ECLI:NL:RBNHO:2024:4925

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
15.311047.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag, veroordeling voor poging tot zware mishandeling en bezit van harddrugs na steekincident in IJmuiden

Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een steekincident op 30 oktober 2023 in IJmuiden. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, vernieling en bezit van harddrugs. Tijdens de rechtszitting op 7 mei 2024 heeft de officier van justitie, mr. W.M. van der Most, gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.T.H.M. Mühren, pleitte voor vrijspraak van de poging tot doodslag, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, maar kwam wel tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank baseerde deze beslissing op de verklaringen van de aangever en getuigen, die bevestigden dat de verdachte met een mes in de richting van het bovenlichaam van de aangever had gestoken. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij van € 700,-.

De rechtbank oordeelde verder dat de verdachte ook schuldig was aan het bezit van harddrugs, aangezien bij zijn aanhouding op 23 november 2023 cocaïne en heroïne in zijn bezit waren aangetroffen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.311047.23 en 15.100916.23 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 21 mei 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 mei 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [naam verdachte] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.M. van der Most, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 30 oktober 2023 te IJmuiden, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
verdachte met dat opzet meermaals met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft ingehakt en/of (in)gestoken in de richting van en/of op en/of tegen de borst(streek) en/of het torso, althans het lichaam van die [slachtoffer] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 oktober 2023 te IJmuiden, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen verdachte met dat opzet meermaals met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft ingehakt en/of (in)gestoken in de richting van en/of op en/of tegen de borst(streek) en/of het torso en/of het gezicht en/of de armen, althans het lichaam van die [slachtoffer]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 oktober 2023 te IJmuiden, althans in Nederland [slachtoffer] heeft mishandeld door meermaals, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in te hakken en/of (in) te steken in de richting van en/of op en/of tegen de borst(streek) en/of het torso en/of het gezicht en/of de armen, althans het lichaam van die [slachtoffer];
feit 2
hij op of omstreeks 30 oktober 2023 te IJmuiden, althans in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk een jas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
feit 3
hij op of omstreeks 23 november 2023 te IJmuiden en/of te Haarlem, althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 4,91 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of
- 0,71 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. Om te beginnen is dit omdat het bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte ontbreekt. De verklaringen van de aangever en zijn broer zijn onbetrouwbaar. De verklaringen zijn onderling inconsistent en innerlijk tegenstrijdig. Daarnaast kunnen zij belang hebben bij het afleggen van een onjuiste verklaring. De verdachte ontkent zijn betrokkenheid bij het steekincident en zijn aanwezigheid op de plaats delict ten stelligste.
Als er wel van uitgegaan moet worden dat de verdachte met een mes heeft gestoken, moet hij van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van opzet op de dood van de aangever. Op basis van het dossier kan niet worden geconcludeerd dat er een aanmerkelijke kans op de dood is geweest. Er is wisselend verklaard over het aantal steekbewegingen. Niet kan worden bewezen dat in de richting van de borst van de aangever is gestoken. Ook is niet komen vast te staan met welk type mes is gestoken. De aangever werd door het raampje van zijn auto gestoken en had ‘slechts’ letsel aan zijn rechterpols en schade aan de mouw van zijn jas. Er zijn kortom onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat het opzet gericht is geweest op het doden van de aangever.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 primair
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste feit (poging doodslag) niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het dossier en wat op de terechtzitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat de verdachte meerdere keren met een mes in de richting van de aangever heeft gestoken en deze daarbij heeft geraakt. De aangever heeft daaraan een snijverwonding aan de rechterzijde van zijn rechterpols overgehouden en een beschadigde jas ter hoogte van zijn linker bovenarm. Er is geen sprake van meer of diepere steekwonden. In de omgeving van het incident is een mes gevonden, maar niet heeft vastgesteld kunnen worden of dit het mes is waarmee gestoken is. Op grond van de beschikbare informatie over het letsel en de toedracht van het veroorzaken van dit letsel, kan voorts niet worden vastgesteld dat de verdachte met kracht op de aangever heeft ingestoken. Over de afmetingen van het gebruikte mes bestaat tenslotte geen zekerheid.
Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, het opzet heeft gehad op het overlijden van de aangever door middel van het steken. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde, poging doodslag.
De rechtbank komt wel tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling vereist is dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard. Of de gedragingen de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven roepen, is afhankelijk van de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bij de beoordeling hiervan speelt ook de uiterlijk verschijningsvorm een rol.
Hoewel de aangever relatief gering lichamelijk letsel heeft opgelopen kunnen de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Volgens zowel de aangever als zijn broer, de getuige [getuige 1], is de verdachte doelbewust op de aangever afgekomen en heeft vervolgens een aantal malen met een mes op de aangever ingestoken in de richting van zijn bovenlichaam en borst op het moment dat de aangever op de bestuurdersstoel van zijn auto zat. Volgens de aangever heeft hij volop afwerende bewegingen gemaakt en heeft daarbij een snijwond in de rechterpols opgelopen en is de linkermouw van zijn jas beschadigd. Naar algemene ervaringsregels brengt het steken in de borst en bovenlichaam, waaronder een bovenarm, het risico mee dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Op die plekken zitten immers vitale functies van het lichaam die als gevolg van een steekwond ernstig aangetast kunnen worden. In de bovenarm kan door een steekwond ook een ader worden geraakt of een pees onherstelbaar beschadigen. Door desondanks met een mes meerdere keren achter elkaar te steken (“in te hakken”) richting bovenarm, bovenlichaam en borst, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard.
Gelet op voornoemde overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, tenminste in voorwaardelijke zin, opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, en onder 2 ten laste gelegde feiten, poging tot zware mishandeling en vernieling op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige 1]
Anders dan de verdediging stelt acht de rechtbank voornoemde verklaringen bruikbaar voor het bewijs en overweegt daartoe het volgende.
Hoewel de verklaringen van de aangever en voornoemde getuige op enkele onderdelen van elkaar afwijken, komen de verklaringen in de kern overeen. Zij hebben immers beiden de verdachte herkend als degene die de aangever met een mes heeft gestoken.
Hun verklaringen vinden daarnaast bevestiging in die van de getuige [getuige 2]. Zij stond met haar auto achter de auto van de aangever en zag dat een man naast de auto van de aangever half in de auto hing. Zij hoorde de bestuurder van die auto schreeuwen en zag de man wegrennen met een bebloed mes in zijn rechterhand.
Dat de getuige [getuige 2], de getuige [getuige 1] lijkt aan te duiden als bijrijder in de auto van de aangever, maakt zijn op dat punt andersluidende verklaring naar het oordeel van de rechtbank niet onbetrouwbaar. Het geeft juist steun voor zijn aanwezigheid op de plaats van het incident.
Door de verdediging is ook betoogd dat de aangever en zijn broer een motief hadden om de verdachte valselijk te beschuldigen. Er zou in IJmuiden namelijk een conflict gaande zijn tussen twee rivaliserende groepen, de familie van de aangever enerzijds en de groep waartoe de verdachte zou behoren anderzijds. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de aangever en zijn broer in de korte tijd tussen het steekincident en de komst van de politie samen zouden hebben bedacht om de verdachte te noemen als dader terwijl het in werkelijkheid iemand anders was. Een onderliggend conflict lijkt eerder het motief voor de verdachte te zijn geweest om de aangever neer te steken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1 subsidiair
hij op 30 oktober 2023 te IJmuiden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen verdachte met dat opzet meermaals met een mes heeft ingehakt en/of (in)gestoken in de richting van en/of op en/of tegen de borst(streek) en/of de armen, van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op 30 oktober 2023 te IJmuiden, opzettelijk en wederrechtelijk een jas, die geheel aan [slachtoffer], toebehoorde heeft beschadigd;
feit 3
hij op 23 november 2023 te IJmuiden en te Haarlem, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 4,91 gram cocaïne, en
- 0,71 gram heroïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort beschadigen; in eendaadse samenloop gepleegd met feit 1 subsidiair
Ten aanzien van feit 3
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat in het geval niet de poging doodslag maar wél de poging tot zware mishandeling bewezen wordt verklaard, kan worden volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het door de verdachte ondergane voorarrest. Voor een bewezenverklaring van enkel feit 3 past hooguit een gevangenisstraf voor de duur van een week.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 30 oktober 2023 op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een mes stekende bewegingen te maken richting het bovenlichaam, waaronder de borst en de bovenarm van het slachtoffer. Als gevolg van het handelen van de verdachte heeft het slachtoffer een snijverwonding opgelopen op zijn pols en is zijn jas beschadigd. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast veroorzaken dergelijke ernstige feiten waar omstanders ongewild getuige van zijn gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Bij zijn aanhouding op 23 november 2023 zijn daarnaast meerdere bolletjes en wikkels (30 eenheden) aangetroffen met daarin cocaïne en heroïne. Gelet op de hoeveelheid en de wijze van verpakking, kan het niet anders dan dat deze voorraad bestemd was voor verdere verspreiding en handel. De stoffen cocaïne en heroïne kunnen bij gebruik niet alleen schadelijk zijn voor de gezondheid, maar zijn daarnaast direct en indirect oorzaak van vele vormen van ook zware criminaliteit.
De ernst van het bewezen verklaarde rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel slechts een vrijheidsbenemende straf.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 2 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor straatroven, vernielingen en vuurwapenbezit is veroordeeld en ten tijde van de onderhavige bewezenverklaarde feiten nog in een proeftijd liep.
- het over de verdachte door Reclassering Nederland uitgebrachte voorlichtingsrapport van 6 februari 2024. Hieruit komt naar voren dat sprake is van een delict patroon qua frequentie van justitie contacten met al dan niet een geweldscomponent. Betrokkene is op 11 oktober 2023 uit detentie gekomen, maar na een intakegesprek heeft de reclassering geen contact meer met betrokkene kunnen krijgen. Er zijn aanwijzingen dat betrokkene zich in een crimineel circuit begeeft, maar betrokkene ontkent dat hij onderdeel uitmaakt van de conflicten in het drugscircuit in IJmuiden. Dit en de (leef)situatie rondom betrokkene worden zorgelijk geacht. Hij heeft geen inkomen, geen werk en is voornemens om na detentie ‘overal en nergens’ te gaan verblijven totdat hij in vrijwillig kader bij een begeleid wonen traject terecht kan.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering ziet geen zwaarwegende redenen om van het volwassenstrafrecht af te wijken en ziet verder geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De op te leggen straf
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de, landelijk vastgestelde oriëntatiepunten in strafzaken, voor soortgelijke feiten. Dit zijn andere uitgangspunten dan waar de officier van justitie van uit is gegaan, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. De aard en ernst van de feiten , waarbij de aangever letsel heeft opgelopen wegen in het nadeel van de verdachte. Daarbij is gebleken dat de verdachte zich nog in een proeftijd bevond en heeft de verdachte er geen blijk van gegeven dat hij de ernst van zijn handelen inziet.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden is, met aftrek van de periode dat de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven telefoon, dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien tot nu toe geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.950,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit stelt te hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 450,- aan materiële schade (een kapotte jas) en een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de schadevergoedingsvordering van de benadeelde partij (geheel) toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2023 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij bij vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit dan wel gelet op de gebrekkige onderbouwing niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De benadeelde partij heeft geen aankoopbon overgelegd, waaruit blijkt dat en hoeveel hij voor de jas heeft betaald, zodat bij deze stand van zaken het vaststellen van die schade een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. De rechtbank wordt subsidiair verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en de materiële schade te bepalen maximaal € 100,-.
Ook voor wat betreft de immateriële schade dient de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat de benadeelde partij wel vergoeding van immateriële schade toekomt, wordt verzocht dit bedrag te matigen tot € 500,-.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van de benadeelde partij tot een bedrag van € 200,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank heeft ten aanzien van de hoogte van de schade aan de jas gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid.
Het toegewezen bedrag van € 200,- moet worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering, zijnde 22 april 2024, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van de materiële schade.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank stelt vast dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art 6:106, aanhef en onder b, BW en dat daarvoor de benadeelde partij een billijke vergoeding toekomt van € 500,-. vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 oktober 2023 (pleegdatum) tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
vrijheidsbeperkende maatregel
Met de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals verzocht door de raadsman namens de benadeelde partij, een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod en/of locatiegebod op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 20 juli 2023 in de zaak met parketnummer 15.100916.23 heeft de politierechter van deze rechtbank de verdachte ter zake van verboden vuurwapenbezit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 27 juli 2023 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 3 augustus 2023 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft wegens gebrek aan opportuniteit verzocht de vordering af te wijzen in het geval de verdachte van de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken. Bij een toewijzing geeft hij de rechtbank in overweging de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet geen termen aanwezig de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 55, 57, 302 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zes (6) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 700,-, bestaande uit € 200,- als vergoeding voor de materiële en € 500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 200,- vanaf 22 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en over het bedrag van € 500,- vanaf 30 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 700,- vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 200,- vanaf 22 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en over het bedrag van € 500,- vanaf 30 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Indien de schadevergoedingsmaatregel niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van 14 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: pl1100-2023236825-1542865, wit, merk: Apple Iphone)
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.100916.23 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden, opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank op 20 juli 2023.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. H.P.H.I. Cleerdin en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 mei 2024.
Mr. Cleerdin is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.