6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder smaad, bedreigingen aan het adres van de Orde van Advocaten en een poging tot dwang. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bemoeilijken van een ambtsverrichting. Dit zijn hinderlijke en ernstige feiten waar de slachtoffers en de maatschappij veel nadeel van ondervinden. De verdachte heeft voor overlast en angst gezorgd bij personen, waaronder advocaten en een medewerkster van Veilig Thuis, die hun werkzaamheden uitoefenden en het in feite goed met de verdachte voorhadden. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat de verdachte in de periode waarin hij de strafbare feiten heeft gepleegd, kampte met serieuze psychische problemen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in een korte periode onbewust strafbare feiten heeft gepleegd en zich hier niet veel meer van kan herinneren. Het gaat nu beter met hem, mede vanwege de opname in de forensisch psychiatrische kliniek en de medicijnen die hij krijgt.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 14 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de onder 5. genoemde deskundigenrapportages.
De psycholoog heeft onder meer gerapporteerd dat bij de verdachte sprake is van psychotische kwetsbaarheid. Een waanstoornis is het meest passende verklaringsmodel voor de psychotische symptomatologie, maar een mogelijke schizofrenie of (onderliggende) paranoïde persoonlijkheidsstoornis kan niet worden uitgesloten. Meer volledig diagnostisch onderzoek is onvoldoende mogelijk geweest. De achterdochtsthematiek, passend bij de psychotische stoornis, lijkt een belangrijke drijfveer te hebben gevormd in het ten laste gelegde. Ook worden aanwijzingen voor ontremming (verminderde impulsbeheersing) gezien in het ten laste gelegde gedrag, eveneens passend bij vastgestelde diagnostiek. Alle ten laste gelegde feiten vonden plaats in een periode waarin sprake lijkt te zijn geweest van psychotische ontregeling.
Binnen een PI/PPC-setting is nog sprake van risicovol gedrag en bij het wegvallen van externe kaders wordt het recidiverisico reeds op korte termijn hoog geschat, waarbij een mogelijk escalatierisico niet wordt uitgesloten. In die zin kan gesteld worden dat het recidiverisico in belangrijke mate afhankelijk is van de mate van stabiliteit in het functioneren, meer specifiek het verloop van de psychotische stoornis. Vooral de vastgestelde psychiatrische stoornis en het vermoede problematisch middelengebruik lijken de meest prominente statische risicofactoren. Ten tijde van huidig onderzoek is nog slechts zeer beperkt sprake van probleembesef, neemt de verdachte nog geen afstand van het waandenken en is sprake van instabiel functioneren en psychiatrische symptomatologie bij beperkte behandelrespons. Een klinisch behandeltraject lijkt aangewezen als startpunt. Bij afnemende fysieke externe kaders kan toezicht op het middelengebruik een belangrijk onderdeel van het risicomanagement vormen en in die zin zou reclasseringstoezicht, in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel (naast een zorgmachtiging), hier een bijdrage aan kunnen leveren. Ook een behandeltraject vanuit het kader van bijzondere voorwaarden is denkbaar.
Uit het rapport van de psychiater volgt onder meer dat bij de verdachte een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in cannabis- en cocaïnegebruik is vastgesteld. Vanaf mei 2023 kan gesproken worden van een psychotische ontregeling met waanvorming (complotdenken) en hallucinaties, agitatie, verhoogde prikkelbaarheid en grensoverschrijdend met agressief gedrag. De realiteitstoetsing van de verdachte was ernstig verstoord, zijn agitatie en prikkelbaarheid namen toe zodat ingeschat wordt dat hij in verminderde mate controle had over zijn handelen. Cannabisgebruik was dagelijks en kan een aanjagende functie gehad hebben ten aanzien van angstgevoelens en paranoïdie, zo ook betreffende cocaïnegebruik en mogelijk ook alcoholgebruik.
Er is sprake van zeer weinig bescherming bij een ingeschat hoog risico op recidive van soortgelijke feiten bij psychotisch derailleren. Als de verdachte meer gestabiliseerd raakt, wordt het recidiverisico als laag ingeschat. Geadviseerd wordt om de verdachte te plaatsen in een forensische kliniek voor verdere stabilisatie en behandeling. De diagnostiek dient verder verhelderd te worden en het behandelplan hierop eventueel aangepast. Verder is van belang passende huisvesting, dagbesteding, gezonde financiën en een steunend netwerk alsook begeleiding in het herstellen van zijn contact met zijn dochter. De verwachting is dat de verdachte bij uitstroom uit de kliniek ambulante zorg nodig zal hebben waarbij gedacht kan worden aan een forensisch FACT-team.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 28 december 2023 en op het aanvullende e-mailbericht van 25 april 2024. Uit het rapport blijkt dat het risico op recidive en op letsel wordt ingeschat als hoog. De verdachte wil meewerken aan een zorgmachtiging en aan eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden. Ook wil hij medicatie blijven gebruiken en toont zich ontvankelijk voor hulp bij het regelen van zijn financiën en bij het komen tot een omgangsregeling met zijn dochter. Uit het aanvullende e-mailbericht blijkt dat de verdachte na zijn schorsing is opgenomen in de kliniek bij Inforsa, waar diagnostiek plaatsvindt. De verdachte wordt omschreven als meewerkend, maar zijn psychiatrisch beeld is nog niet stabiel. Omdat de verdachte zich nog in de beginfase van de behandeling bevindt en de duur van het toezicht van korte duur is, wordt het risico op recidive zonder (forensische) zorg ingeschat als hoog.
Op te leggen straf
De aard en ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en voor de maatschappij rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt daarbij mee dat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en dat – zoals hiervoor onder 5. is overwogen – de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend. Ook heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf betrokken dat uit de voornoemde deskundigenrapportages volgt dat de verdachte forse psychische problemen heeft, waarvoor naar verwachting langdurige behandeling nodig zal zijn. Ten tijde van de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak was heldere diagnostiek nog niet vastgesteld en nog niet bekend welke behandeling de verdachte zal ondergaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden op zijn plaats is. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een groot gedeelte, te weten vier maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelet op de fase van de huidige behandeling van de verdachte en om het recidiverisico voldoende in te perken, ziet de rechtbank aanleiding de proeftijd op drie jaren te stellen. De rechtbank zal daarnaast aan het voorwaardelijk strafdeel, naast de algemene voorwaarde, de reeds in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde en door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
artikel 38v Sr
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie gevorderd, geen vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen. Gelet op de bewezen verklaarde feiten en de op te leggen bijzondere voorwaarden acht de rechtbank het niet noodzakelijk om het risico, waar de vrijheidsbeperkende maatregel op ziet, in te perken. Een contactverbod met [slachtoffer 5] maakt deel uit van de bijzondere voorwaarden en ten aanzien van het locatieverbod verwijst de rechtbank naar het reeds in een civiel kader opgelegde locatieverbod. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding in strafrechtelijk kader een locatieverbod op te leggen met betrekking tot de verblijfplaats van [slachtoffer 5].