ECLI:NL:RBNHO:2024:4912

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
15.004961.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag na steekincident in Heemskerk met ernstige verwondingen

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende een steekincident dat plaatsvond op 13 november 2021 in Heemskerk. Het slachtoffer, [slachtoffer 1], werd in kritieke toestand aangetroffen met meerdere steekwonden. De verdachte, samen met een medeverdachte, werd beschuldigd van poging tot doodslag. Tijdens de rechtszaak heeft de officier van justitie bewezen verklaard dat de verdachte betrokken was bij het geweld, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van poging tot doodslag, ondanks dat niet kon worden vastgesteld wie welke verwondingen had toegebracht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en moest een schadevergoeding van €51.726,00 betalen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk verantwoordelijk waren voor de ernstige verwondingen van het slachtoffer, wat leidde tot gevoelens van onveiligheid in de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/004961-23 (P)
Uitspraakdatum: 8 mei 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 juni 2023, 26 juni 2023, 28 augustus 2023, 13 november 2023 en 25 april 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] (Irak),
zonder vaste woon-of verblijfplaats hier te lande.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B. Rademacher, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 13 november 2021 te Heemskerk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] veelvuldig, althans meerdere keren, met een mes in zijn (aan)gezicht/hoofd en/of arm(en) en/of be(e)n(en) en/of borst en/of rug en/of schouder(s), althans in zijn lichaam, heeft gesneden/gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 november 2021 te Heemskerk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere (snij- en/of steek)verwondingen in zijn (aan)gezicht en/of op zijn lichaam, die blijvende littekens zullen achterlaten, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] veelvuldig, althans meerdere keren, met een mes in zijn (aan)gezicht/hoofd en/of in zijn lichaam, te snijden/steken;
Feit 2
hij op of omstreeks 13 november 2021 te Heemskerk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] veelvuldig, althans meerdere keren, met een mes in zijn (aan)gezicht/hoofd en/of hals/nek, althans in zijn lichaam, heeft gesneden/gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 november 2021 te Heemskerk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere (snij- en/of steek)verwondingen in zijn (aan)gezicht en/of nek, die blijvende littekens zullen achterlaten, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 2] veelvuldig, althans
meerdere keren, met een mes in zijn (aan)gezicht/hoofd en/of hals/nek, althans in zijn lichaam, te snijden/steken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 en 2 integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte naar Heemskerk ging om verzoening te brengen in een conflict tussen de medeverdachte, [medeverdachte], en [slachtoffer 1] en dat hij niet de intentie had om geweld te gebruiken. Hij moest zich verdedigen toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hem aanvielen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] heeft gestoken, of dat sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat dit kan worden aangemerkt als medeplegen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op de avond van 13 november 2021 bevinden de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich in de woning van de moeder van [slachtoffer 2] aan de [adres] in Heemskerk. In de woning zijn behalve aangevers een aantal vrouwen en kinderen aanwezig. De verdachte en [medeverdachte] komen rond 23:00 uur met een groep van minimaal tien mannen in ten minste drie auto’s vanuit Duitsland naar de [adres] in Heemskerk. De auto’s blokkeren de weg ter hoogte van het winkelcentrum Haydnplein, ongeveer 200 meter van de hiervoor genoemde woning. Ten minste drie mannen, waaronder de verdachte, lopen naar de woning en bellen of kloppen aan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] komen naar buiten. Er ontstaat een vechtpartij voor de deur tussen vier mannen: de verdachte, een onbekend gebleven man, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank kan niet vaststellen wie van deze mannen bij aanvang van de confrontatie reeds een wapen bij zich had, maar uit de camerabeelden gemaakt door [getuige 1], een vriendin van de moeder van [slachtoffer 2] die daar op bezoek was, blijkt dat [slachtoffer 1] op enig moment een mes in zijn hand heeft en dat de verdachte op enig moment een langwerpig voorwerp in zijn hand heeft. Na enkele seconden rennen de verdachte en de onbekend gebleven man weg richting het winkelcentrum en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] rennen erachteraan. Van wat zich vervolgens afspeelt, zijn geen camerabeelden of andere objectieve bewijsmiddelen. Op de beelden van een bewakingscamera in de Rossinigalerij, ter hoogte van het winkelcentrum is te zien dat er opnieuw een vechtpartij ontstaat, nu tussen zeven mannen: [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [medeverdachte], de verdachte en drie andere mannen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden achteruit gedreven en vallen op de grond. [slachtoffer 2] staat op, duwt de verdachte weg van [slachtoffer 1] en zij verdwijnen samen met nog een man tijdelijk buiten het beeld van de bewakingscamera. [slachtoffer 1] kan niet opstaan. [medeverdachte] zit bovenop hem en maakt slaande of stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] die onder hem ligt. Ook de verdachte en andere onbekend gebleven personen maken stekende en/of schoppende bewegingen naar [slachtoffer 1]. Op enig moment is op de camerabeelden te zien dat de verdachte een mes in zijn hand heeft. Ook bij [medeverdachte] en een andere onbekend gebleven man is een mes in de hand te zien. Na deze confrontatie stappen vijf mannen in één van de auto’s en rijden weg. De andere twee auto’s zijn kort daarvoor al weggereden, nadat ook daar mannen waren ingestapt. [slachtoffer 1] blijft op straat liggen, naar later blijkt levensgevaarlijk gewond. Hij wordt opgenomen op de Intensive Care afdeling van het Amsterdam UMC (locatie AMC), met onder andere meerdere snijverwondingen, bloed in zijn borstholte en een hangend ooglid. Ook [slachtoffer 2] is gewond: hij heeft twee steekwonden in zijn gezicht en hals, die op de spoedeisende hulp van het Rode Kruis ziekenhuis in Beverwijk zijn gehecht met zeven respectievelijk zes hechtingen.
3.3.2.
Vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat niet is vast te stellen wanneer, op welke wijze en door wie [slachtoffer 2] gewond is geraakt. Er zijn geen camerabeelden waarop te zien is dat [slachtoffer 2] wordt verwond. De enkele zin in het proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2021 (dossierpagina 550) waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] bij de politie heeft verklaard dat hij de verdachte op een afbeelding herkent als degene die hem heeft gestoken en verwond, is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot doodslag of zware mishandeling van [slachtoffer 2] door de verdachte.
3.3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
In deze zaak zijn door de diverse betrokkenen, de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte], de aangevers en diverse getuigen, zeer veel verklaringen afgelegd, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris. De rechtbank constateert dat zowel aan de zijde van de aangevers en de bij hen betrokken getuigen als aan de zijde van de (mede)verdachte en getuigen uit hun ‘kamp’ verklaringen zijn afgelegd die lang niet altijd op alle onderdelen consistent en/of geloofwaardig zijn. Ook heeft de rechtbank de indruk gekregen dat niet iedereen in zijn of haar verhoor geheel volledig heeft verklaard (het achterste van de tong heeft laten zien), onder meer over het achterliggende conflict, en ook dat getuigen verklaringen op elkaar en/of op het dossier hebben afgestemd. De rechtbank baseert haar oordeel dan ook met name op objectieve bewijsmiddelen.
3.3.4.
Bewijsmotivering feit 1 primair
Opzet op de dood
[slachtoffer 1] heeft tijdens de laatste confrontatie, een relatief kortdurende geweldsexplosie, waarbij de verdachte en [medeverdachte] op enig moment een mes in handen hebben, meerdere steekwonden opgelopen, waaronder een steekwond in zijn gezicht en een steekwond in zijn borst met inwendig letsel, waarbij bloed in de borstholte is geconstateerd. [slachtoffer 1] was daardoor in levensgevaar en heeft twee dagen op de Intensive Care gelegen.
Naar algemene ervaringsregels levert het steken op dergelijke plekken een aanmerkelijke kans op de dood op: het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de nabijheid van gezicht en borst vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevinden. Als deze geraakt worden is in de regel sprake van een levensbedreigende situatie die tot de dood van het slachtoffer kan leiden. Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft iedereen, dus ook de verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
De steekwonden zijn toegebracht toen [slachtoffer 1] op de grond lag en geen kant op kon, omdat [medeverdachte] bovenop hem zat en meerdere slaande of stekende bewegingen naar [slachtoffer 1] maakte.
In die omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat degene die de steekwonden in het gezicht en de borst van [slachtoffer 1] veroorzaakte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg daarvan zou overlijden. De rechtbank acht derhalve bewezen, dat het opzet van degene die op bedoelde plekken heeft gestoken – in de zin van voorwaardelijk opzet – was gericht op het van het leven beroven van [slachtoffer 1].
Onduidelijk wie welke steekwonden toebracht
Op grond van het dossier kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld welke steekwonden de verdachte bij [slachtoffer 1] heeft toegebracht. Uit de camerabeelden blijkt dat [medeverdachte], de verdachte en een derde man (aangeduid als NN-2 in het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden Rossinigalerij) alle drie op enig moment een steekwapen vast hebben en op enig moment geweld uitoefenen op [slachtoffer 1]. De verdachte wordt door [slachtoffer 2] weggeduwd van [slachtoffer 1] die op de grond ligt, waarbij [slachtoffer 2] de verdachte er tijdelijk vanaf houdt om geweld uit te oefenen op [slachtoffer 1]. De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 1] heeft gestoken. Hij stelt ook niet te hebben gezien dat [slachtoffer 1] is gestoken. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat zijn mobiele telefoon uit zijn zak was gevallen en dat hij was teruggelopen om die op te pakken. Het voorwerp in zijn hand op de camerabeelden moet volgens de verdachte zijn mobiele telefoon zijn. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte – gelet op de camerabeelden en hetgeen hierover door de politie is geverbaliseerd, alsmede het feit dat hij pas op de zitting voor het eerst met deze verklaring komt – niet geloofwaardig. De verdachte moet ofwel zelf hebben gestoken ofwel hebben gezien dat [slachtoffer 1] werd gestoken. De meest ernstige steekwonden moeten bij [slachtoffer 1] zijn toegebracht tijdens de kortdurende geweldsexplosie, waarbij [medeverdachte] bovenop [slachtoffer 1] zat en de drie mannen geweld op hem uitoefenden. Immers blijkt uit de beelden dat [slachtoffer 1] voordat hij achteruit gedreven werd en op de grond terecht komt nog rent. Dat [slachtoffer 1] daarvoor al ernstig gewond was is dan ook niet aannemelijk. De verdachte heeft bovendien zelf verklaard geen verwondingen bij [slachtoffer 1] te hebben gezien, met uitzondering van een bloedvlek op zijn shirt ter hoogte van zijn middel. De getuige [getuige 2] heeft verklaard te hebben gezien dat er een man werd neergestoken en dat de dader met twee anderen in een auto sprong en weg reed. Uit de camerabeelden blijkt dat kort na de worsteling tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte], de verdachte, [medeverdachte] en een derde man (aangeduid als NN-2 in het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden Rossinigalerij) alle drie meer dan vermoedelijk een mes in handen hebben en dat deze personen alle drie op enig moment daarvoor geweld uitoefenen op [slachtoffer 1]. Hoewel het dus zeer wel mogelijk is dat de verdachte de bewuste steekwonden heeft toegebracht, kan de rechtbank die conclusie – bij gebrek aan rechtstreeks bewijs – niet trekken, omdat uit het dossier kan worden afgeleid dat ten minste nog twee andere personen een steekwapen hadden bij de vechtpartij en geweld op [slachtoffer 1] hebben uitgeoefend. Anders gezegd: de verdachte is niet de enige mogelijke dader die het zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] heeft toegebracht.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verdachte toch de poging tot doodslag kan worden aangerekend, maar dan als medepleger.
Medeplegen poging tot doodslag
De deelnemingsvorm medeplegen ziet op een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de totstandkoming van een strafbaar feit. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen, want medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdrage(n) van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van een zogenoemd ‘dubbel’ opzet dat bestaat in een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders. Toereikend daarvoor is een globaal opzet dat met behulp van een voorwaardelijk opzet-redenering tot bewijs kan leiden. Bij medeplegen gaat het om een samendoen, waarbij de samenwerking de kenmerken heeft van een geleverde rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen. Bij de beoordeling van de feitelijke gedragingen kunnen als elementen voor het bewijs van de nauwe samenwerking worden aangemerkt: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verdachte met zijn groep uit was op een treffen met [slachtoffer 1]. Dat zij naar [slachtoffer 1] toegingen om iets zonder geweld uit te praten, acht de rechtbank in het licht van het hierna volgende niet geloofwaardig. Verdachte is samen met minimaal tien andere mannen in ten minste drie auto’s vanuit Duitsland naar de [adres] in Heemskerk gereden. Daar hebben zij vervolgens de weg met drie auto’s geblokkeerd op ongeveer 200 meter van de woning waar [slachtoffer 1] zich bevond. In deze groep hebben – zelfs als de lezing van de verdachte gevolgd zou worden dat [slachtoffer 1] met een mes de woning uitkwam – ten minste twee mannen een mes bij zich. Dit volgt immers uit de camerabeelden waarop te zien is dat na de worsteling tussen de verdachte en [slachtoffer 1] bij in ieder geval de verdachte, de medeverdachte en een onbekend gebleven derde man, behorende bij de groep van verdachte, een mes in handen te zien is.
Bij aankomst in Heemskerk gaat [medeverdachte] niet zelf naar de woning, maar blijft bij de auto’s en stuurt ten minste drie mannen naar [slachtoffer 1] toe. Als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de auto’s waar [medeverdachte] staat komen aanrennen, worden ze door vijf mannen uitgeschakeld. Als [slachtoffer 1] op de grond ligt met [medeverdachte] bovenop hem, stopt het geweld niet maar blijven [medeverdachte], de verdachte en NN-2 hem steken, slaan en schoppen. De hele groep vlucht vervolgens weg in de klaarstaande auto’s. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat er sprake was van een dusdanige bewuste en nauwe samenwerking met het doel om aangever met messen te steken dat er sprake is van medeplegen. Van uiteenlopend opzet, zoals door de verdediging bepleit, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De verdachte, [medeverdachte] en NN-2 zijn tezamen verantwoordelijk voor de gedragingen van een ieder, alsmede voor de consequenties daarvan, zodat in het midden kan blijven wie welke gedragingen heeft verricht.
Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] heeft geprobeerd van het leven te beroven, door hem met een mes in zijn gezicht en borst te steken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 november 2021 te Heemskerk, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes in zijn gezicht en/of arm en/of borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van feit 1 primair

Door de verdediging is, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een beroep gedaan op noodweer, zodat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft bepleit dat sprake is geweest van een noodweersituatie omdat de verdachte en [medeverdachte] door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden aangevallen. In de visie van de verdediging kwam [slachtoffer 1] met een mes uit de woning en [slachtoffer 2] met een metalen staaf. De aangevers zouden de verdachte direct hebben aangevallen en met de wapens achter de verdachte zijn aangerend. Toen [slachtoffer 1] [medeverdachte] zag, zou hij [medeverdachte] met het mes hebben verwond op zijn hoofd. Tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft de verdachte zich moeten verdedigen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het geweld werd toegepast toen [slachtoffer 1] weerloos op de grond lag. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding was dus geen sprake. Daarbij komt dat de verdachten de confrontatie opzochten, met veel meer mensen waren en er in de groep wapens voor handen waren. De reactie was dus ook niet proportioneel.
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan slagen als sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die noodzaakt tot verdediging. Uit het dossier blijkt dat er een vingerafdruk van [slachtoffer 1] op de plakzijde van het tape op de metalen staaf zat en dat er bloed van [medeverdachte] (en van [slachtoffer 1]) zat op het lemmet van het mes dat op de plaats delict bij het winkelcentrum is gevonden. Ook is op de camerabeelden te zien dat [slachtoffer 1] bij de vechtpartij voor de woning op enig moment een mes in zijn hand had. Het is dus duidelijk dat ook de aangevers een aandeel hebben gehad in het geweld. Wie zijn begonnen met vechten of als eerste een wapen hebben getrokken, kan de rechtbank niet vaststellen. Op basis van objectieve bewijsmiddelen kan de rechtbank daarom niet vaststellen of de verdachte zich voor de woning in een noodweersituatie bevond. Wat daar ook van zij, is de rechtbank van oordeel dat bij de vechtpartij bij het winkelcentrum – alwaar gelet op het hiervoor reeds overwogene de betreffende steekwonden aan [slachtoffer 1] zijn toegebracht – in elk geval geen sprake van een noodweersituatie. Voor zover de verdachte zich bij de woning aangevallen heeft gevoeld, was deze noodweersituatie bij het winkelcentrum namelijk reeds ten einde gekomen. Uit de beelden van de bewakingscamera in de Rossinigalerij blijkt immers juist dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op dat moment achterna worden gezeten door de verdachte, [medeverdachte] en een derde man, dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] achteruit worden gedreven, op de grond vallen en belaagd worden. De verklaring van de verdachte dat op dat moment sprake was van een situatie waarin [medeverdachte] werd aangevallen door [slachtoffer 1] en dat hij, verdachte, [medeverdachte] wilde helpen en dat hij zich niet kon onttrekken aan de situatie verhoudt zich niet met deze camerabeelden en stelt de rechtbank terzijde. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Het bewezenverklaarde levert op:
Het medeplegen van poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces. Zoals hiervoor onder 4. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding. Het beroep op noodweerexces slaagt daarom ook niet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag.
Tijdens een confrontatie tussen de verdachte en de groep waarin hij verkeerde enerzijds en de slachtoffers anderzijds zijn de slachtoffers met messen gestoken. Daarbij is het slachtoffer [slachtoffer 1] levensgevaarlijk verwond in zijn borst en gezicht. Dit is een zeer ernstig feit, dat heeft geleid tot ernstig letsel dat zonder medisch ingrijpen zonder enige twijfel het overlijden van [slachtoffer 1] tot gevolg zou hebben gehad. Terwijl er een conflict was tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 1], is de verdachte met [medeverdachte] meegegaan om [slachtoffer 1] ’s avonds laat met een grote groep mannen bewapend met messen te gaan opzoeken. Daarbij werd de straat geblokkeerd met drie auto’s, heeft de verdachte gezorgd dat [slachtoffer 1] uit de woning kwam, werd [slachtoffer 1] bij de auto’s opgewacht, tegen de grond gewerkt en door [medeverdachte] vastgehouden zodat geen ontsnappen mogelijk was. Vervolgens werd grof geweld gebruikt en bleef [slachtoffer 1] zwaargewond en in plassen bloed op straat liggen. Meerdere buurtbewoners en voorbijgangers zijn daarvan getuige geweest. Dit heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de betreffende personen maar ook breder in de betreffende woonwijk in Heemskerk en in de maatschappij als geheel. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij een conflict tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 1], waarbij hij nota bene niet persoonlijk betrokken was, met een ogenschijnlijk futiele aanleiding, zo uit de hand heeft laten lopen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het feit dat de verdachte in Nederland een blanco strafblad heeft en in Duitsland een strafblad met daarop twee veroordelingen waarvan de ene een veroordeling uit 2020 voor een soortgelijke feit betreft. Dat laatste weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
- het feit dat de verdachte op geen enkele manier verantwoordelijkheid heeft genomen voor de gebeurtenissen op 13 november 2021 en voor wat hij [slachtoffer 1] heeft aangedaan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat gelet op de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een forse vrijheidsbenemende straf. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Weliswaar komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder feit 2 ten laste gelegde en acht zij derhalve minder bewezen dat de officier van justitie, maar acht zij gelet op de ernst en de aard van het bewezenverklaarde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Bevel voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is – onder voorwaarden – geschorst met ingang van 15 november 2023 tot aan het moment van de uitspraak. In de schorsingsbeslissing is door de rechtbank onder meer overwogen dat er nog geen zicht was op een inhoudelijke behandeling binnen afzienbare tijd.
De omstandigheid dat er nog geen zicht was op een inhoudelijke behandeling, doet zich niet langer voor. De zaak is immers inhoudelijk behandeld en thans wordt vonnis gewezen. De omstandigheid dat sprake is van een twaalfjaarsfeit en een geschokte rechtsorde is nog steeds aan de orde. De rechtbank zal daarom de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen, hetgeen betekent dat de voorlopige hechtenis van de verdachte dient te herleven.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben elk een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten hebben geleden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen (met uitzondering van de pro forma door [slachtoffer 2] gevorderde post gederfde inkomsten, die niet-ontvankelijk dient te worden verklaard) toe te wijzen, met dien verstande dat een korting van 25% dient te worden toegepast op het gevorderde smartengeld omdat de beide aangevers naar civiel recht medeschuld hebben in het uiteindelijke letsel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vorderingen niet in behandeling te nemen vanwege het late tijdstip waarop deze zijn ingediend. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen vanwege de bepleite vrijspraak, meer subsidiair vanwege onvoldoende onderbouwing en vanwege het feit dat de beoordeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd, de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet in de vordering, die betrekking heeft op die ten laste gelegde feiten, kan worden ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is in de vordering.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 51.726,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Tijdstip indienen vordering en belasting strafgeding
De rechtbank ziet geen aanleiding de vordering niet in behandeling te nemen of niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het late tijdstip waarop deze is ingediend of vanwege het feit dat de beoordeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen. De vordering is eenvoudig van aard en goed onderbouwd met bewijsstukken en jurisprudentie. De verdediging heeft voldoende gelegenheid gehad om zich ten aanzien van de vordering voor de inhoudelijke behandeling op de terechtzitting voor te bereiden en op die vordering te reageren.
Materiële schade
De gestelde materiële schade bestaat uit € 186,00 aan daggeldvergoedingen (zes maal € 31,00 conform de letselschaderichtlijn) in verband met de ziekenhuisopname van [slachtoffer 1] en € 1.540,00 aan eigen risico (vier maal € 385,00) dat [slachtoffer 1] over de jaren 2021, 2022 en 2023 heeft betaald en over het jaar 2024 zal dienen te betalen in verband met medische behandelingen die hij heeft ondergaan en nog zal moeten ondergaan. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het gepleegde feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de schadevergoeding te matigen op basis van civielrechtelijke eigen schuld, zoals de officier van justitie heeft verzocht. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen, naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 50.000,00.
Toewijsbaar bedragDe rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] toewijzen tot een bedrag van € 51.726,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Hoofdelijkheid
De rechtbank overweegt dat de verdachte en zijn medeverdachte op grond van de wet ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. De verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: het medeplegen van poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De door hem tot op heden gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2, primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vier (4) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 51.726,00, bestaande uit € 1.726,00 als vergoeding voor de materiële en € 50.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 51.726,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Indien de schadevergoedingsmaatregel niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van 290 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.O. Rutten, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 mei 2024.