ECLI:NL:RBNHO:2024:4845

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/15/350814 / JU RK 24-490
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een jeugdhulpaanbieder

Op 25 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van twee maanden. De kinderrechter oordeelde dat de minderjarige niet terug kan naar haar moeder, die onvoldoende in staat is om haar te begrenzen in haar zelfbepalende gedrag. De minderjarige verblijft momenteel in een justitiële jeugdinrichting (JJI) en er is geen uitzicht op een civiele plek. De kinderrechter heeft de machtiging verleend in de hoop dat de eerder genomen beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis kan worden geeffectueerd en dat de minderjarige kan worden overgeplaatst naar een civiele plek. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de rechtbank uiterlijk op 31 mei 2024 schriftelijk te informeren over de stand van zaken en de plaatsing van de minderjarige.

De procedure begon met een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die grote zorgen had over de minderjarige. De moeder was niet in staat om haar dochter te beschermen tegen onveilige situaties en betrokkenheid bij strafbare feiten. De kinderrechter heeft de feiten en de standpunten van de betrokken partijen in overweging genomen, waaronder de zorgen van de GI en de mening van de minderjarige zelf. De kinderrechter concludeerde dat het in het belang van de minderjarige is om haar tijdelijk uit de JJI te plaatsen en dat er druk moet worden gehouden op het vinden van een geschikte plek voor haar.

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de beperkte duur van twee maanden, tot 25 juni 2024, en houdt het verzoek voor het overige aan. De kinderrechter benadrukt de noodzaak van een goede onderbouwing voor de plaatsing van de minderjarige bij een jeugdhulpaanbieder en de urgentie van het vinden van een civiele plek voor haar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/350814 / JU RK 24-490
Datum uitspraak: 25 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclasseringte Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. A.W. Hoogland te Den Helder .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 2 april 2024;
  • de aanvullende informatie van de GI, ontvangen op 24 april 2024;
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [de minderjarige] ;
  • mr. Hoogland, namens de moeder, alsmede als advocaat van [de minderjarige] ;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
1.3.
De moeder heeft de rechtbank laten weten niet bij de zitting aanwezig te kunnen zijn.
1.4.
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de zitting ook een gesprek met alleen [de minderjarige] gevoerd en haar naar haar mening gevraagd.

2.De feiten

2.1.
De moeder is bij beschikking van de rechtbank van 26 juli 2021 hersteld in haar ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 januari 2024 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, te weten tot 18 januari 2025.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 3 april 2024 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken, onder aanhouding van het meer verzochte tot de zitting van 25 april 2024.
2.4.
[de minderjarige] verblijft op dit moment op verdenking van een strafbaar feit in JJI [JJI] , middels een bevel gevangenhouding van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 3 april 2024. De raadkamer heeft de gevangenhouding bevolen voor de duur van 60 dagen. De gevangenhouding zal worden geschorst op het moment dat [de minderjarige] binnen het civiele kader kan worden geplaatst op een (crisis)plek. Tot op heden is het bevel schorsing echter niet geeffectueerd omdat er nog geen plek voor [de minderjarige] is gevonden.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt nu de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzochte heeft de GI het volgende naar voren gebracht. [de minderjarige] is op 18 januari 2024 onder toezicht gesteld van de GI omdat er grote zorgen zijn over haar. [de minderjarige] vertoont zelfbepalend gedrag en de moeder is niet in staat om haar hierin te begrenzen. [de minderjarige] is betrokken geweest bij een straatroof met geweld en bij een steekincident. Als gevolg hiervan verblijft zij middels een bevel inbewaringstelling in voorlopige hechtenis in JJI [JJI] . Door de hulpverlening worden zorgen geuit over de gewetensontwikkeling van [de minderjarige] . Deze zorgen hebben gemaakt dat door de GI eerder al om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] is verzocht. Het is niet in het belang van [de minderjarige] als zij na haar vrijlating uit de JJI weer bij de moeder gaat wonen. De GI voorziet dat het de moeder niet zal lukken om [de minderjarige] ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Komende periode moet worden onderzocht wat [de minderjarige] nodig heeft om veilig op te kunnen groeien. Ook dient er duidelijkheid te komen over haar persoonlijke problematiek middels een persoonlijkheidsonderzoek en dient te worden toegezien op haar schoolgang. Tot slot dient een passende vervolgplek te worden gevonden.
3.3.
Het voornemen van de GI was om [de minderjarige] vanuit de jeugdgevangenis door te plaatsen naar een civiele plek maar dit is vooralsnog helaas niet gelukt. De GI is hard op zoek naar een plek voor [de minderjarige] , maar heeft inmiddels al van maar liefst 36 instellingen een afwijzing ontvangen. Op dit moment is de GI nog in contact met Nabij-zorg, Groot Emaus, Prinsenstichting en De Beele. Nabij-zorg is niet ingekocht en de gemeente heeft aangegeven dat er een goede onderbouwing moet zijn waarom Nabij-zorg de enige plek is die passende zorg kan bieden. Nabij-zorg zou op korte termijn een plek in [plaats] of [plaats] kunnen bieden, mits er aanvullende intensieve (ambulante) begeleiding en diagnostiek wordt ingezet. Voor groot Emaus geldt een wachtlijst van zes maanden en Prinsenstichting streeft ernaar om binnen zes weken te kunnen laten weten of [de minderjarige] op de wachtlijst kan worden geplaatst. De Beele heeft eerst het volledige schooldossier en de toestemming van de moeder en [de minderjarige] nodig om de aanmelding officieel door te zetten en te beoordelen. De GI acht het absoluut niet in het belang van [de minderjarige] dat zij nog in de JJI verblijft. Het is zeer onwenselijk dat er nog geen open plek voor haar is gevonden. Binnen de GI is het overleg met Nabijzorg en de gemeente opgeschaald. Er staat eind van de week ook een gesprek met de burgemeester op het programma. De GI pleit voor afgifte van de machtiging tot uithuisplaatsing voor een korte duur, bijvoorbeeld twee maanden, zodat er druk op de ketel blijft en er hopelijk alsnog op korte termijn een plek voor [de minderjarige] beschikbaar is.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] heeft aangegeven dat het op zich goed gaat met haar in de JJI. Zij zit daar samen met haar vriendin. [de minderjarige] hoopt dat zij weer bij haar moeder kan gaan wonen. Zij wil dan gaan werken, bijvoorbeeld in de supermarkt.
4.2.
Door mr. Hoogland is naar voren gebracht dat [de minderjarige] zo snel mogelijk uit de JJI weg moet. Zij verblijft hier al veel te lang. [de minderjarige] weet ook dat zij er niet bij gebaat is om terug te keren naar haar moeder.
Mr. Hoogland heeft dit ook met de moeder besproken. De raadsman bepleit, net als de GI, dat er een korte machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend. Hoewel duidelijk is dat [de minderjarige] niet terug kan naar huis zal de raadsman nog deze week een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis indienen in de hoop dat de wetenschap dat [de minderjarige] dan mogelijk op straat staat extra druk oplevert en [de minderjarige] zo sneller op een geschikte plek terecht komt.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. De kinderrechter is van oordeel dat [de minderjarige] op dit moment niet thuis bij de moeder kan wonen. De moeder is onvoldoende in staat [de minderjarige] in haar zelfbepalende gedrag te begrenzen waardoor [de minderjarige] zich onder meer in onveilige situaties begeeft en betrokken raakt bij strafbare feiten. Daarbij is sprake van veelvuldig schoolverzuim.
Evenmin is het in het belang van [de minderjarige] om nog langer in de JJI te verblijven. Het is een feit van algemene bekendheid dat een verblijf binnen een justitiële jeugdinstelling schadelijk is voor jeugdigen en jeugddetentie (in het algemeen) met grote terughoudendheid dient te worden toegepast. Dit is in lijn met de beslissing van de raadkamer van deze rechtbank van
3 april 2024 om de gevangenhouding van [de minderjarige] te schorsen op het moment dat zij op een civiele plek zou zijn geplaatst. Tegelijkertijd is daarom door de kinderrechter op een zogenaamde “combi-zitting” ook een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] afgegeven. De bedoeling was dat [de minderjarige] (per direct) zou worden overgeplaatst naar een open (crisis)plek. De kinderrechter acht het onaanvaardbaar dat nu blijkt dat [de minderjarige] nog steeds binnen de JJI verblijft en er – een veertigtal aanmeldingen verder – nog steeds geen uitzicht is op doorplaatsing van [de minderjarige] naar een open plek. De kinderrechter merkt hierbij op dat de door de gemeente [gemeente] gewenste “goede onderbouwing” voor plaatsing van [de minderjarige] bij Nabij-zorg, gezien het voorgaande, toch gegeven lijkt en de noodzaak hiervoor evident is. De kinderrechter benadrukt verder dat als het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de raadsman van [de minderjarige] wordt gehonoreerd, hetgeen niet ondenkbeeldig is, zij per direct op straat zal staan. Als er op dat moment geen plek beschikbaar is, betekent dit dat [de minderjarige] terug zal keren naar de moeder. Dit is vanzelfsprekend uiterst onwenselijk en niet in het belang van [de minderjarige] en dient daarom te worden voorkomen. De kinderrechter gaat er, gelet op het voorgaande, vanuit dat er per omgaande alsnog een civiele open plek voor [de minderjarige] wordt gevonden.
5.3.
Nu duidelijk is dat [de minderjarige] niet terug kan naar huis ziet de kinderrechter geen andere mogelijkheid dan het verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] toe te wijzen in de hoop dat de eerder door de raadkamer van deze rechtbank genomen beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis van [de minderjarige] alsnog kan worden geeffectueerd en [de minderjarige] kan worden overgeplaatst naar een civiele plek. Om een vinger aan de pols te kunnen houden, zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlenen voor de beperkte duur van twee maanden tot 25 juni 2024, onder aanhouding van het meer verzochte tot de zitting van 7 juni 2024. De kinderrechter draagt de GI op om uiterlijk op
31 mei 2024 de rechtbank schriftelijk te informeren over de laatste stand van zaken en de plaatsing van [de minderjarige] .

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 25 april 2025 tot 25 juni 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt het verzoek voor het overige aan;
6.4.
bepaalt dat verzoeker en de overige belanghebbenden zullen worden gehoord ter zitting van [datum] , welke zitting wordt gehouden in het gerechtsgebouw te Alkmaar, Kruseman van Eltenweg 2;
6.5.
draagt de GI op de rechtbank uiterlijk op 31 mei 2024 schriftelijk te informeren over de laatste stand van zaken en de plaatsing van [de minderjarige] .
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024 door
mr. N. Cuvelier, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.S. Hoenderdos als griffier, en op schrift gesteld op 30 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.