ECLI:NL:RBNHO:2024:4877

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
C/15/342038 / FA RK 23-3374
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoofdverblijfplaats minderjarige en afwijzing verzoek zorgregeling en kinderbijdrage

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een familiekwestie betreffende de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de verzoeken van beide ouders omtrent zorgregeling en kinderbijdrage. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.M. Melissen, verzocht om vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar en om een kinderbijdrage van € 247,- per maand van de man, die de minderjarige feitelijk bij zich heeft. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H. Aalmoes, voerde verweer en verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen en om een zorgregeling waarbij de minderjarige onder begeleiding contact heeft met de vrouw.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel bij de man woont en dat de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen, gelet op de omstandigheden, niet weersproken is en heeft dit verzoek toegewezen. Wat betreft de zorgregeling heeft de rechtbank geconcludeerd dat er op dit moment onvoldoende duidelijkheid is over de situatie en dat het in het belang van de minderjarige is dat de GI (gecertificeerde instelling) de regie behoudt over de zorgregeling. De rechtbank heeft het verzoek van de man om een zorgregeling vast te stellen afgewezen, omdat de GI al verantwoordelijk is voor de begeleiding van de omgang.

Ten aanzien van de kinderbijdrage heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om een bijdrage vast te stellen, aangezien de man alle zorg- en opvoedtaken op zich neemt en de vrouw geen recht heeft op een bijdrage. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een kinderbijdrage afgewijzen, omdat de man niet in staat is om deze te betalen en de vrouw in de periode dat de minderjarige bij de man woont, geen zorgkosten heeft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
hoofdverblijf, zorgregeling en alimentatie
zaak-/rekestnr.: C/15/342038 / FA RK 23-3374
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 17 mei 2024
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T.M. Melissen, kantoorhoudende te Noord-Scharwoude,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.H. Aalmoes, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 27 juni 2023;
- het bericht van de vrouw, ingekomen op 28 juli 2023;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 22 november 2023;
- het bericht, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 9 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 24 april 2024 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. T.M. Melissen en de man bijgestaan door mr. M.H. Aalmoes. Voorts zijn verschenen [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad), en [vertegenwoordiger van de raad] namens de bureaudienst van de gecertificeerde instelling Stichting de Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar.
1.3.
De hierna genoemde minderjarige [de minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft op 23 april 2024 met de kinderrechter gesproken.
1.4.
Gelijktijdig met dit verzoek is het verzoek om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen behandeld, bij de rechtbank bekend onder het nummer C/15/349650 / JU RK 24-336.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit deze relatie is geboren de minderjarigen [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
De man heeft de minderjarige erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
2.3.
Bij beschikking van 24 april 2023 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, tot 24 april 2024.
2.4.
Na het uiteengaan van partijen zijn zij een verdeling van zorg- en opvoedingstaken overeengekomen uitgaande van co-ouderschap, waarbij de minderjarige afwisselend drie dagen bij de man en drie dagen bij de vrouw verblijft. Inmiddels verblijft de minderjarige volledig bij de man en verblijft de minderjarige volgens een door de GI opgelegde zorgregeling bij de vrouw, inhoudende een regeling van eens per week gedurende twee uur begeleide omgang.

3.Verzoek

3.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 247,- per maand dient te voldoen met ingang van de indiening van het verzoekschrift.
Zij stelt hiertoe dat de man als vader is gehouden bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. Gelet op het feit dat de man alle zorg- en opvoedtaken voor zijn rekening neemt en de minderjarige feitelijk volledig bij de man verblijft, heeft de vrouw geen recht op een kinderbijdrage ten behoeve van [de minderjarige] . Het verzoek van de vrouw dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
[de minderjarige] is bovendien nog steeds ingeschreven op het adres van de vrouw, waardoor zij ook nog kindgebondenbudget en kinderbijslag ontvangt terwijl zij daar geen recht op heeft. Voor zover de rechtbank wel oordeelt dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, voert de man verweer ten aanzien van de behoefte en de draagkracht.
4.2.
De man verzoekt de rechtbank voorts, bij wijze van zelfstandige verzoeken, te bepalen dat:
  • de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man is;
  • er een zorgregeling geldt waarbij [de minderjarige] onder begeleiding contact heeft met de vrouw, dan wel een regeling zoals de gezinsvoogd die passend acht.
4.3.
Ter onderbouwing van zijn verzoeken heeft de man het volgende aangevoerd. De man is van mening dat hij de meest gerede partij is om voor [de minderjarige] te zorgen. Het verblijf van [de minderjarige] is ook feitelijk al bij de man, nadat de GI daartoe heeft beslist. Daarnaast wil de man dat de GI een zorgregeling tussen de minderjarige en de vrouw vaststelt. De GI wil er naartoe werken dat [de minderjarige] elke vrijdag een dagje bij de vrouw is, en dat dit wordt uitgebreid naar twee nachtjes, maar dat is op dit moment nog niet mogelijk. De regie moet daarom bij de GI worden belegd.

5.Beoordeling

Hoofdverblijf
5.1.
De man heeft ter zitting aangegeven dat hij zijn verzoek handhaaft.
5.2.
De vrouw heeft ter zitting geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. Voor de vrouw is het belangrijker dat zij weer meer contact heeft met [de minderjarige] . [de minderjarige] is in december 2023 ook door de man op zijn adres ingeschreven en sinds die tijd krijgt hij ook de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De vrouw is achteraf akkoord gegaan met de inschrijving van [de minderjarige] bij de man.
5.3.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich daartegen verzet.
Zorgregeling
5.4.
De man heeft ter zitting naar voren gebracht dat op dit moment nog compleet onduidelijk is wat de uiteindelijke zorgregeling moet zijn. Er zijn zorgen over de vrouw en gaandeweg wordt er meer duidelijk over de impact die dit zal moeten hebben op de zorgregeling. Gelet hierop is het op dit moment nog niet mogelijk om een concrete zorgregeling vast te leggen. Het is belangrijk dat er een professionele partij betrokken blijft om te beoordelen wat in het belang van [de minderjarige] is. Mr. Aalmoes heeft zich namens de man gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank om te beslissen of het vaststellen van een zorgregeling noodzakelijk is om de regie over de concretisering van de zorgregeling bij de GI te beleggen.
5.5.
De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij niet tevreden is met de huidige zorgregeling. De GI heeft de omgang beperkt na een incident waarbij de politie betrokken is geweest. Dit incident lag echter niet in de invloedssfeer van de vrouw. [de minderjarige] misdroeg zich, waarna de buren de politie hebben gebeld. Nadat de GI de omgang heeft beperkt, is de vaste gezinsvoogd uit beeld geraakt. Tot de dag van vandaag is onduidelijk hoe de omgang verder kan worden uitgebreid. De vrouw wil op korte termijn een uitbreiding van de omgang en vindt het schrijnend dat de GI haar taak niet naar behoren uitvoert. Dit moet op korte termijn veranderen. De vrouw benadrukt voorts dat er geen zorgen zijn die de omgang belemmeren. Zij is als sinds medio 2017 psychisch stabiel en zij is weliswaar gelovig maar belast daar niemand mee. De vrouw is er stellig van overtuigd dat [de minderjarige] drugs gebruikt, maar zij heeft [de minderjarige] geen drugstesten meer laten afnemen nadat de GI haar dat heeft verboden. Ook begrijpt zij dat zij deze zorgen niet bij [de minderjarige] moet neerleggen. De vrouw weet wat goed is voor [de minderjarige] .
Mr. Melissen heeft daarbij aangegeven dat de vrouw ondanks de huidige situatie met de vaste gezinsvoogd, geen reden ziet om thans een zorgregeling vast te stellen. De GI zal aan de slag moeten met omgang en heeft daar juist vanwege het ontbreken van een door de rechtbank vastgestelde zorgregeling alle ruimte toe. Zij verzoekt het verzoek van de man af te wijzen.
5.6.
De Raad heeft ter zitting aangegeven dat het van belang is dat de GI zicht krijgt op de begeleide omgangsmomenten. Als blijkt dat er meer nodig is om de omgang tussen [de minderjarige] en de vrouw te kunnen uitbreiden, dan kan daaraan gewerkt worden. Voor [de minderjarige] is belangrijk dat ze weet waar ze aan toe is. [de minderjarige] is bijna 11 en heeft daarmee een leeftijd waarop kinderen zelf ook ideeën hebben over wat ze willen. De Raad vraagt zich wel af of [de minderjarige] in de huidige omstandigheden zich vrij genoeg voelt om zeggen wat ze wil en denkt. Daarom is het voortduren van de begeleiding tijdens de omgang vooralsnog belangrijk. Het is ook belangrijk dat de ouders worden ondersteund om haar ruimte te geven in het contact met de andere ouder. De ouders uiten over en weer zorgen over elkaar en [de minderjarige] moet daarmee niet worden belast. Zo denkt de man dat de vrouw [de minderjarige] belast met haar godsdienstbeleving en denkt de vrouw dat [de minderjarige] drugs gebruikt. Het is van groot belang dat de GI stappen moet gaan zetten, nu de situatie al zo lang stil ligt. Het is jammer dat er zoveel tijd is verloren door afwezigheid van de vaste gezinsvoogd.
5.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.8.
De rechtbank zal het verzoek van de man tot het vaststellen van een zorgregeling afwijzen. Redengevend daartoe is het volgende.
Gebleken is dat [de minderjarige] thans slechts twee uur begeleide omgang per week heeft met de vrouw, daar waar eerder sprake was van een zorgregeling uitgaande van een verdeling bij helfte tussen partijen. Partijen zijn het er op zichzelf over eens dat de omgang tussen [de minderjarige] en de vrouw uitgebreid dient te worden, maar zij verschillen van mening over de termijn waarop dit dient te gebeuren en wat er moet zijn verbeterd voor dit aan de orde kan zijn. Zo stelt de man dat dit vanwege de zorgen over de vrouw nu nog niet kan, en stelt de vrouw dat die zorgen onterecht zijn en dat de uitbreiding zo snel mogelijk dient te gebeuren. De rechtbank had ter zitting meer informatie willen verkrijgen vanuit de GI, om zicht te kunnen krijgen op wat er in haar optiek nodig is om uitbreiding van de omgang te bewerkstelligen. Vanwege afwezigheid van de vaste gezinsvoogd en onduidelijkheid over de termijn van haar afwezigheid, is het niet mogelijk geweest om de GI hierover te bevragen. Dit betekent dat de rechtbank zich moet baseren op het dossier, het gesprek met [de minderjarige] en de verklaringen ter zitting van partijen. Daaruit blijkt de rechtbank onder meer dat de vrouw stellig overtuigd is van drugsgebruik door [de minderjarige] . Deze overtuiging bij de vrouw blijft bestaan, ook nadat [de minderjarige] is getest op drugsgebruik (negatief bevonden) en er is bevestigd dat er geen andere signalen van drugsgebruik bestaan. [de minderjarige] zelf heeft in gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij deze onterechte beschuldigingen vervelend vindt, en dat zij er zeker van wil zijn dat die beschuldigingen niet meer voorkomen voordat de omgang onbegeleid wordt voortgezet of wordt uitgebreid.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat deze gang van zaken belastend is voor [de minderjarige] en dat zeker gesteld dient te worden dat uitbreiding van de omgang in het belang is van [de minderjarige] voordat deze plaatsvindt. Op dit moment kan dus nog niet gezegd worden welke zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is. Het monitoren hiervan, het verder onderzoeken van wat er nodig is voor [de minderjarige] en het duiden van welke impact de bevindingen moeten hebben op de concrete zorgregeling, acht de rechtbank bij uitstek een taak voor de GI. Beide partijen zijn het daar ook over eens.
De vraag die daarmee resteert is, of het vaststellen van een zorgregeling noodzakelijk is om de regie bij de GI te beleggen. De rechtbank is van oordeel van niet, nu deze bevoegdheid bij afwezigheid van een door de rechtbank vastgestelde zorgregeling al bij de GI ligt. Het vaststellen van een zorgregeling met die inhoud, heeft dan ook geen meerwaarde. Dit zou slechts anders zijn als er al een door de rechtbank vastgestelde zorgregeling zou gelden, omdat de GI in dat geval een voorgenomen wijziging in de zorgregeling die de ouders onwelgevallig is altijd aan de rechtbank dient voor te leggen
Nu daarvan geen sprake is zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.
5.9.
De rechtbank overweegt tot slot dat het van groot belang is dat de GI haar taken voortvarend weer oppakt, al dan niet in de persoon van de vaste gezinsvoogd [gezinsvoogd] . De kinderrechter vertrouwt erop dat de GI de aankomende tijd zal gebruiken om zicht te verkrijgen op de situatie en een plan te maken voor de omgang.
Kinderbijdrage
5.10.
Gelet op het debat van partijen, ziet de rechtbank aanleiding eerst in te gaan op de vraag of er aanleiding is om ten laste van de man een kinderbijdrage vast te stellen ten behoeve van de vrouw.
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat die aanleiding er niet is. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de stukken en de verklaringen ter zitting blijkt dat [de minderjarige] feitelijk al geruime tijd woonachtig is bij de man, die ook zorgdraagt voor de verblijfsoverstijgende kosten van [de minderjarige] . Sinds [de minderjarige] bij de man woont, heeft zij zeer beperkt contact met de vrouw, te weten twee uur per week. Onder deze omstandigheden zijn er niet tot nauwelijks zorgkosten aan de zijde van de vrouw.
De rechtbank ziet geen aanleiding om voor de periode vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift van de vrouw tot het moment dat [de minderjarige] bij de man is gaan wonen met terugwerkende kracht een kinderbijdrage ten laste van de man vast te stellen. De man heeft onweersproken gesteld dat [de minderjarige] tot voor kort op het adres van de vrouw stond ingeschreven en dat de vrouw in die periode zowel kindgebonden budget als kinderbijslag heeft ontvangen. Daarbij komt dat de rechtbank over onvoldoende financiële gegevens van partijen beschikt om een kinderbijdrage te kunnen berekenen. Van de vrouw is duidelijk dat zij in 2023 een bijstandsuitkering heeft ontvangen, maar zij heeft het inkomen van de man zonder enige onderbouwing geschat op € 40,000,- per jaar. De man heeft aangetoond dat de Belastingdienst over de jaren 2020, 2021 en 2022 geen inkomen van de man heeft geregistreerd. De man heeft toegelicht dat hij sinds het uiteengaan van partijen in 2019 leeft van huurinkomsten uit een aan hem toebehorend chalet. De man heeft gesteld dat die huurinkomsten niet toereikend zijn om de verzochte kinderbijdrage te voldoen. Ter zitting is gebleken dat de man binnenkort een inkomen op provisiebasis zal gaan verwerven voor werkzaamheden voor een uitzendbureau gericht op mensen afkomstig uit Oekraïne. Ten tijde van de periode dat [de minderjarige] gedurende de helft van de tijd bij de vrouw verbleef, beschikte de man nog niet over deze inkomstenbron.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om een kinderbijdrage vast te stellen ten laste van de man dan ook afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de minderjarige:
-
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente]
haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Kamer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.