In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een familiekwestie betreffende de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de verzoeken van beide ouders omtrent zorgregeling en kinderbijdrage. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.M. Melissen, verzocht om vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar en om een kinderbijdrage van € 247,- per maand van de man, die de minderjarige feitelijk bij zich heeft. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H. Aalmoes, voerde verweer en verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen en om een zorgregeling waarbij de minderjarige onder begeleiding contact heeft met de vrouw.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel bij de man woont en dat de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen, gelet op de omstandigheden, niet weersproken is en heeft dit verzoek toegewezen. Wat betreft de zorgregeling heeft de rechtbank geconcludeerd dat er op dit moment onvoldoende duidelijkheid is over de situatie en dat het in het belang van de minderjarige is dat de GI (gecertificeerde instelling) de regie behoudt over de zorgregeling. De rechtbank heeft het verzoek van de man om een zorgregeling vast te stellen afgewezen, omdat de GI al verantwoordelijk is voor de begeleiding van de omgang.
Ten aanzien van de kinderbijdrage heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om een bijdrage vast te stellen, aangezien de man alle zorg- en opvoedtaken op zich neemt en de vrouw geen recht heeft op een bijdrage. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een kinderbijdrage afgewijzen, omdat de man niet in staat is om deze te betalen en de vrouw in de periode dat de minderjarige bij de man woont, geen zorgkosten heeft.