ECLI:NL:RBNHO:2024:4827

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/15/350587 / KG ZA 24-157
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van contact tussen moeder en minderjarige in kort geding met GI

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een moeder en de gecertificeerde instelling (GI) De Jeugd & Gezinsbeschermers. De moeder vorderde herstel van het contact met haar minderjarige kind, dat sinds 26 mei 2023 niet meer had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de GI verplicht is om het contact binnen 21 dagen na betekening van het vonnis te herstellen. Tevens werd een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd voor elke dag dat de GI in gebreke blijft, met een maximum van € 2.000,00. De moeder had eerder al een zorgregeling die door de GI was gewijzigd, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de GI onvoldoende had gedaan om het contact te herstellen, ondanks eerdere uitspraken van het gerechtshof Amsterdam die dit vereisten. De GI werd ook veroordeeld in de proceskosten van de moeder, die op € 1.548,00 werden begroot. De voorzieningenrechter gaf de GI de aanbeveling om te onderzoeken of het mogelijk is om een ontmoeting tussen de minderjarige en de oma van de moeder te faciliteren, die op bezoek zou komen in Nederland.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/350587 / KG ZA 24-157
Vonnis in kort geding van 26 april 2024
in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
eiseres,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers, kantoorhoudende te Hoorn NH,
- tegen -
de gecertificeerde instelling De Jeugd & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam
,
gedaagde.
Partijen zullen hierna ‘de moeder’ en ‘de GI’ genoemd worden.
De voorzieningenrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] .
De voorzieningenrechter merkt als informant aan:
[de stiefvader] ,
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met bijlagen, van de moeder van 4 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 12 april 2024. Aanwezig waren de moeder bijgestaan door mr. P.F.M. Deijkers. Met de moeder is meegekomen de stiefvader. Namens de GI is verschenen [vertegenwoordiger van de GI] , vergezeld door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .

2.De feiten

2.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] geboren de minderjarige [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
2.2.
De moeder en de vader zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] belast. De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bepaald bij de vader.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank, locatie Haarlem, van 19 november 2021, is [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd en thans nog voortduurt tot 19 november 2024.
2.4.
Bij beschikking van 8 februari 2022 is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: zorgregeling) vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] elk weekend bij de moeder verblijft van zaterdag 9:30 uur tot maandag 8:30 uur. Inzake de meivakantie is - in een aan de beschikking gehecht schema – bepaald dat [de minderjarige] in de even jaren inclusief laatste weekend van de vakantie bij de vader is (7 dagen) en in de oneven jaren (eerste weekend vakantie bij de vader) bij de moeder is, tenzij de meivakantie twee weken duurt, dan hebben de ouders allebei een week en een weekend (beide 7 dagen). Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 14 februari 2023 is voornoemde beschikking bekrachtigd.
2.5.
Op 26 mei 2023 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de bij beschikking van 8 februari 2022 vastgestelde zorgregeling gewijzigd, in die zin dat er voor een periode van vier weken slechts begeleide omgang (met professionele expertise) zal plaatsvinden tussen de moeder en [de minderjarige] , waarvan de dag, tijd en tijdsduur zo spoedig mogelijk nader worden bepaald door de GI. De beslissing op het verzoek is voor het overige aangehouden tot de zitting van 7 juni 2023, teneinde de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen te worden gehoord door de kinderrechter.
2.6.
Bij beschikking van 7 juni 2023 heeft de kinderrechter de voormelde beschikking van 26 mei 2023 tot 7 juni 2023 gehandhaafd en heeft het verzoek van de GI voor het overige afgewezen.
2.7.
Naar aanleiding van laatstgenoemde beschikking heeft de GI aan de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven. Hierin is bepaald dat de vader de in de beschikking van
8 februari 2022 opgenomen haal- en brengtijden moet respecteren en dat hij hiervan niet mag afwijken.
2.8.
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 september 2023 is, voor zover hier van belang en kort samengevat, een verzoek van de vader hem alleen met het gezag te belasten en te bepalen dat, na alle onderzoeken, een nieuwe zorgregeling wordt vastgesteld, afgewezen.
2.9.
Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 5 december 2023 is de beschikking van 7 juni 2023 wat betreft de beslissing over de zorgregeling over de periode vanaf 7 juni 2023 vernietigd en is bepaald, met wijziging van de beschikking van
8 februari 2022, welke is bekrachtigd door de beschikking van het gerechtshof Amsterdam op van 14 februari 2023, in het kader van de zorgregeling, dat [de minderjarige] begeleid contact heeft met de moeder (begeleiding door de Ambulante Coach, of enige andere door de GI aan te wijzen begeleider), waarbij de dag en de tijd waarop het contact zal plaatsvinden alsmede de duur van het contact telkens zullen worden bepaald door de GI.

3.Het geschil

3.1.
De moeder vordert dat de voorzieningenrechter mondeling uitspraak doet en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat de GI binnen 7 dagen nadat de uitspraak is gedaan het contact tussen de moeder en [de minderjarige] heeft/wordt hersteld;
II. dat bij gebreke aan dat tijdige herstel van het contact zoals onder I. gevorderd, de GI een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per dag met een maximum van
€ 25.000,00, dan wel een dwangsom verbeurt tot een maximum door de voorzieningenrechter te bepalen;
III. de GI te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De moeder legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. De moeder is na herhaaldelijk verzoek om toestemming, met [de minderjarige] op vakantie gegaan naar Spanje. De moeder heeft [de minderjarige] na thuiskomst weer teruggebracht naar de vader. Het weekend na de meivakantie heeft de vader [de minderjarige] nog naar de moeder gebracht voor de omgang, daarna trekt de vader de stekker uit de zorgregeling en vindt er sinds 26 mei 2023 geen reguliere omgang meer plaats tussen de moeder en [de minderjarige] .
Op 30 oktober 2023 is het hoger beroep van de vader tegen de beschikking van 7 juni 2023 behandeld. Ter zitting heeft de GI toen aangegeven dat de Ambulante Coach op korte termijn kon starten met het begeleiden van het contact, maar van deze toezegging heeft de GI tot op heden niets waargemaakt. De GI spant zich onvoldoende in om het contact tussen de moeder en [de minderjarige] te herstellen.
3.3.
Namens de GI is ter zitting verweer gevoerd tegen het gevorderde. Namens de GI is aangegeven dat de moeder en [de minderjarige] elkaar inderdaad bijna een jaar niet hebben gezien, maar dat de GI sinds de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 5 december 2023 niet heeft stilgezeten. [de minderjarige] krijgt speltherapie van de [speltherapiepraktijk] , waar [de minderjarige] een plek wordt geboden om haar eigen verhaal te kunnen doen. Daarnaast is ingezet op een individueel hulpverleningstraject bij Adagio voor beide ouders. De vader heeft zich daarvoor aangemeld, maar de moeder weigert behandeling ondanks dat dat door het gerechtshof in voormelde beschikking noodzakelijk werd geacht. Aangezien de moeder niet deelneemt aan voorgesteld hulpverleningstraject, is maatwerk geboden en dat levert de nodige vertraging op. Op dit moment is de GI in afwachting van een akkoord van de gemeente [gemeente] voor de financiering van de hulpverlening, hetgeen langer op zich laat wachten aangezien hier sprake is van maatwerk. De GI vermoedt dat de gemeente eerdaags akkoord zal geven, waarna direct kan worden gestart met de begeleide omgang.

4.De beoordeling

rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.
De voorzieningenrechter constateert dat de moeder de Spaanse en de Venezolaanse nationaliteit heeft. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de voorzieningenrechter dient te beoordelen of haar in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de voorzieningenrechter het toepasselijke recht te bepalen.
4.2.
Ingevolge artikel 15 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake het nemen van voorlopige maatregelen bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zich bevindt op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
4.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKV96) Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
spoedeisend belang
4.4.
Op grond van artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van hem niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van een voldoende spoedeisend belang aan de zijde van de moeder. De moeder heeft immers al sinds 26 mei 2023 geen omgang meer gehad met [de minderjarige] .
contactherstel
4.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de rechtbank op 8 februari 2022 een (onbegeleide) zorgregeling heeft vastgesteld tussen de moeder en [de minderjarige] . Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 14 februari 2023 is voornoemde beschikking bekrachtigd. Bij beschikking van 7 juni 2023 heeft de rechtbank -voor zover hier van belang- het verzoek van de GI tot wijziging van die zorgregeling afgewezen. Laatstgenoemde beslissing had tot gevolg dat de bij beschikking van 8 februari 2022 vastgestelde (onbegeleide) zorgregeling weer herleefde.
4.7.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking op 5 december 2023 geoordeeld dat het contact tussen [de minderjarige] en de moeder op korte termijn hervat moest worden. Het gerechtshof heeft daarbij overwogen dat een onbegeleide omgang niet langer passend is en dat er begeleiding nodig is om de hervatting van het contact tussen [de minderjarige] en de moeder goed te laten verlopen. De GI heeft in die procedure aangegeven dat de Ambulante Coach op korte termijn kon starten met de begeleiding van het contact tussen de moeder en [de minderjarige] .
4.8.
De moeder heeft een klacht ingediend bij de klachtencommissie tegen de GI. Blijkens de beslissing van de klachtencommissie op 28 maart 2024 merkt de klachtencommissie op dat het gerechtshof bij de beslissing van 5 december 2023 heeft geoordeeld dat er hulpverlening voor het gezin moet komen voordat sprake kan zijn van onbegeleide omgang. De klachtencommissie maakt niet uit voormelde beschikking op dat de hulpverlening als voorwaarde wordt gesteld voor begeleide omgang.
4.9.
De voorzieningenrechter acht hetgeen de klachtencommissie heeft overwogen, de juiste uitleg van de beschikking van het hof van 5 december 2023. Dat betekent dat er al geruime tijd begeleide omgang had moeten plaatsvinden, maar dat dat tot op heden nog niet van de grond is gekomen. Namens de GI is aangevoerd dat alles in het werk wordt gesteld om de begeleiding en de financiering daarvan te organiseren, hetgeen tot op heden niet is gelukt. Wat daarvan ook zij, de moeder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelet op de uitspraak van het hof aanspraak op begeleide omgang. Administratieve of financiële belemmeringen mogen een begeleide omgangsregeling niet in de weg staan. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het gevorderde onder I. toe te wijzen, met dien verstande dat de gevorderde termijn zal worden verlengd zoals hierna vermeld.
dwangsom
4.10.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om aan het contactherstel door de GI een dwangsom te verbinden. Gelet op het feit dat de GI de bij beschikking vastgestelde begeleide omgang niet is nagekomen, acht de voorzieningenrechter het noodzakelijk dat de GI een financiële prikkel krijgt om het contactherstel na te komen. De gevorderde dwangsom zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de hoogte daarvan zal worden beperkt tot € 100,00 per dag met een maximum van € 2.000,00.
kosten van het geding
4.11.
De vordering van de moeder om de GI te veroordelen in de proceskosten zal de voorzieningenrechter eveneens toewijzen, de voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt. Het gerechtshof heeft bepaald dat de omgang moest komen en het is aan de GI om daar uitvoering aan te geven zonder daar nadere voorwaarden aan te verbinden, hetgeen vertragend heeft gewerkt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de GI, zeker na de uitspraak van de klachtencommissie, zich (meer) had moeten inspannen de begeleide omgang te faciliteren. Maar zij heeft dat tot op heden niet gedaan. Deze omstandigheid maakt dat de moeder zich genoodzaakt voelde om onderhavige procedure te voeren en kosten te maken.
4.12.
Omdat de voorzieningenrechter aanleiding ziet om, in afwijking van de hoofdregel bij familiezaken waarbij de proceskosten worden gecompenseerd, de GI te veroordelen in de proceskosten, worden deze aan de zijde van de moeder begroot op € 1.548,00. Deze kosten bestaan uit € 320,00 aan griffierecht en € 1.228,00 aan salaris van de advocaat.
slotoverweging
4.13.
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat haar moeder vanaf 24 mei aanstaande voor een kort bezoek in Nederland verblijft. De moeder zou het zeer op prijs stellen als [de minderjarige] haar oma dan kan ontmoeten. De voorzieningenrechter geeft de GI in overweging om te verifiëren of dit kan worden gefaciliteerd en zo ja, op welke wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de GI om het contact tussen de moeder en [de minderjarige] binnen eenentwintig dagen na betekening van dit vonnis te herstellen;
5.2.
veroordeelt de GI om aan de moeder een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij na de betekening van dit vonnis niet aan de in 5.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.000,00 is bereikt;
5.3.
veroordeelt de GI in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de moeder begroot op € 1.548,00, te vermeerderen de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. van der Haak en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M. Udo de Haes op 26 april 2024.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.