ECLI:NL:RBNHO:2024:4929

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
15.086845.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding van een jonge vrouw in seksshop met DNA-bewijs

Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding van een jonge vrouw in zijn seksshop in Haarlem. De feiten vonden plaats op 9 november 2022, toen de aangeefster de seksshop bezocht. De verdachte heeft de vrouw betast en haar borsten gelikt, terwijl hij ook met zijn stijve penis tegen haar billen aan schuurde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster gedetailleerd en consistent zijn, en dat er DNA-sporen van de verdachte op de aangeefster zijn aangetroffen, wat de beschuldigingen ondersteunt. De verdachte heeft een alternatief scenario geschetst waarin hij beweert dat hij de aangeefster heeft gefouilleerd omdat hij vermoedde dat zij iets had gestolen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat dit scenario niet aannemelijk is en dat de handelingen van de verdachte als ontuchtige handelingen moeten worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren en heeft een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte € 1.373,10 aan schadevergoeding moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.086845.23 (P)
Uitspraakdatum: 21 mei 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 mei 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.M. van der Most, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. F.F. Kool, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 november 2022 in de gemeente Haarlem, in elk geval in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het zoenen op de mond van die [slachtoffer], en/of
- het (onder de kleding) betasten van en/of knijpen in de borst(en) van die [slachtoffer], en/of
- het zoenen en/of likken van de (naakte) borst(en) en/of tepel(s) van die [slachtoffer], en/of
- het betasten van de (naakte) vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer], en/of
- het duwen van zijn, verdachtes stijve penis tegen de billen van die [slachtoffer],
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte,
zeer onverhoeds en/of plotseling bovengenoemde handelingen heeft verricht bij die [slachtoffer], en/of zich alleen met die [slachtoffer] bevond in zijn, verdachtes sexshop en/of haar (daarbij) heeft weggetrokken van het raam en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij zich niet kon of durfde te onttrekken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Hij heeft daartoe gesteld dat de verklaringen van de aangeefster haaks staan op de verklaring van de verdachte en er geen direct bewijs voorhanden is om meer geloof te hechten aan de verklaring van aangeefster. De verdachte heeft al bij de politie een alternatief scenario geschetst dat een verklaring biedt voor het aantreffen van zijn DNA op het lichaam van de aangeefster. De verdachte stelt namelijk dat hij de aangeefster heeft gefouilleerd omdat zij langer dan een uur in zijn seksshop bleef hangen, wat naar zijn ervaring een teken is dat een klant aan het stelen is. Indien de verklaring van de verdachte wordt gevolgd, kan worden geconcludeerd dat hij nooit de intentie heeft gehad om de aangeefster te betasten met een seksuele lading. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende bewijs is voor het aannemen van enige vorm van dwang tot het dulden van ontuchtige handelingen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank gaat op grond het dossier en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De aangeefster was op 9 november 2022 omstreeks 15.00 uur in seksshop [naam winkel], gevestigd aan de [adres 2] te Haarlem. Zij was daar op zoek naar een pakje voor een Halloween-feestje. In de seksshop was ook de verdachte, eigenaar van de seksshop, aanwezig. Tijdens het bezoek van de aangeefster aan de seksshop heeft een incident plaatsgevonden waarbij de verdachte de aangeefster heeft aangeraakt, maar waarover de lezingen uiteenlopen.
De aangeefster heeft diezelfde avond bij de politie verklaard dat de verdachte door de winkel achter haar aan liep en op een gegeven moment met zijn hand via de bovenkant het shirt van de aangeefster inging en daarmee haar borst aanraakte. Vervolgens deed hij haar shirtje via de onderkant omhoog en likte hij haar borsten. Ook probeerde hij haar rokje te openen en kwam de verdachte met zijn mond richting haar mond en wilde haar zoenen, waarbij ze zijn huid langs haar huid voelde. Na het afrekenen zag de aangeefster kans om de winkel te verlaten en toen zij thuis kwam heeft zij dit voorval aan haar vriend verteld en zijn ze samen naar de politie gegaan. Op 22 december 2022 heeft het slachtoffer aangifte gedaan, waarbij zij haar aanvankelijke verklaring van 9 november 2022 heeft bevestigd en daaraan heeft toegevoegd dat de verdachte met zijn hand via de bovenkant in haar rokje en onderbroek ging en haar vagina betastte en dat ze voelde dat hij een stijve penis had waarmee hij tegen haar billen aan schuurde.
Op 4 januari 2023 is de vriend van de aangeefster als getuige gehoord die samengevat heeft verklaard dat hij van zijn vriendin heeft gehoord dat zij in de sekswinkel door de verkoper, een oudere man, bij haar borsten en onderbroek was aangeraakt.
Uit het dossier blijkt verder dat de kleding van de aangeefster, die zij droeg tijdens de handelingen, op de avond van het incident in beslag is genomen en bemonsterd voor nader onderzoek. Van de aangeefster werden ook bemonsteringen afgenomen op plekken rondom haar mond, haar borsten en haar buik. Van zowel de aangeefster als later van de verdachte werd DNA-referentiemateriaal afgenomen voor vergelijkend DNA-onderzoek.
De verdachte heeft verklaard dat hij de aangeefster heeft gefouilleerd om te controleren of zij misschien gestolen spullen uit zijn seksshop onder haar kleding had verborgen, waarbij hij ook onder haar kleding is geweest en mogelijk ook onder haar BH.
Beoordeling
Dat er tussen de verdachte en de aangeefster fysiek contact heeft plaatsgevonden staat gelet op de verklaring van de verdachte niet ter discussie. De verdachte ontkent echter dat hij aan de borsten van de aangeefster heeft gelikt, haar heeft gezoend, haar vagina heeft aangeraakt en met een stijve penis tegen haar billen aan heeft geschuurd en betwist aldus de (seksuele) aanranding.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de aangeefster gedetailleerd en consistent zijn en ziet, gelet ook op het feit dat zij de dag van het incident naar de politie is gegaan geen reden om aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen te twijfelen. In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige of aangever. Alleen de verklaring van de aangeefster is dus onvoldoende. Er moet meer bewijs zijn, iets dat de aangifte ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vinden in een of meer andere bewijsmiddelen (Zie bijvoorbeeld: HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957).
De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs biedt, namelijk de verklaring van getuige [naam getuige], de vriend van de aangeefster, die heeft verklaard dat de aangeefster op 9 november 2022 hem eerst telefonisch had verteld dat er iets was maar dat zij dat niet over de telefoon wilde vertellen. Later die dag heeft de getuige haar gevraagd wat er was gebeurd en na een lange stilte begon zij langzaam te vertellen wat er was gebeurd, waarna zij begon te huilen. Zij vertelde hem dat zij in de sekswinkel was en dat daar een man aan haar borsten had gezeten en bij haar onderbroek. Naarmate zij meer in detail wilde treden, werd zij steeds emotioneler. Om die reden heeft hij niet doorgevraagd, maar zijn ze in de avond samen naar de politie gegaan.
Daarnaast ziet de rechtbank steunbewijs in de resultaten van het DNA-onderzoek. Van onder meer het epitheel van beide borsten van de aangeefster werd een bemonstering genomen. Uit deze beide bemonsteringen (AAHY0868NL en AANF4018NL) is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen, waaruit een DNA-hoofdprofiel kon worden afgeleid. Het DNA-profiel van de verdachte komt overeen met dit profiel. De frequentie van het DNA-hoofdprofiel uit deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard, hetgeen wil zeggen dat de kans dat een willekeurig, niet aan de donor verwant persoon dit bepaalde DNA profiel heeft heel klein is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat aannemelijk is dat het op de borsten aangetroffen DNA afkomstig is van de verdachte.
Het verweer van de verdediging komt er kort gezegd op neer dat niet betwist wordt dat celmateriaal met DNA-profiel van de verdachte op het lichaam en de kleding van de aangeefster is aangetroffen, maar dat niet – met voldoende mate van zekerheid – valt uit te sluiten dat het daar op andere wijze dan als gevolg van de tenlastegelegde gedragingen is terechtgekomen en om die reden niet als steunbewijs kan dienen.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario – dat er op neerkomt dat de verdachte de aangeefster enkel heeft aangeraakt om te kijken of zij iets uit de winkel gestolen had –, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Dat de verdachte ook onder de kleding en zelfs onder een BH is geweest om te zoeken naar mogelijk gestolen spullen acht de rechtbank niet aannemelijk. Temeer vanwege de ongepastheid ervan als verkoper ten opzichte van een klant.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verklaring van aangeefster en de plaatsen waar het DNA van de verdachte is aangetroffen dat de handelingen waarover de aangeefster heeft verklaard een seksuele aard hebben. Zonder twijfel is het gedrag van de verdachte daarmee in strijd met een sociaal-ethische norm. De rechtbank stelt dan ook vast dat de ten laste gelegde handelingen als ‘ontuchtige handelingen’ als bedoeld in art. 246 Sr zijn aan te merken. Doordat de verdachte onverhoeds en plotseling handelde terwijl hij alleen met de aangeefster in de winkel was, heeft zij zich niet tegen de ontuchtige handelingen kunnen verzetten, waarmee zij is ‘gedwongen de ontuchtige handelingen te dulden door een andere feitelijkheid’, als bedoeld in art. 246 Sr.
De slotsom is dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 9 november 2022 in de gemeente Haarlem, door een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het zoenen op de mond van die [slachtoffer], en
- het onder de kleding betasten van de borsten van die [slachtoffer], en
- het likken van de naakte borsten van die [slachtoffer], en
- het betasten van de naakte vagina en schaamstreek van die [slachtoffer], en
- het duwen van zijn, verdachtes, stijve penis tegen de billen van die [slachtoffer],
en bestaande die andere feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte,
zeer onverhoeds en plotseling bovengenoemde handelingen heeft verricht bij die [slachtoffer], en zich alleen met die [slachtoffer] bevond in zijn, verdachtes, sexshop en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij zich niet kon of durfde te onttrekken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot:
  • een taakstraf voor de duur van 100 uren bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 dagen hechtenis;
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft in het geval van een bewezenverklaring verzocht de verdachte enkel een voorwaardelijke straf op te leggen, omdat de verdachte als first offender moet worden beschouwd, volgens de reclassering van recidivegevaar geen sprake is en de verdachte verder geen problemen kent op de onderzochte leefgebieden, terwijl een gevangenisstraf negatieve gevolgen zal hebben voor zijn onderneming en de inkomsten voor zijn gezin.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in zijn eigen winkel in Haarlem schuldig gemaakt aan aanranding van een jonge vrouw. Hij heeft de vrouw betast aan haar borsten, die borsten gelikt, haar vagina betast, zijn stijve penis tegen haar billen aan geduwd en haar op de mond gezoend. Door zo te handelen heeft de verdachte niet alleen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar haar ook angst aangejaagd. Een dergelijk feit kan ook de gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving versterken.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 15 december 2023 van Reclassering Nederland. In dit rapport is vermeld dat geen signalen aanwezig zijn voor impulsiviteit of ontoereikende probleemoplossende vaardigheden op de leefgebieden noch voor seksuele preoccupatie. Er is sprake is van een stabiele huisvesting, structurele dagbesteding en geen financiële problemen. Op basis van de zedendiagnostiek komt een laag recidiverisico naar voren. Dit in combinatie met bovenstaande maakt dat reclasseringsbemoeienis niet wordt gevergd. Bij veroordeling wordt geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Een gevangenisstraf zal consequenties hebben voor de onderneming van betrokkene vanwege de financiële verantwoordelijkheid voor zijn gezin. De reclassering ziet geen contra-indicaties voor het opleggen van een taakstraf.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 50 uren passend en geboden is. Bij gebreke van herhalingsgevaar acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun. De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte grond is gelegen om af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.873,10 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 873,10 aan materiële schade en een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de schadevergoedingsvordering van de benadeelde partij (geheel) toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2022 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van
de materiële schadeposten niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Volgens de raadsman blijkt uit de bijlagen bij de vordering niet waar dit bedrag precies aan op is gegaan, zodat er geen rechtstreeks verband met het tenlastegelegde feit kan worden vastgesteld.
Voor wat betreft de immateriële schade wordt verzocht dit bedrag te matigen tot € 500,-
zoals dit in vergelijkbare zaken in de regel wordt toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 873,10 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Dit bedrag is als volgt opgebouwd.
- € 488,10 aan medische kosten in de zin van niet vergoede psychologische hulp;
- € 385,- medische kosten in de zin van het voor rekening van de benadeelde komende eigen risico.
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat deze kostenposten in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de aangeefster nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De rechtbank heeft hierbij niet alleen acht geslagen op de brief van haar psycholoog, waarin wordt aangegeven dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde een behandeling heeft ondergaan vanwege een acute stress-stoornis, maar is ook van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank stelt vast dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art 6:106, aanhef en onder b, BW en dat daarvoor de benadeelde partij een billijke vergoeding toekomt van € 500,-.
Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade.
De slotsom is dat een totaalbedrag van € 1.373,10 zal worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, telkens tot aan de dag der algehele voldoening. Gelet op de verschillende data waarop de materiële schade is ontstaan, zal de ingangsdatum van de wettelijke rente over een bedrag van € 873,10 door de rechtbank worden bepaald op 1 mei 2024, zijnde de datum waarop de vordering is gedateerd. De wettelijke rente over het bedrag van € 500,- (de immateriële schade) zal vanaf 9 november 2022, zijnde de datum van het delict, worden toegewezen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: aanranding] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 36f, 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
vijftig (50) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 25 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.373,10bestaande uit € 873,10 als vergoeding voor de materiële en € 500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 873,10 vanaf 1 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en over het bedrag van € 500,-vanaf 9 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.373,10, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 873,10 vanaf 1 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en over het bedrag van € 500,- vanaf 9 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Indien de schadevergoedingsmaatregel niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van 23 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 mei 2024.
Mr. Cleerdin is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.