3.3.1Inleiding
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op de avond van 13 november 2021 bevinden de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich in de woning van de moeder van [slachtoffer 2] aan de [adres] in Heemskerk. In de woning zijn behalve aangevers een aantal vrouwen en kinderen aanwezig. De verdachte en [medeverdachte] komen rond 23:00 uur met een groep van minimaal tien mannen in ten minste drie auto’s vanuit Duitsland naar de [adres] in Heemskerk. De auto’s blokkeren de weg ter hoogte van het winkelcentrum Haydnplein, ongeveer 200 meter van de hiervoor genoemde woning. Ten minste drie mannen, waaronder de verdachte, lopen naar de woning en bellen of kloppen aan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] komen naar buiten. Er ontstaat een vechtpartij voor de deur tussen vier mannen: de verdachte, een onbekend gebleven man, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank kan niet vaststellen wie van deze mannen bij aanvang van de confrontatie reeds een wapen bij zich had, maar uit de camerabeelden gemaakt door [getuige 1], een vriendin van de moeder van [slachtoffer 2] die daar op bezoek was, blijkt dat [slachtoffer 1] op enig moment een mes in zijn hand heeft en dat de verdachte op enig moment een langwerpig voorwerp in zijn hand heeft. Na enkele seconden rennen de verdachte en de onbekend gebleven man weg richting het winkelcentrum en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] rennen erachteraan. Van wat zich vervolgens afspeelt, zijn geen camerabeelden of andere objectieve bewijsmiddelen. Op de beelden van een bewakingscamera in de Rossinigalerij, ter hoogte van het winkelcentrum is te zien dat er opnieuw een vechtpartij ontstaat, nu tussen zeven mannen: [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [medeverdachte], de verdachte en drie andere mannen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden achteruit gedreven en vallen op de grond. [slachtoffer 2] staat op, duwt de verdachte weg van [slachtoffer 1] en zij verdwijnen samen met nog een man tijdelijk buiten het beeld van de bewakingscamera. [slachtoffer 1] kan niet opstaan. [medeverdachte] zit bovenop hem en maakt slaande of stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] die onder hem ligt. Ook de verdachte en andere onbekend gebleven personen maken stekende en/of schoppende bewegingen naar [slachtoffer 1]. Op enig moment is op de camerabeelden te zien dat de verdachte een mes in zijn hand heeft. Ook bij [medeverdachte] en een andere onbekend gebleven man is een mes in de hand te zien. Na deze confrontatie stappen vijf mannen in één van de auto’s en rijden weg. De andere twee auto’s zijn kort daarvoor al weggereden, nadat ook daar mannen waren ingestapt. [slachtoffer 1] blijft op straat liggen, naar later blijkt levensgevaarlijk gewond. Hij wordt opgenomen op de Intensive Care afdeling van het Amsterdam UMC (locatie AMC), met onder andere meerdere snijverwondingen, bloed in zijn borstholte en een hangend ooglid. Ook [slachtoffer 2] is gewond: hij heeft twee steekwonden in zijn gezicht en hals, die op de spoedeisende hulp van het Rode Kruis ziekenhuis in Beverwijk zijn gehecht met zeven respectievelijk zes hechtingen.
3.3.2.Vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat niet is vast te stellen wanneer, op welke wijze en door wie [slachtoffer 2] gewond is geraakt. Er zijn geen camerabeelden waarop te zien is dat [slachtoffer 2] wordt verwond. De enkele zin in het proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2021 (dossierpagina 550) waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] bij de politie heeft verklaard dat hij de verdachte op een afbeelding herkent als degene die hem heeft gestoken en verwond, is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot doodslag of zware mishandeling van [slachtoffer 2] door de verdachte.
3.3.3.Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
In deze zaak zijn door de diverse betrokkenen, de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte], de aangevers en diverse getuigen, zeer veel verklaringen afgelegd, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris. De rechtbank constateert dat zowel aan de zijde van de aangevers en de bij hen betrokken getuigen als aan de zijde van de (mede)verdachte en getuigen uit hun ‘kamp’ verklaringen zijn afgelegd die lang niet altijd op alle onderdelen consistent en/of geloofwaardig zijn. Ook heeft de rechtbank de indruk gekregen dat niet iedereen in zijn of haar verhoor geheel volledig heeft verklaard (het achterste van de tong heeft laten zien), onder meer over het achterliggende conflict, en ook dat getuigen verklaringen op elkaar en/of op het dossier hebben afgestemd. De rechtbank baseert haar oordeel dan ook met name op objectieve bewijsmiddelen.
3.3.4.Bewijsmotivering feit 1 primair
Opzet op de dood
[slachtoffer 1] heeft tijdens de laatste confrontatie, een relatief kortdurende geweldsexplosie, waarbij de verdachte en [medeverdachte] op enig moment een mes in handen hebben, meerdere steekwonden opgelopen, waaronder een steekwond in zijn gezicht en een steekwond in zijn borst met inwendig letsel, waarbij bloed in de borstholte is geconstateerd. [slachtoffer 1] was daardoor in levensgevaar en heeft twee dagen op de Intensive Care gelegen.
Naar algemene ervaringsregels levert het steken op dergelijke plekken een aanmerkelijke kans op de dood op: het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de nabijheid van gezicht en borst vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevinden. Als deze geraakt worden is in de regel sprake van een levensbedreigende situatie die tot de dood van het slachtoffer kan leiden. Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft iedereen, dus ook de verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
De steekwonden zijn toegebracht toen [slachtoffer 1] op de grond lag en geen kant op kon, omdat [medeverdachte] bovenop hem zat en meerdere slaande of stekende bewegingen naar [slachtoffer 1] maakte.
In die omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat degene die de steekwonden in het gezicht en de borst van [slachtoffer 1] veroorzaakte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg daarvan zou overlijden. De rechtbank acht derhalve bewezen, dat het opzet van degene die op bedoelde plekken heeft gestoken – in de zin van voorwaardelijk opzet – was gericht op het van het leven beroven van [slachtoffer 1].
Onduidelijk wie welke steekwonden toebracht
Op grond van het dossier kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld welke steekwonden de verdachte bij [slachtoffer 1] heeft toegebracht. Uit de camerabeelden blijkt dat [medeverdachte], de verdachte en een derde man (aangeduid als NN-2 in het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden Rossinigalerij) alle drie op enig moment een steekwapen vast hebben en op enig moment geweld uitoefenen op [slachtoffer 1]. De verdachte wordt door [slachtoffer 2] weggeduwd van [slachtoffer 1] die op de grond ligt, waarbij [slachtoffer 2] de verdachte er tijdelijk vanaf houdt om geweld uit te oefenen op [slachtoffer 1]. De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 1] heeft gestoken. Hij stelt ook niet te hebben gezien dat [slachtoffer 1] is gestoken. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat zijn mobiele telefoon uit zijn zak was gevallen en dat hij was teruggelopen om die op te pakken. Het voorwerp in zijn hand op de camerabeelden moet volgens de verdachte zijn mobiele telefoon zijn. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte – gelet op de camerabeelden en hetgeen hierover door de politie is geverbaliseerd, alsmede het feit dat hij pas op de zitting voor het eerst met deze verklaring komt – niet geloofwaardig. De verdachte moet ofwel zelf hebben gestoken ofwel hebben gezien dat [slachtoffer 1] werd gestoken. De meest ernstige steekwonden moeten bij [slachtoffer 1] zijn toegebracht tijdens de kortdurende geweldsexplosie, waarbij [medeverdachte] bovenop [slachtoffer 1] zat en de drie mannen geweld op hem uitoefenden. Immers blijkt uit de beelden dat [slachtoffer 1] voordat hij achteruit gedreven werd en op de grond terecht komt nog rent. Dat [slachtoffer 1] daarvoor al ernstig gewond was is dan ook niet aannemelijk. De verdachte heeft bovendien zelf verklaard geen verwondingen bij [slachtoffer 1] te hebben gezien, met uitzondering van een bloedvlek op zijn shirt ter hoogte van zijn middel. De getuige [getuige 2] heeft verklaard te hebben gezien dat er een man werd neergestoken en dat de dader met twee anderen in een auto sprong en weg reed. Uit de camerabeelden blijkt dat kort na de worsteling tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte], de verdachte, [medeverdachte] en een derde man (aangeduid als NN-2 in het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden Rossinigalerij) alle drie meer dan vermoedelijk een mes in handen hebben en dat deze personen alle drie op enig moment daarvoor geweld uitoefenen op [slachtoffer 1]. Hoewel het dus zeer wel mogelijk is dat de verdachte de bewuste steekwonden heeft toegebracht, kan de rechtbank die conclusie – bij gebrek aan rechtstreeks bewijs – niet trekken, omdat uit het dossier kan worden afgeleid dat ten minste nog twee andere personen een steekwapen hadden bij de vechtpartij en geweld op [slachtoffer 1] hebben uitgeoefend. Anders gezegd: de verdachte is niet de enige mogelijke dader die het zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] heeft toegebracht.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verdachte toch de poging tot doodslag kan worden aangerekend, maar dan als medepleger.
Medeplegen poging tot doodslag
De deelnemingsvorm medeplegen ziet op een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de totstandkoming van een strafbaar feit. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen, want medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdrage(n) van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van een zogenoemd ‘dubbel’ opzet dat bestaat in een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders. Toereikend daarvoor is een globaal opzet dat met behulp van een voorwaardelijk opzet-redenering tot bewijs kan leiden. Bij medeplegen gaat het om een samendoen, waarbij de samenwerking de kenmerken heeft van een geleverde rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen. Bij de beoordeling van de feitelijke gedragingen kunnen als elementen voor het bewijs van de nauwe samenwerking worden aangemerkt: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verdachte met zijn groep uit was op een treffen met [slachtoffer 1]. Dat zij naar [slachtoffer 1] toegingen om iets zonder geweld uit te praten, acht de rechtbank in het licht van het hierna volgende niet geloofwaardig. Verdachte is samen met minimaal tien andere mannen in ten minste drie auto’s vanuit Duitsland naar de [adres] in Heemskerk gereden. Daar hebben zij vervolgens de weg met drie auto’s geblokkeerd op ongeveer 200 meter van de woning waar [slachtoffer 1] zich bevond. In deze groep hebben – zelfs als de lezing van de verdachte gevolgd zou worden dat [slachtoffer 1] met een mes de woning uitkwam – ten minste twee mannen een mes bij zich. Dit volgt immers uit de camerabeelden waarop te zien is dat na de worsteling tussen de verdachte en [slachtoffer 1] bij in ieder geval de verdachte, de medeverdachte en een onbekend gebleven derde man, behorende bij de groep van verdachte, een mes in handen te zien is.
Bij aankomst in Heemskerk gaat [medeverdachte] niet zelf naar de woning, maar blijft bij de auto’s en stuurt ten minste drie mannen naar [slachtoffer 1] toe. Als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de auto’s waar [medeverdachte] staat komen aanrennen, worden ze door vijf mannen uitgeschakeld. Als [slachtoffer 1] op de grond ligt met [medeverdachte] bovenop hem, stopt het geweld niet maar blijven [medeverdachte], de verdachte en NN-2 hem steken, slaan en schoppen. De hele groep vlucht vervolgens weg in de klaarstaande auto’s. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat er sprake was van een dusdanige bewuste en nauwe samenwerking met het doel om aangever met messen te steken dat er sprake is van medeplegen. Van uiteenlopend opzet, zoals door de verdediging bepleit, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De verdachte, [medeverdachte] en NN-2 zijn tezamen verantwoordelijk voor de gedragingen van een ieder, alsmede voor de consequenties daarvan, zodat in het midden kan blijven wie welke gedragingen heeft verricht.
Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] heeft geprobeerd van het leven te beroven, door hem met een mes in zijn gezicht en borst te steken.