ECLI:NL:RBNHO:2024:4869

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
15/337497-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van verkrachting wegens onvoldoende bewijs en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting, heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 mei 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd ten laste gelegd dat hij op 19 augustus 2021 in Heemskerk, door middel van geweld en bedreiging, de aangeefster heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en volledige toewijzing van de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat het dossier onvoldoende bewijs bood voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster, hoewel consistent, niet voldoende ondersteund werden door ander bewijs. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken, waar vaak slechts twee personen aanwezig zijn, het bewijs niet uitsluitend kan steunen op de verklaring van het vermeende slachtoffer. Er moet sprake zijn van steunbewijs uit andere bronnen.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De proceskosten werden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/337497-22 (P)
Uitspraakdatum: 16 mei 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 mei 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. Jonge Vos, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2021 te Heemskerk door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] te weten
- zijn, verdachtes, vinger(s) en/of penis in de vagina van [slachtoffer] gebracht en/of
geduwd en/of;
- de borst(en) van die [slachtoffer] aangeraakt en/of betast en/of gekust;
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit het
- verwerven van een afhankelijke positie ten opzichte van hem door die die [slachtoffer] in zijn auto mee te nemen naar zijn woning en/of;
- slaan en/of stompen in/tegen de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] en/of;
- ( uit)schelden en/of noemen van die [slachtoffer] met de term ‘kankerhoer’, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- ( met kracht) vastpakken van de polsen van die [slachtoffer];
(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten/onttrekken tegen/aan die handelingen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit omdat het dossier, met name ten aanzien van de dwang, onvoldoende steunbewijs biedt voor de verklaring van de aangeefster.
3.3.
Oordeel van de rechtbankNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele gedragingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte, zoals in deze zaak, kan dat ertoe leiden dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel beschikbaar zijn.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden gebaseerd op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring moet sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaring(en) van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat elk bestanddeel van het ten laste gelegde feit bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van het slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
De rechtbank overweegt verder dat voor een veroordeling van verkrachting zal moeten komen vast te staan dat de verdachte door (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden de aangeefster heeft gedwongen om seksuele handelingen te ondergaan die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de aangeefster - zowel in het met haar gevoerde informatieve gesprek, haar aangifte en haar bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring - in grote lijnen gelijkluidend zijn. Het zijn daarom consistente verklaringen, die de rechtbank als uitgangspunt neemt. Zowel de aangeefster als de verdachte hebben eensluidend verklaard over de aanleiding voor de ontmoeting op 19 augustus 2021. De verdachte en de aangeefster zijn via social media met elkaar in contact gekomen. Aanvankelijk hebben zij een afspraak gemaakt om elkaar te zien in Rotterdam. Deze afspraak is uiteindelijk gewijzigd naar Amsterdam. Toen de aangeefster onderweg was naar Amsterdam is de locatie nogmaals gewijzigd naar een parkeerplaats in Heemskerk, dichtbij het appartement van de verdachte. Vanaf de ontmoeting op de parkeerplaats in Heemskerk lopen de verklaringen van de aangeefster en de verdachte uiteen.
De aangeefster heeft – kortgezegd – verklaard dat zij bij de verdachte in de auto moest komen zitten. Zij zijn naar de woning van de verdachte gereden. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar in zijn appartement heeft gekust, haar benen heeft opengeduwd, haar borst(en) heeft gekust, haar heeft gevingerd en bij haar is binnengedrongen met zijn penis. De aangeefster heeft verklaard meermalen te hebben gezegd dat zij dit niet wilde en geen seks wilde met de verdachte. De verdachte heeft haar hierop uitgescholden, haar polsen vastgepakt en haar op haar buik geslagen. Op enig moment heeft de aangeefster de woning van de verdachte verlaten en heeft zij de politie gebeld. De verdachte is vervolgens weggerend. De aangeefster heeft verklaard dat zij tussen 21:00 uur en 23:00 uur in het appartement is geweest.
De verdachte heeft erkend dat de aangeefster in zijn auto is meegegaan naar zijn woning. Hij heeft echter ontkend dat er in de woning seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank worden de verklaringen van aangeefster over de ten laste gelegde handelingen, ook in onderdelen van die verklaringen, onvoldoende ondersteund door bewijsmiddelen uit andere bron dan de aangeefster, om te kunnen vaststellen dat de verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft verricht.
Kort na het ten laste gelegde feit is bij de aangeefster een zedenkit afgenomen. Na zijn aanhouding is bij de verdachte wangslijmvlies afgenomen. Uit het opgestelde deskundigenrapport van het NFI van 5 juli 2022 blijkt dat op de borst van de aangeefster DNA-materiaal is aangetroffen. Dit DNA-materiaal kan afkomstig zijn van de verdachte, waarbij de bewijskracht meer dan één miljard is. Ook is op de binnenste schaamlippen van de aangeefster DNA-materiaal aangetroffen, waarbij geldt dat zeer veel waarschijnlijker is dat het mannelijk DNA-materiaal in deze bemonstering afkomstig is van de verdachte of een in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man, dan dat dit DNA-materiaal afkomstig is van een willekeurig gekozen, niet aan de verdachte verwante man. Deze bevindingen van het NFI zijn naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende bevestiging van de verklaring van de aangeefster om te concluderen dat de verdachte door (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden haar heeft gedwongen om seksuele handelingen te ondergaan. De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat niet is vastgesteld om wat voor type DNA-materiaal het gaat dat op en in het lichaam van de aangeefster is aangetroffen.
Het dossier bevat verder een verklaring van de getuige [naam]. Ook deze verklaring biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ondersteuning voor de verklaring van de aangeefster, aangezien deze getuige enkel heeft verklaard dat de aangeefster door een jongen is aangeraakt hetgeen zij niet wilde. Volgens de getuige heeft de aangeefster niet aan haar verteld wat die aanrakingen precies waren. Daar komt bij dat de verklaring van de getuige niet is gebaseerd op eigen waarnemingen maar een weergave geeft van hetgeen de aangeefster aan de getuige heeft verteld. In zoverre komt de getuigenverklaring dan ook niet uit een andere bron dan degene die ten aanzien van de verdachte een belastende verklaring heeft afgelegd.
Conclusie
Omdat het dossier verder geen (objectieve) bewijsmiddelen bevat die in voldoende mate kunnen bijdragen aan de overtuiging dat sprake is geweest van seksuele handelingen en waaruit kan worden afgeleid op welke wijze de verdachte de voor de ten laste gelegde verkrachting vereiste dwang heeft uitgeoefend, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank tussen de verklaringen van de aangeefster en het overige bewijsmateriaal op voornoemde punten een te ver verwijderd verband om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Dit betekent dat niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv. De rechtbank zal de verdachte daarom van het ten laste gelegde feit vrijspreken.

4.Vordering benadeelde partij

De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. E. Koertshuis, advocaat te Oosterhout, heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van
€ 29.109,30 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het ten laste gelegde feit, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Lub, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 mei 2024.