ECLI:NL:RBNHO:2024:4837

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/15/347666 / JU RK 24-2
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen met hechtingsproblematiek

Op 5 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, hierna te noemen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat beide kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat er sprake is van hechtingsproblematiek. De moeder van de kinderen, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft aangegeven dat zij achter de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing staat, maar ook dat zij hoopt op een terugplaatsing van [de minderjarige 1] in de toekomst.

De gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen te verlengen voor de duur van een jaar. De kinderrechter heeft de verzoeken beoordeeld en geconcludeerd dat de huidige situatie van de kinderen, gezien hun kwetsbaarheid en de noodzaak voor specifieke begeleiding, een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing rechtvaardigt. De kinderrechter heeft echter ook aangegeven dat er een actueel perspectiefbesluit van de GI moet komen, wat nog niet is voorgelegd aan de rechtbank.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengd tot 10 september 2024. De verzoeken voor het overige zijn aangehouden en doorverwezen naar de meervoudige kamer, waarbij de GI is opgedragen om de rechtbank te informeren over de actuele stand van zaken en het perspectiefbesluit. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/347666 / JU RK 24-2
Datum uitspraak: 5 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de verzoekschriften van 20 december 2023, met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 22 december 2023;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) van 22 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 27 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [de minderjarige 2] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter, [de minderjarige 1] heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter – na overleg met [de minderjarige 2] hierover – samengevat wat [de minderjarige 2] heeft verteld.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 1] verblijft op 24-uurs behandelgroep [24-uurs behandelgroep] te [plaats] en [de minderjarige 2] in een appartement van Parlan met 24-uurs begeleiding van ZIJN.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 maart 2016 [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling telkens is verlengd en nu nog voortduurt tot 10 maart 2024.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 maart 2016 ook machtiging verleend
[de minderjarige 2]uit huis te plaatsen, aanvankelijk in een voorziening voor pleegzorg en sinds 5 oktober 2018 in een 24-uurs accommodatie jeugdzorg, welke machtiging is verlengd tot 10 maart 2020. Bij beschikking van 25 oktober 2019 heeft de kinderrechter met ingang van 24 oktober 2019 een (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor [de minderjarige 2] , welke machtiging daarna telkens is verlengd en heeft voortgeduurd tot 10 maart 2021.
Vervolgens heeft de kinderrechter bij beschikking van 4 februari 2021 met ingang van 10 maart 2021 een machtiging verleend [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, welke machtiging nadien is verlengd en nu nog voortduurt tot 10 maart 2024.
2.5.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 12 oktober 2016 machtiging verleend
[de minderjarige 1]met spoed uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, welke machtiging is verlengd en heeft voortgeduurd tot 10 september 2018.
Bij beschikking van 11 juli 2018 heeft de kinderrechter ten aanzien van [de minderjarige 1] een machtiging uithuisplaatsing voor een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend, welke machtiging telkens is verlengd en nu nog voortduurt tot 10 maart 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft de verzoeken als volgt toegelicht. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wonen al langere tijd niet meer thuis bij de moeder. Zij hebben allebei veel meegemaakt en zij hebben allebei een vorm van hechtingsproblematiek. Dit staat met name bij [de minderjarige 2] op de voorgrond, wat hem belemmert in zijn ontwikkeling. Ten aanzien van [de minderjarige 2] zijn er ook zorgen over het woonperspectief. Hoewel hij zich in de huidige woonsetting voldoende ontwikkelt op alle leefgebieden, kan hij niet oneindig op deze plek blijven en moet er gekeken worden naar een vervolgplek. In het verleden is al van alles geprobeerd om een juiste woonsetting voor [de minderjarige 2] te vinden, maar een setting met andere jongeren is toen niet mogelijk gebleken. Voor [de minderjarige 2] zelf en zijn ontwikkeling zal toegewerkt moeten worden naar een plek, waar hij ook stappen kan zetten in het contact met anderen.
Nadat [de minderjarige 2] een periode niet naar school is gegaan, krijgt hij inmiddels dagelijks aangepast onderwijs, deels in een klein groepje. Dit is al langere tijd het hoogst haalbare. [de minderjarige 2] vindt het erg moeilijk om zich in groepsverband te handhaven; hij voelt zich snel onveilig en wordt heel snel getriggerd.
In 2019 is naar aanleiding van het advies van het NIFP, volgens de GI een perspectiefbesluit genomen waaruit volgt dat [de minderjarige 1] niet meer thuis gaat opgroeien. [de minderjarige 1] heeft haar basis op de groep en daarnaast is zij regelmatig, met name in de weekenden, bij de moeder. Doorgaans gaat het goed met [de minderjarige 1] als zij bij de moeder is. De moeder zou daarom graag zien dat [de minderjarige 1] weer thuis komt wonen. De GI is echter van mening dat het thuis juist goed gaat door de huidige situatie, met de groep als haar basis. De moeder is soms overmoedig in wat zij aan kan omdat zij het graag anders wil. Gelet op de zorg die de moeder heeft voor de twee jongere broertjes van [de minderjarige 1] is het de moeder regelmatig te veel, waardoor de moeder vaak overbelast is. De opvoedsituatie bij de moeder thuis is niet stabiel voor [de minderjarige 1] om daar te kunnen wonen. Als het thuis niet goed gaat, gaat [de minderjarige 1] terug naar de groep. Op de groep accepteert [de minderjarige 1] het gezag van de groepsleiding en ontwikkelt zij zich op alle gebieden positief.
De GI vindt het daarom belangrijk om door middel van de ondertoezichtstelling de regie te nemen en met alle betrokken hulpverleners overzicht te hebben over alle kinderen. Daarnaast is de GI van mening dat de huidige situatie gecontinueerd moet worden, waardoor ook een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is.
3.3.
De gezinsvoogd heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij pas zeer recent de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen op zich heeft genomen. Het valt de gezinsvoogd op dat de informatie in het dossier over het afgelopen jaar beperkt is. Duidelijk is wel dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] twee hele kwetsbare kinderen zijn die goed begeleid moet worden. Nu [de minderjarige 2] binnenkort 16 jaar wordt, vindt de gezinsvoogd het van belang dat wordt bekeken hoe hij na zijn meerderjarigheid zijn weg moet vinden. Voor wat betreft [de minderjarige 1] is de gezinsvoogd nog niet goed op de hoogte van wat er speelt. In reactie op de wens van de moeder voor wat betreft [de minderjarige 1] heeft de gezinsvoogd aangegeven dat hij dit zal meenemen in zijn onderzoek. Daarnaast acht de gezinsvoogd het van belang dat wordt bekeken op welke gronden de ondertoezichtstelling nodig zou zijn, mede gelet op de omstandigheid dat de samenwerking tussen de moeder en de GI goed is. Gezien het voorgaande heeft de gezinsvoogd verzocht het verzoek toe te wijzen voor de duur van zes maanden en voor het overige aan te houden zodat in de aankomende periode het perspectief van de kinderen goed onderzocht en voorgelegd kan worden aan de rechtbank.

4.De standpunten

De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij achter de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van beide kinderen staat. In de jaren dat [de minderjarige 2] niet thuis heeft gewoond is hij erg beschadigd geraakt. Daardoor is het niet haalbaar om [de minderjarige 2] weer thuis te laten wonen, ook omdat de moeder nog de zorg heeft over haar twee andere kinderen. De moeder zou graag zien dat [de minderjarige 2] op een goede plek terecht komt en dat er ook naar zijn mentale gezondheid gekeken wordt. Voor wat betreft [de minderjarige 1] heeft de moeder de wens dat komend jaar wordt gekeken of zij teruggeplaatst kan worden. [de minderjarige 1] is nu al in de weekenden en de vakanties bij de moeder. Gezien het voorgaande staat de moeder er achter dat de GI gaat onderzoeken waar het perspectief van de kinderen ligt.

5.De mening van de minderjarige

[de minderjarige 2] heeft in raadkamer naar voren gebracht dat hij quantum physics aan het bestuderen is en bezig is met het schrijven van een boek. [de minderjarige 2] vindt het goed gaan in het appartement waar hij nu woont, het gaat beter dan wanneer hij op een groep zou verblijven. Hoewel het vanwege zijn broertjes onrustig kan zijn, vindt [de minderjarige 2] het fijn om regelmatig naar zijn moeder te gaan.

6.De beoordeling

6.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. Bij zowel [de minderjarige 1] als [de minderjarige 2] is sprake van hechtingsproblematiek. De persoonlijke problematiek van [de minderjarige 2] maakt zeer intensieve en specifieke begeleiding noodzakelijk. Hij laat agressief en zelfbepalend gedrag zien, waardoor hij een gevaar kan zijn voor zijn omgeving. [de minderjarige 2] vindt het moeilijk om zich in groepsverband te handhaven; hij voelt zich snel onveilig. Daarnaast heeft [de minderjarige 2] op cognitief gebied een achterstand omdat hij langere tijd niet naar school is geweest en op dit moment aangepast onderwijs volgt.
De persoonlijke problematiek van [de minderjarige 1] maakt dat zij een specifieke pedagogische aanpak en behandeling nodig heeft. Ten aanzien van [de minderjarige 1] zijn er zorgen over haar cognitieve ontwikkeling en haar gedrag op school. Hoewel de moeder betrokken is en meewerkt met de hulpverlening, is gebleken dat zij niet altijd de zorgen herkent die de hulpverleners bij de kinderen zien. De kinderrechter acht regievoering door de GI dan ook vooralsnog noodzakelijk om de situatie van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in goede banen te leiden en de moeder waar nodig te ondersteunen bij het nemen van (ingrijpende) beslissingen.
6.2.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.
6.3.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] hebben gezien hun persoonlijke problematiek een zeer specifieke aanpak nodig en de kans op overvraging bij de moeder is te groot mede gelet op haar twee nog thuiswonende kinderen. [de minderjarige 2] is gebaat bij een perspectiefbiedende plek, maar die is nog niet voor hem gevonden.
6.4.
De kinderrechter constateert dat de GI spreekt over een perspectiefbesluit wat zou zijn genomen ten aanzien van [de minderjarige 1] . Na bestudering van het dossier is echter gebleken dat een dergelijk perspectiefbesluit ontbreekt en in het verleden ook niet ter toetsing is voorgelegd aan de rechtbank. Gebleken is wel dat het NIFP vijf jaar geleden onderzoek heeft gedaan en een advies heeft uitgebracht, waarop de kinderbeschermingsmaatregelen destijds zijn verlengd. Nu er inmiddels vijf jaren verstreken zijn waarin de kinderen zich ontwikkeld hebben, acht de kinderrechter het van belang om een actueel zicht te krijgen op het perspectief van zowel [de minderjarige 1] als [de minderjarige 2] . De kinderrechter acht het dan ook noodzakelijk dat de GI een dergelijk onderzoek (opnieuw) laat uitvoeren en het perspectiefbesluit voor gaat leggen aan de rechtbank. Aangezien een beslissing daarop verderstrekkende gevolgen heeft, kan daar niet door de enkelvoudige kamer op beslist worden. Gelet op de aanwezige problematiek, de ingezette hulpverlening en het belang om de huidige verblijfplaatsen van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te waarborgen, zal de kinderrechter zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengen met zes maanden en de verzoeken voor het overige, mede in afwachting van het perspectiefbesluit van de GI, aanhouden en doorverwijzen naar de meervoudige kamer.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2]tot 10 september 2024;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 10 september 2024;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
houdt de behandeling van de verzoeken voor het overige aan
tot een nader te bepalen zitting van de meervoudige kamer gelegen midden/eind augustus 2024in het gerechtsgebouw De Appelaar;
7.5.
bepaalt dat de griffier de GI, de moeder, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] dient op te roepen;
7.6.
bepaalt voorts dat de GI de rechtbank uiterlijk
twee weken voor de zittingschriftelijk zal informeren over de actuele stand van zaken, het perspectiefbesluit en de hieraan te verbinden gevolgen ten aanzien van het resterende deel van het verzoek.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024 door mr. G.D. de Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van S.M.J. Boon als griffier, en op schrift gesteld op 19 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.