3.3.2Bewijsmotivering
De rechtbank gaat op grond het dossier en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De aangeefster was op 9 november 2022 omstreeks 15.00 uur in seksshop [naam winkel], gevestigd aan de [adres 2] te Haarlem. Zij was daar op zoek naar een pakje voor een Halloween-feestje. In de seksshop was ook de verdachte, eigenaar van de seksshop, aanwezig. Tijdens het bezoek van de aangeefster aan de seksshop heeft een incident plaatsgevonden waarbij de verdachte de aangeefster heeft aangeraakt, maar waarover de lezingen uiteenlopen.
De aangeefster heeft diezelfde avond bij de politie verklaard dat de verdachte door de winkel achter haar aan liep en op een gegeven moment met zijn hand via de bovenkant het shirt van de aangeefster inging en daarmee haar borst aanraakte. Vervolgens deed hij haar shirtje via de onderkant omhoog en likte hij haar borsten. Ook probeerde hij haar rokje te openen en kwam de verdachte met zijn mond richting haar mond en wilde haar zoenen, waarbij ze zijn huid langs haar huid voelde. Na het afrekenen zag de aangeefster kans om de winkel te verlaten en toen zij thuis kwam heeft zij dit voorval aan haar vriend verteld en zijn ze samen naar de politie gegaan. Op 22 december 2022 heeft het slachtoffer aangifte gedaan, waarbij zij haar aanvankelijke verklaring van 9 november 2022 heeft bevestigd en daaraan heeft toegevoegd dat de verdachte met zijn hand via de bovenkant in haar rokje en onderbroek ging en haar vagina betastte en dat ze voelde dat hij een stijve penis had waarmee hij tegen haar billen aan schuurde.
Op 4 januari 2023 is de vriend van de aangeefster als getuige gehoord die samengevat heeft verklaard dat hij van zijn vriendin heeft gehoord dat zij in de sekswinkel door de verkoper, een oudere man, bij haar borsten en onderbroek was aangeraakt.
Uit het dossier blijkt verder dat de kleding van de aangeefster, die zij droeg tijdens de handelingen, op de avond van het incident in beslag is genomen en bemonsterd voor nader onderzoek. Van de aangeefster werden ook bemonsteringen afgenomen op plekken rondom haar mond, haar borsten en haar buik. Van zowel de aangeefster als later van de verdachte werd DNA-referentiemateriaal afgenomen voor vergelijkend DNA-onderzoek.
De verdachte heeft verklaard dat hij de aangeefster heeft gefouilleerd om te controleren of zij misschien gestolen spullen uit zijn seksshop onder haar kleding had verborgen, waarbij hij ook onder haar kleding is geweest en mogelijk ook onder haar BH.
Beoordeling
Dat er tussen de verdachte en de aangeefster fysiek contact heeft plaatsgevonden staat gelet op de verklaring van de verdachte niet ter discussie. De verdachte ontkent echter dat hij aan de borsten van de aangeefster heeft gelikt, haar heeft gezoend, haar vagina heeft aangeraakt en met een stijve penis tegen haar billen aan heeft geschuurd en betwist aldus de (seksuele) aanranding.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de aangeefster gedetailleerd en consistent zijn en ziet, gelet ook op het feit dat zij de dag van het incident naar de politie is gegaan geen reden om aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen te twijfelen. In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige of aangever. Alleen de verklaring van de aangeefster is dus onvoldoende. Er moet meer bewijs zijn, iets dat de aangifte ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vinden in een of meer andere bewijsmiddelen (Zie bijvoorbeeld: HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957). De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs biedt, namelijk de verklaring van getuige [naam getuige], de vriend van de aangeefster, die heeft verklaard dat de aangeefster op 9 november 2022 hem eerst telefonisch had verteld dat er iets was maar dat zij dat niet over de telefoon wilde vertellen. Later die dag heeft de getuige haar gevraagd wat er was gebeurd en na een lange stilte begon zij langzaam te vertellen wat er was gebeurd, waarna zij begon te huilen. Zij vertelde hem dat zij in de sekswinkel was en dat daar een man aan haar borsten had gezeten en bij haar onderbroek. Naarmate zij meer in detail wilde treden, werd zij steeds emotioneler. Om die reden heeft hij niet doorgevraagd, maar zijn ze in de avond samen naar de politie gegaan.
Daarnaast ziet de rechtbank steunbewijs in de resultaten van het DNA-onderzoek. Van onder meer het epitheel van beide borsten van de aangeefster werd een bemonstering genomen. Uit deze beide bemonsteringen (AAHY0868NL en AANF4018NL) is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen, waaruit een DNA-hoofdprofiel kon worden afgeleid. Het DNA-profiel van de verdachte komt overeen met dit profiel. De frequentie van het DNA-hoofdprofiel uit deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard, hetgeen wil zeggen dat de kans dat een willekeurig, niet aan de donor verwant persoon dit bepaalde DNA profiel heeft heel klein is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat aannemelijk is dat het op de borsten aangetroffen DNA afkomstig is van de verdachte.
Het verweer van de verdediging komt er kort gezegd op neer dat niet betwist wordt dat celmateriaal met DNA-profiel van de verdachte op het lichaam en de kleding van de aangeefster is aangetroffen, maar dat niet – met voldoende mate van zekerheid – valt uit te sluiten dat het daar op andere wijze dan als gevolg van de tenlastegelegde gedragingen is terechtgekomen en om die reden niet als steunbewijs kan dienen.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario – dat er op neerkomt dat de verdachte de aangeefster enkel heeft aangeraakt om te kijken of zij iets uit de winkel gestolen had –, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Dat de verdachte ook onder de kleding en zelfs onder een BH is geweest om te zoeken naar mogelijk gestolen spullen acht de rechtbank niet aannemelijk. Temeer vanwege de ongepastheid ervan als verkoper ten opzichte van een klant.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verklaring van aangeefster en de plaatsen waar het DNA van de verdachte is aangetroffen dat de handelingen waarover de aangeefster heeft verklaard een seksuele aard hebben. Zonder twijfel is het gedrag van de verdachte daarmee in strijd met een sociaal-ethische norm. De rechtbank stelt dan ook vast dat de ten laste gelegde handelingen als ‘ontuchtige handelingen’ als bedoeld in art. 246 Sr zijn aan te merken. Doordat de verdachte onverhoeds en plotseling handelde terwijl hij alleen met de aangeefster in de winkel was, heeft zij zich niet tegen de ontuchtige handelingen kunnen verzetten, waarmee zij is ‘gedwongen de ontuchtige handelingen te dulden door een andere feitelijkheid’, als bedoeld in art. 246 Sr.
De slotsom is dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.