ECLI:NL:RBNHO:2024:4860

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
15.320339.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor invoer van cocaïne met afwijzing van getuigenverzoek

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 december 2023 op Schiphol werd aangehouden met een koffer die cocaïne bevatte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De officier van justitie, mr. drs. F.C.M. Weijnen, vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.H.J. Strak, pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gehonoreerd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de bewijsmiddelen en verklaringen van de verdachte en de verbalisanten gewogen. De verdachte had verklaard dat de koffer van hem was, en de rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was dat de koffer daadwerkelijk van de verdachte was. De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging om getuigen te horen afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit noodzakelijk maakten. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de recidive van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en de opgelegde straf is in overeenstemming met de oriëntatiepunten voor strafoplegging. De rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.320339.23 (P)
Uitspraakdatum: 16 mei 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 mei 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. F.C.M. Weijnen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt van het tenlastegelegde feit heeft de raadsman verzocht een vijftal getuigen te horen, waaronder vier verbalisanten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de koffer die de verdachte meevoerde van hem was. Op het vliegveld in Curaçao heeft de verdachte een rode koffer met een cijferslot ingecheckt, terwijl op Schiphol een bruine/goudkleurige koffer is gecontroleerd. Deze koffer is niet van de verdachte. Het bagagelabel ontbrak aan de koffer. Weliswaar heeft de douane foto’s gemaakt van een bagagelabel, maar deze was niet bevestigd aan de koffer. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat het de verdachte was die verdovende middelen heeft ingevoerd.
Koffer van verdachte?
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Op 2 december 2023 arriveert de verdachte met vlucht CD 598 uit Curaçao op Schiphol.
Bij de bagageband van die vlucht wacht de verdachte op de komst van zijn koffer. Wanneer de laatste koffer van die vlucht op de bagageband rolt, pakt de verdachte de koffer van de band en kijkt in de koffer. Hij ziet zijn jas en neemt de koffer mee richting de uitgang. Op dat moment ziet verbalisant [naam 1] de verdachte met een koffer van het merk Voyager lopen. Als de verdachte in de richting kijkt waar de verbalisant staat, kiest de verdachte voor een andere uitgang. De verbalisant gaat bij de andere uitgang staan en ziet dat de koffer die de verdachte meevoert kapot is en dat er voor het gat in de koffer een transparant pakketje met witte substantie zit. Hierop besluit de verbalisant een bagagecontrole uit te voeren. Bij de controle van de bescheiden van de verdachte ziet de verbalisant dat de instapkaart is voorzien van securitynummer 557 en dat deze op naam is gesteld van de verdachte. Op de achterzijde van de instapkaart is een claimtag bevestigd, die op naam stond van de verdachte. Bij de controle ziet de verbalisant dat aan de betreffende Voyager koffer een bagagelabel is bevestigd, die op naam staat van de verdachte, met het securitynummer 557. Een foto van het bagagelabel is in het dossier gevoegd. Desgevraagd deelt de verdachte mede dat de koffer van hem is, dat hij deze zelf heeft ingepakt en dat alles in de koffer van hem is.
De koffer voelt zwaar aan en er wordt een scan gemaakt van de koffer. Bij de bodem van de koffer worden afwijkende contouren gezien. Wanneer de verbalisant de koffer verder controleert, treft hij een pakketje aan met een witte substantie. Uit de test van de witte substantie blijkt dat dit vermoedelijk cocaïne bevat. Na overleg wordt de vermoedelijke cocaïne uit de koffer gehaald voor een zogeheten doorstap (ook wel 2-gramsprocedure genoemd), waaraan de verdachte vrijwillig heeft meegewerkt.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte de koffer zelf van de bagageband heeft gehaald, hierin heeft gekeken en zijn eigen jas zag en tegenover de verbalisant heeft verklaard dat dit zijn koffer was. De naam van de verdachte stond op de instapkaart, de claimtag en het bagagelabel. Ook kwam het securitynummer van het bagagelabel overeen met het securitynummer dat vermeld stond op de instapkaart. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat de door de verdachte meegevoerde koffer van hem is. Dat het dossier geen foto bevat waarop is te zien dat het bagagelabel aan de koffer was bevestigd, doet aan het voorgaande niet af. Het dossier bevat immers wel een foto van het bagagelabel en verbalisant [naam 1] heeft gezien dat dit aan de koffer bevestigd was en dit gerelateerd in het proces-verbaal. Ook is er geen andere redelijke uitleg voor hoe de verbalisant anders aan het bagagelabel op naam van de verdachte zou zijn gekomen en dit kon hebben gefotografeerd. Overigens zou de stelling van de raadsman (dat het bagagelabel niet was bevestigd aan de koffer) betekenen dat sprake zou zijn van een bewust valselijk opgemaakt proces-verbaal. Hiervoor ontbreekt enig aanknopingspunt.iertoe ontbrHiervoor ontbreekt ieder aanknop
Het vervolgens door de verdachte geschetste alternatieve scenario dat een ander persoon zijn koffer heeft meegenomen, de bagagelabels heeft gewisseld, zijn jas uit zijn koffer heeft gehaald en deze in de bewuste koffer heeft gestopt, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het dossier biedt hiervoor ook geen aanknopingspunten. Bovendien heeft de verdachte bij de controle van de koffer zelf verklaard dat het zijn koffer was, dat hij de koffer zelf heeft ingepakt en dat de spullen in de koffer van hem waren. Pas op het moment dat de verdachte werd geconfronteerd met de vondst van de verdovende middelen in de koffer, heeft hij ontkend dat het zijn koffer is.
Weging van de koffer
Met betrekking tot de weging van de koffer heeft de raadsman aangevoerd dat er een discrepantie zit tussen de weging door de Douane en door de Marechaussee (van verbalisanten [naam 2] en [naam 3]). De rechtbank stelt vast dat de door de raadsman geconstateerde discrepantie zit in het gewicht van de totale koffer. Zoals de raadsman zelf ook aangeeft, komt de Douane op een bruto gewicht van 2,3 kilogram aan verdovende middelen en de Marechaussee op een bruto gewicht van 2,2056 kilogram. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een marginaal verschil. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van de Marechaussee dat zij het pakket dat zij van de Douane hadden gekregen verder hebben uitgepakt, waarna twee pakketten ontstonden (die vervolgens zijn gewogen). Op grond van het proces-verbaal van de Marechaussee stelt de rechtbank vast dat de twee pakketten, categorie A en B, na berekening een nettogewicht van 1.312 gram aan cocaïne bevat. Dat er een discrepantie zit tussen de wegingen van de totale inhoud van de koffer maakt deze constatering niet anders. Tegen de nettoberekening van de aangetroffen cocaïne heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Het voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring
(de rechtbank begrijpt: niet direct tot vrijspraak)zou komen, heeft de raadsman verzocht een vijftal getuigen te horen, te weten [naam 4] (neef van de verdachte) en verbalisanten [naam 1], [naam 3], [naam 2] en [naam 5].
Bij de behandeling van de strafzaak op 27 februari 2024 heeft de rechtbank het horen van deze getuigen gemotiveerd afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ter terechtzitting geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gekomen die het thans noodzakelijk maken om deze getuigen alsnog te horen. Met verwijzing naar het hiervoor overwogene acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht en ontbreekt de noodzaak om genoemde personen als getuige te horen.
Het voorwaardelijke verzoek wordt daarom afgewezen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan de invoer van cocaïne.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 2 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, met aftrek van het voorarrest van de verdachte.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is vader van twee kinderen die aan zijn zorg zijn toevertrouwd, daar zijn partner zorgt voor het gezinsinkomen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1.312 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder (waaronder in 2021) terzake van opiumdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De op te leggen straf
De rechtbank gaat bij de strafoplegging uit van de oriëntatiepunten die zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze dienen immers ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij de invoer van een hoeveelheid harddrugs met een gewicht tussen 1.000 en 1.500 gram, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht tot twaalf maanden. In deze uitgangspunten is geen rekening gehouden met de recidive.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding in het voordeel van de verdachte enigszins af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen met recidive pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twaalf maanden. Deze straf acht de rechtbank passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet;
artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Hendriks, voorzitter,
mrs. I.A.M. Tel en B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 mei 2024.