ECLI:NL:RBNHO:2024:4849

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/15/349245 / JU RK 24-283
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een netwerkpleeggezin

Op 1 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De rechtbank heeft geoordeeld dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder ligt, maar bij het huidige netwerkpleeggezin. De gecertificeerde instelling Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: GI) heeft op 15 februari 2024 een verzoek ingediend tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, welke eerder was verleend. De moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft zich niet verzet tegen het verzoek, maar heeft wel haar zorgen geuit over de wijze waarop zij is behandeld tijdens de zwangerschap en bevalling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [de minderjarige] sinds haar geboorte uithuisgeplaatst is vanwege ernstige zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. De moeder heeft meerdere keren in een GGZ-kliniek verbleven, wat de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] heeft bemoeilijkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opvoedingscapaciteiten van de moeder en de ontwikkelingsbehoeften van [de minderjarige] niet in balans zijn, en dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij in het pleeggezin blijft wonen. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De rechtbank benadrukt het belang van contact tussen [de minderjarige] en haar moeder, en heeft de GI opgedragen om dit contact te waarborgen en te versterken. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/349245 / JU RK 24-283
Datum uitspraak: 1 mei 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering
hierna te noemen de GI,
gevestigd in Velserbroek,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. M. van der Weide, kantoorhoudende te Heerhugowaard.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 15 februari 2024;
  • het bericht met een aanvullende update van de GI, ontvangen op 24 april 2024;
  • de pleitnota van de advocaat van de moeder, ontvangen op 30 april 2024;
  • de aanvullende stukken met de omgangsverslagen van de GI, ontvangen op 30 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een netwerkpleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 26 juli 2023, hersteld bij beschikking van 28 juli 2023, heeft de kinderrechter (de toen nog ongeboren) [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. Ook is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van (de toen nog ongeboren) [de minderjarige] binnen het netwerk dan wel in een crisispleeggezin voor de duur van vier weken. De beslissing op het meer verzochte is toen aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van [geboortedatum] heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van de datum van haar geboorte voor de duur van twaalf maanden, te weten tot [datum] . Tevens heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin met ingang van de datum van de geboorte voor de duur van zes weken. De beslissing op het meer verzochte is pro forma aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 14 september 2023 is het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige] toegewezen voor de resterende duur van drie maanden. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 29 november 2023 tot [datum] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin (de rechtbank begrijpt: het huidige netwerkpleeggezin) te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI het volgende naar voren gebracht. De GI heeft op 23 januari 2024 een besluit genomen over het perspectief van [de minderjarige] . Het is voor de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige] van belang dat zij structureel kan rekenen op een volwassene die voorziet in haar basale fysieke en emotionele behoeften, haar beschermt tegen gevaar en daarin continuïteit en voorspelbaarheid biedt. De GI heeft geconcludeerd dat de opvoedingscapaciteiten van de moeder en de ontwikkelingsbehoeften van [de minderjarige] niet in balans zijn. De GI is van mening dat niet meer kan of moet worden gewerkt aan een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder thuis. Dit betekent dat [de minderjarige] zal opgroeien in een perspectief biedend pleeggezin. Op 2 februari 2024 is de moeder tijdens een gesprek met haar advocaat en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige van de GGZ van dit besluit op de hoogte gebracht en heeft de moeder een brief ontvangen waarin het besluit wordt uitgelegd. Naar aanleiding van bovenstaande acht de GI een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een halfjaar nodig om de plaatsing van [de minderjarige] te bestendigen.
3.3.
Tijdens de zitting heeft de GI het verzoek als volgt aangevuld. De grootouders vaderszijde, bij wie [de minderjarige] sinds haar geboorte verbleef, hebben het perspectief biedend pleeggezin aangedragen. De pleegmoeder [de pleegmoeder] is de voormalige kraamhulp van [de minderjarige] , waarmee de grootouders goed contact hebben onderhouden. [de minderjarige] is sinds 1 april 2024 overgeplaatst van de grootouders vaderszijde naar het pleeggezin van [de pleegmoeder] en Frank. Deze overgang is geleidelijk en goed verlopen. De GI onderschrijft het belang van [de minderjarige] dat haar moeder, vader en grootouders vaderszijde in haar leven betrokken blijven.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder verweert zich niet tegen het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en het perspectiefbesluit. Ter zitting is door en namens de moeder naar voren gebracht dat zij nog altijd van mening is dat de wijze waarop er met haar tijdens haar zwangerschap en bevalling is omgegaan niet juist is geweest. De wijze waarop [de minderjarige] kort na de bevalling bij haar is weggehaald heeft de moeder als vreselijk ervaren. Het beeld dat van de moeder wordt neergezet vindt zij te negatief en onvolledig. Ze heeft ook het gevoel dat zij op geen enkele wijze invloed heeft gehad op de beslissingen die aangaande [de minderjarige] zijn genomen. Hoewel de moeder het liefst zelf de opvoeding van [de minderjarige] op zich had genomen, heeft zij wel een goed gevoel bij het huidige pleeggezin. De moeder kan zich erin vinden dat [de minderjarige] in het pleeggezin verblijft. De moeder wil graag binnen een passende omgangsregeling haar moederrol kunnen blijven vervullen en betrokken worden bij belangrijke beslissingen. Ook vindt de moeder het fijn dat het mogelijk is voor de vader en de grootouders om een betekenisvolle rol te spelen in het leven van [de minderjarige] . De moeder hoopt dat [de minderjarige] en haar broer in de toekomst tegelijkertijd bij haar kunnen verblijven voor een omgangsmoment.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Vanwege ernstige zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder is [de minderjarige] vanaf haar geboorte uithuisgeplaatst bij de grootouders vaderszijde. Het is de rechtbank gebleken dat de grootouders vanaf het begin van de plaatsing hebben aangegeven dat zij voor [de minderjarige] wilden zorgen tot duidelijk zou zijn waar [de minderjarige] zou gaan opgroeien. Binnen het netwerk van de grootouders is het huidige perspectief biedende pleeggezin gevonden. De huidige pleegmoeder is de voormalige kraamverzorgster van [de minderjarige] geweest, waarmee de grootouders contact hebben onderhouden. Het netwerkpleeggezin is grondig onderzocht en goedgekeurd door Parlan. Naar aanleiding daarvan heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen de moeder, de grootouders en de pleegouders. Inmiddels woont [de minderjarige] sinds 1 april 2024 in het huidige pleeggezin. De overgang van de grootouders naar dit pleeggezin is rustig verlopen en het gaat daar goed met [de minderjarige] . De rechtbank acht het daarom van belang dat de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin middels een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt gewaarborgd.
5.3.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin, te weten in het huidige netwerkpleeggezin, verlengen zoals verzocht, voor de duur van de ondertoezichtstelling (te weten tot [datum] ).
Ten aanzien van het opgroeiperspectief
5.4.
Op basis van de stukken en hetgeen op de zitting is besproken is de rechtbank met de GI van oordeel dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder ligt, maar bij het huidige netwerkpleeggezin. Dat betekent dat [de minderjarige] in het pleeggezin zal opgroeien en dat de GI niet meer zal toewerken aan thuisplaatsing bij de moeder.
5.5.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Gedurende de zwangerschap van de moeder zijn er zorgen over de bij de moeder al langere tijd bestaande psychische problematiek en de gevolgen daarvan voor de veiligheid en ontwikkeling van (de toen nog ongeboren) [de minderjarige] . Vanwege deze zorgen is [de minderjarige] onmiddellijk na haar geboorte uithuisgeplaatst. Sindsdien is de moeder meerdere keren vrijwillig en gedwongen opgenomen in een GGZ-kliniek, waardoor de begeleide omgangsregeling niet gestructureerd heeft kunnen plaatsvinden. Dit maakt dat er zorgen zijn over de continuïteit in de opvoeding en verzorging. Door haar eigen problematiek heeft de moeder niet samen met de intensieve ambulante pedagogische thuishulp kunnen werken aan het verbeteren van haar opvoedingsvaardigheden. Op dit moment heeft de moeder begeleiding nodig om goed voor zichzelf te zorgen. Gelet op het voorgaande lukt het de moeder onvoldoende een veilige en stimulerende omgeving te creëren voor [de minderjarige] . De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van de GI dat de balans tussen de opvoedingscapaciteiten van de moeder en de ontwikkelingsbehoeften van [de minderjarige] , ook met de huidige hulpverlening, niet binnen een aanvaardbare termijn voldoende is hersteld.
5.6.
De rechtbank is ervan overtuigd dat de moeder veel van [de minderjarige] houdt en wil richting de moeder benadrukken dat zij altijd de moeder van [de minderjarige] zal zijn en blijven, ook nu het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet langer bij haar ligt. Het is van groot belang voor [de minderjarige] dat zij contact heeft met haar moeder. Het is aan de GI om binnen het kader van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing de band tussen [de minderjarige] en de moeder te behouden en, indien mogelijk, te verstevigen door middel van regelmatige contactmomenten. De GI zal samen met de moeder moeten bekijken hoe het contact tussen [de minderjarige] en de moeder kan worden vormgegeven en wat hierbij in het belang van [de minderjarige] is.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , in een pleeggezin, te weten in het huidige netwerkpleeggezin, tot [datum] ;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024 door mr. M.M. van Weely, voorzitter, mr. W.C. Oosterbroek en mr. E.G. van Roest, rechters, allen tevens kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.B. Kuvel als griffier, en op schrift gesteld op 8 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.