijk uitzoeken en opruimen. [gedaagde] hoeft bij het verlaten van de woning alleen haar eigen spullen uit de woning te verwijderen. Het is de taak van de vereffenaar om ervoor te zorgen dat de spullen van de ouders van [gedaagde] worden opgeruimd. Deze spullen behoren immers tot de nalatenschap van erflaatster waarover Partiar als vereffenaar het beheer heeft.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat de door Partiar gevorderde ontruiming zal worden toegewezen, op de wijze als hierna onder ‘de beslissing’ wordt vermeld.
4.6.
Partiar heeft gevorderd aan de verplichting tot ontruiming een dwangsom te verbinden als prikkel tot nakoming en om haar te machtigen om de ontruiming zonodig te doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding de gevraagde machtiging toe te wijzen zodat Partiar de voortgang van de tenuitvoerlegging bij een weigering van [gedaagde] in eigen hand heeft. Bij toewijzing van de dwangsombepaling naast die machtiging heeft Partiar onvoldoende belang. Dit deel van haar vordering wordt afgewezen.
4.7.
Ten aanzien van de gevorderde veroordeling van [gedaagde] om loyaal toegang te verlenen aan de makelaar en/of potentiële kijkers en/of de taxateur overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting blijkt dat de woning, door de hoeveelheid spullen die [gedaagde] daarin heeft verzameld, momenteel niet goed begaanbaar is. Bij die stand van zaken wordt geoordeeld dat toewijzing van de vordering om een door Partiar ingeschakelde makelaar op korte termijn toegang tot de woning doen te verschaffen niet zeer zinvol wordt geacht. Bovendien is door Partiar verklaard dat de woning voorafgaande aan verkoop enig onderhoud nodig heeft. Ook het noodzakelijk onderhoud kan het best beoordeeld worden op het moment dat de woning leeg is. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
4.8.
Ook de vordering om [gedaagde] te veroordelen een door Partiar ingeschakelde taxateur toe te laten tot de woning wordt afgewezen. Partiar heeft haar belang hierbij onvoldoende toegelicht in het licht van de stelling dat de woning verkocht moet worden. De woning zal waard zijn wat in de markt gangbaar is en de door Partiar in te schakelen makelaar zal haar daarover tezijnertijd kunnen adviseren.
4.9.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van Partiar begroot op:
dagvaarding € 136,72
vastrecht € 688,00
salaris advocaat € 1.107,00
nakosten
€ 178,00 (plus de verhoging zoals in de beslissing)
Totaal € 2.109,72

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt [gedaagde] om uiterlijk 29 augustus 2024 de woning te verlaten
met al de haren en al het hareen de woning ontruimd (behalve de spullen van haar ouders die zich nog in de woning bevinden), bezemschoon en in goede staat, met afgifte van alle sleutels van de woning aan Partiar op te leveren en ter algehele en vrije beschikking van Partiar te stellen, met machtiging van Partiar om die ontruiming na ommekomst van genoemde termijn en na betekening van het vonnis zonodig met behulp van de sterke arm zelf te doen bewerkstelligen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Partiar van € 2.109,72 ter zake van de proceskosten, te betalen binnen zeven dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 29 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1155