ECLI:NL:RBNHO:2024:4856

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
15.271913.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet na aanrijding van een meisje op een zebrapad

Op 21 juni 2022 vond er een aanrijding plaats op de Zeedijk te Wervershoof, waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, een meisje met een fiets aanreed terwijl zij de voetgangersoversteekplaats overstak. De verdachte heeft het meisje over het hoofd gezien, ondanks dat zij bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse. De rechtbank oordeelt dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, te weten een open bovenbeenbreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende aandacht heeft gehad voor de voetgangersoversteekplaats en de aanwezige voetgangers, en dat zij niet heeft geanticipeerd op de verkeerssituatie. De verdachte is veroordeeld voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en de rechtbank heeft een taakstraf van 140 uren opgelegd, alsook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar blanco strafblad en de impact van de straf op haar werk en privéleven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.271913.22 (P)
Uitspraakdatum: 16 mei 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 mei 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum - en plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van hetgeen de verdachte, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primairzij op of omstreeks 21 juni 2022 te Wervershoof, gemeente Medemblik, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, Zeedijk (ter hoogte van de Nes 100), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door -terwijl zij goed bekend is met de weg- zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zonder zich er vooraf in voldoende mate van te vergewissen dat de weg vrij was, met onverminderde snelheid, in elk geval met een in onvoldoende mate aan de verkeerssituatie ter plaatse aangepaste snelheid, een (zeer duidelijk aangegeven) voetgangersoversteekplaats te naderen en op te rijden en zo met grote impact aan te rijden tegen een aldaar overstekend meisje met een fiets, waardoor dat meisje (genaamd [slachtoffer], geboren [geboortedatum]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een open bovenbeenbreuk, in elk geval zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiairzij op of omstreeks 21 juni 2022 te Wervershoof, gemeente Medemblik als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [kenteken])), daarmee rijdende op de weg, Zeedijk (ter hoogte van Nes 100), met onverminderde snelheid, in elk geval met een in onvoldoende mate aan de verkeerssituatie ter plaatse aangepaste snelheid, een (zeer duidelijk aangegeven) voetgangersoversteekplaats heeft genaderd en opgereden en zo met grote impact tegen een aldaar overstekend meisje met een fiets heeft aangereden, waarbij letsel is ontstaan en/of schade aan goederen is toegebracht, in elk geval, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.1.1
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft ontkend onvoorzichtig of onoplettend te hebben gereden. Zij stelt dat zij het meisje niet heeft zien oversteken.
3.2.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.2.2
Bewijsmotivering
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 21 juni 2022 heeft op de Zeedijk te Wervershoof een aanrijding plaatsgevonden tussen een personenauto en een meisje met een fiets op het moment dat zij lopend de voetgangersoversteekplaats overstak. De verdachte bestuurde de personenauto. Door het ongeval is het meisje zwaar gewond geraakt.
Op de plaats van het ongeval was een voetgangersoversteekplaats. De toegestane maximum snelheid bedroeg op de plaats van het ongeval 50 kilometer per uur. Het wegdek was droog en het zicht van de bestuurder van de personenauto was (nu de verdachte ter zitting heeft verklaard geen last te hebben gehad van de zon) in de richting van het ongeval goed. Het meisje was met haar fiets de voetgangersoversteekplaats opgelopen. Op de voetgangersoversteekplaats kwam voor haar van rechts de verdachte met haar personenauto aangereden. Zij heeft het meisje met de fiets toen aangereden.
Uit de getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] blijkt dat de verdachte geen vaart minderde op het moment dat zij de voetgangersoversteekplaats naderde.
Uit de letselverklaring blijkt dat het slachtoffer als gevolg van het verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een open bovenbeenbreuk met veel bloedverlies. Ze heeft diverse operaties moeten ondergaan en heeft, blijkens de update van haar medische situatie op 4 mei 2023, nog wekelijks behandelingen bij de fysiotherapeut.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij op 21 juni 2022 over de Zeedijk te Wervershoof reed en dat zij bekend is met de verkeerssituatie ter plaatse. Zij heeft het overstekende meisje niet gezien ondanks dat zij zeer oplettend was. Op het moment dat zij kwam aanrijden, zag zij aan de linkerkant van de weg een man met een kind en een paar andere kinderen staan. Omdat zij geen aanstalten maakten om over te steken en tegenliggers stonden te wachten, is zij met haar personenauto doorgereden en de voetgangersoversteekplaats opgereden. Zij reed niet hard. Opeens hoorde zij een harde knal. Toen ze voelde dat er wat gebeurd was, is ze gestopt, aldus de verdachte.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of en zo ja, in welke mate, het ongeval aan de verdachte kan worden verweten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) moet worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan haar schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het juridische begrip 'schuld' in het kader van de WVW houdt in, dat voor strafbaarheid minimaal sprake dient te zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Handelen dat uitsluitend als ‘onvoorzichtig’ kan worden gekenmerkt, is dus onvoldoende om tot een bewezenverklaring van 'schuld' in de zin van artikel 6 WVW te kunnen komen.
Bij de beoordeling van de mate van schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte een voetganger, in dit geval een jong meisje, heeft aangereden, die bezig was met oversteken op een voetgangersoversteekplaats als bedoeld in artikel 49 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV). Uit artikel 49, tweede lid, van het RVV volgt dat bestuurders voetgangers die op een voetgangersoversteekplaats oversteken of kennelijk op het punt staat dat te doen, voor moeten laten gaan. De verdachte heeft het meisje niet voor laten gaan, omdat zij haar niet heeft gezien. Niet gebleken is van omstandigheden die het zicht van de verdachte belemmerden. De oversteekplaats was met meerdere borden en paaltjes duidelijk aangegeven en er stond de aanduiding “school” op de weg. De verdachte was ook bekend met de weg en de voetgangersoversteekplaats. De verdachte had het meisje dan ook moeten zien. De verdachte had aan haar voorrang dienen te verlenen en voor haar moeten stoppen.
Vanuit de richting waaruit verdachte kwam aanrijden loopt aan de linkerkant parallel langs de Zeedijk de weg de Nes. Voetgangers steken eerst het zebrapad over de Nes over. Er is dan een relatief smal tussenstuk waar voetgangers kunnen wachten om het zebrapad over de Zeedijk over te steken. Op dat tussenstuk stonden op het moment van het ongeval behalve het meisje, ook een man met een kind en andere kinderen te wachten. Omdat de voorrangsregel van art. 49 RVV ook van toepassing is in een geval dat een voetganger “kennelijk op het punt staat” de voetgangersoversteekplaats over te steken, mag van een automobilist die een zebrapad nadert en ziet dat daar voetgangers staan, worden verlangd dat zij zich ervan vergewist of deze voetgangers ook daadwerkelijk deze oversteekplaats wensen over te steken voordat zij zelf haar weg vervolgt. Van de automobilist mag als verkeersnorm worden verlangd dat zij daarop anticipeert en ervoor zorgt dat zij haar voertuig vóór de oversteekplaats tot stilstand kan brengen, zodat de voetganger de oversteekplaats veilig en ongehinderd kan oversteken. De verdachte heeft verklaard dat zij deze mensen wel heeft gezien, maar dat zij naar elkaar keken en de verdachte niet de indruk kreeg dat deze mensen wilden oversteken. De mensen waren echter al halverwege de oversteekplaats, immers zij waren de Nes al overgestoken waardoor zij daar kennelijk met geen ander doel stonden dan om hun weg te vervolgen over de voetgangersoversteekplaats. De verdachte heeft ook hen dus ten onrechte geen voorrang verleend.
Op grond van de hiervoor genoemde vaststellingen komt de rechtbank tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is geweest van aanmerkelijke onoplettendheid. De verdachte wist van de uitgaande school ter plaatse en dat vanwege de drukte met scholieren extra oplettendheid en voorzichtigheid noodzakelijk was. Op die situatie heeft de verdachte niet geanticipeerd. Ook heeft zij andere voetgangers halverwege de oversteekplaats gezien, maar is zij niet voor hen gestopt. Zij heeft ook geen snelheid geminderd. Zij heeft onvoldoende aandacht gehad voor de voetgangersoversteekplaats en met name voor het meisje dat zich op dat moment daarop bevond. Als gevolg daarvan is zij tegen het meisje met haar fiets aangereden. De verdachte is door zo te handelen in aanmerkelijke mate tekort geschoten in de oplettendheid, die van haar als verkeersdeelnemer mocht worden verwacht.
Als gevolg van het ongeval heeft het meisje zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Daarmee is het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten als bedoeld in artikel 6 WVW.
3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 21 juni 2022 te Wervershoof, gemeente Medemblik, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de Zeedijk (ter hoogte van de Nes 100), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door – terwijl zij goed bekend is met de weg – aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, zonder zich er vooraf in voldoende mate van te vergewissen dat de weg vrij was, met onverminderde snelheid, een voetgangersoversteekplaats te naderen en op te rijden en zo met grote impact aan te rijden tegen een aldaar overstekend meisje met een fiets, waardoor dat meisje (genaamd [slachtoffer], geboren [geboortedatum]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een open bovenbeenbreuk, werd toegebracht.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 150 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten van die taakstraf te vervangen door 75 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden gevorderd, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft de rechtbank verzocht haar geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen op te leggen. Zij heeft haar rijbewijs hard nodig voor het kunnen verrichten van haar werk en haar man heeft geen rijbewijs. Alternatief vervoer is geen optie, ook gelet op haar knieproblemen.
Zij is bereid een taakstraf uit te voeren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Zonder snelheid te minderen is de verdachte een voetgangersoversteekplaats genaderd en is, zonder de zich aldaar bevindende voetgangers voorrang te verlenen, de voetgangersoversteekplaats opgereden. Zij heeft daarbij niet voldoende opgelet en heeft het op het voetgangersoversteekplaats bevindende meisje over het hoofd gezien. Als gevolg van het verkeersongeval heeft het minderjarige slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de slachtofferverklaring van de moeder van het meisje blijkt dat het ongeval ingrijpende en langdurige gevolgen voor het meisje en haar familie heeft gehad en nog heeft.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het blanco strafblad en het positieve reclasseringsrapport van 7 november 2023. In dit rapport is vermeld dat op geen van de leefgebieden problemen zijn die mogelijk hebben bijgedragen aan het verkeersongeval. Er zijn geen signalen dat er sprake is van alcohol- en middelengebruik. Bij de reclassering heeft de verdachte aangegeven dat zij vanwege de inflatie moeite heeft om financieel rond te komen. Zij heeft verschillende banen en is voor haar werk afhankelijk van haar rijbewijs. De reclassering acht geen interventies of toezicht nodig. Voor het opleggen van een taakstraf ziet de reclassering geen contra-indicaties.
Strafmaat
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf de meest passende straf is. De rechtbank heeft daarbij gelet op de richtlijnen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die bij aanmerkelijk schuld in combinatie met zwaar lichamelijk letsel uitgaan van een taakstraf voor de duur van 120 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. Omdat de rechtbank een geheel voorwaardelijke rijontzegging zal opleggen (zoals hierna toegelicht), acht de rechtbank een iets hogere taakstraf op zijn plaats. Al met al acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 140 uren passend en geboden.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor de duur van zes maanden.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij haar rijbewijs hard nodig heeft voor het verrichten van haar werk. Zij heeft diverse baantjes en dient iedere dag op diverse locaties te zijn, die slecht bereikbaar zijn met openbaar vervoer. Ook zal bijvoorbeeld boodschappen doen vanwege haar slechte fysieke gesteldheid problemen geven. Zij heeft geen mensen in haar omgeving die haar hierbij kunnen helpen. Haar man heeft ook geen rijbewijs. De werkgever van betrokkene heeft de reclassering medegedeeld dat verdachte afhankelijk is van haar rijbewijs om van en naar verschillende adressen te rijden die zij voor haar werk moet bezoeken. Er zijn volgens de werkgever geen vervangende werkzaamheden die aangeboden kunnen worden. De rechtbank constateert verder dat de verdachte zowel voor als na de aanrijding geen (andere) verkeersovertredingen heeft begaan.
Gelet op de verstrekkende (financiële) gevolgen voor de verdachte bij een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zal de rechtbank bepalen dat de rijontzegging vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
140 (honderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 70 (zeventig) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Voogd, voorzitter,
mrs. I.A.M. Tel en I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 mei 2024.
Mr. Tel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.