In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de kinderalimentatie en zorgregeling voor hun minderjarige kind. De partijen hebben een affectieve relatie gehad die eind 2022 is geëindigd. De man heeft het kind erkend, terwijl de vrouw van rechtswege het gezag over het kind heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel partijen nooit samen hebben gewoond of op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan, zij in gezinsverband hebben geleefd. Dit is van belang voor de beoordeling van de alimentatie en zorgregeling.
De man heeft verzocht om gezamenlijk ouderlijk gezag en een zorgregeling waarbij het kind eenmaal per veertien dagen bij hem verblijft. De vrouw heeft verweer gevoerd en zelf een zorgregeling voorgesteld. Tijdens de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de zorgregeling, die door de rechtbank is goedgekeurd. De rechtbank heeft ook de kinderbijdrage vastgesteld. De man verzocht om een bijdrage van € 25 per maand, terwijl de vrouw een bijdrage van € 294,50 per maand vroeg. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 273 per maand en de draagkracht van de man berekend op € 700 per maand. Na een zorgkorting is de uiteindelijke bijdrage vastgesteld op € 223 per maand, die de man aan de vrouw moet betalen.
De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.