ECLI:NL:RBNHO:2024:4780

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
HAA 23/3394
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning voor aanleg camperplaatsen in strijd met bestemmingsplan

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Behoud Waterland en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. De rechtbank beoordeelde het beroep van eisers tegen de tijdelijke omgevingsvergunning die op 28 oktober 2022 was verleend voor de aanleg van twintig camperplaatsen. Eisers stelden dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelde dat de vergunning inderdaad in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat er onder bepaalde voorwaarden een omgevingsvergunning kon worden verleend. De rechtbank concludeerde dat verweerder deugdelijk had gemotiveerd dat de kernkwaliteiten van het Beemstererfgoed niet werden aangetast en dat de verkeersveiligheid niet in het geding was. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kregen en geen vergoeding van proceskosten ontvingen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/3394 en HAA 24/2104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaak tussen

Stichting Behoud Waterland, uit Broek in Waterland, (HAA 23/3394)

en
[eisers 2] ,uit [plaats 1] , (HAA 24/2104)
eisers,
(gemachtigden: [naam 2] en [naam 3] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend, verweerder
(gemachtigden: mr. R.G. van der Eijk en M. Veerman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [plaats 1] (de vergunninghouder).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de door verweerder op 28 oktober 2022 aan vergunninghouder verleende (tijdelijke) omgevingsvergunning voor de aanleg van twintig camperplaatsen en het verplaatsen van de unit aan [adres] te [plaats 1] (het perceel).
1.2
Met de bestreden besluiten van 14 april 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigden van eisers, de gemachtigden van verweerder, de vergunninghouder en een adviseur van de Nederlandse kampeerauto club (Nkc) [naam 1] .

Beoordeling door de rechtbank

2.1
Het beroep beperkt zich tot de (tijdelijke) omgevingsvergunning voor de aanleg van twintig camperplaatsen. De rechtbank beoordeelt of verweerder deze omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.2
Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3.1
Op het perceel zijn een vrijstaande woning, een schuur, een paardenbak, hondenopvangplek en een hondenwei aanwezig. Vooruitlopend op een verdere herinrichting van het perceel en de daarvoor benodigde aanpassing van het bestemmingsplan heeft vergunninghouder op 1 juli 2022 een tijdelijk omgevingsvergunning aangevraagd voor de aanleg van twintig camperplaatsen en het verplaatsen van een kantoorunit aan [adres] te [plaats 1] .
3.2
Het bouwplan is in strijd met artikel 3.1 en artikel 3.4.1 onder c van het bestemmingsplan [1] ‘Agrarisch’ en artikel 4.1 van het bestemmingsplan ‘Agrarisch – Glastuinbouw’. Gelet op deze bepalingen is het gebruik als camperplaats en het verplaatsen van de bestaande kantoorunit niet toegestaan.
3.3
Bij besluit van 28 oktober 2022 heeft verweerder de tijdelijke omgevingsvergunning verleend. Tegen dit besluit maakten eisers op 2 december 2022 bezwaar.
3.4
Met de bestreden besluiten van 14 april 2023 verklaart verweerder deze bezwaren ongegrond en laat het besluit van 28 oktober 2022 in stand.
Bestreden besluit
4. De vergunning is voorbereid overeenkomstig de reguliere procedure. [2] Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan in bepaalde gevallen een omgevingsvergunning worden verleend voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Het bouwplan mag dan niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In dit geval kan het project mogelijk worden gemaakt op grond van artikel 4, elfde lid, Bijlage II Besluit Omgevingsrecht (Bor). Door vergunninghouder is met de aanvraag een ruimtelijke onderbouwing aangeleverd. Verweerder is van mening dat het gebruiken van gronden en (of) bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan in dit geval niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening zoals blijkt uit de door vergunninghouder aangeleverde ruimtelijke onderbouwing. Het betreft een tijdelijke omgevingsvergunning voor een periode van maximaal vijf jaar. Dat wil zeggen tot uiterlijk 28 oktober 2027. Na het verstrijken van deze termijn dient de bestaande toestand te zijn hersteld.
Ontvankelijkheid
5. Zoals ter zitting is besproken is de in de beroepsprocedure overgelegde volmacht onvolledig. Het beroep is ingediend door de stichting en het [eisers 1] , maar de volmacht ziet alleen op de stichting en het is onduidelijk wie deze volmacht heeft ondertekend en dus of de volmacht wel ‘bevoegd’ is afgegeven. Ter zitting is de volmacht aangevuld waardoor zowel de stichting als het [eisers 1] ontvankelijk zijn in het namens hen ingestelde beroep.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 1 juli 2022 Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. Voorts is het tot die datum als bestemmingsplan geldende plan “Buitengebied Beemster 2012 – Partiële herziening 2021” van toepassing, dat vanaf die datum onderdeel is van het omgevingsplan.
Strijdigheid met de goede ruimtelijke ordeningStrijd met bestemmingsplan
7.1
Eisers voeren aan dat het bouwplan in strijd is met artikel 3.5.3 van het bestemmingsplan en alleen al daarom in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
7.1.1
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het bouwplan niet binnen de afwijkingsregels van het bestemmingsplan past. Dit betekent echter nog niet dat het bouwplan al daarom in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Of er sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening zal steeds afzonderlijk moeten worden beoordeeld bij de vraag of met een buitenplanse afwijking een vergunning kan worden verleend. Verweerder heeft dit ook gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Provinciale Omgevingsverordening7.2.1 Eisers voeren verder aan dat de omgevingsvergunning in strijd is met de Provinciale Omgevingsverordening (POV). Op grond van de POV mag een omgevingsvergunning uitsluitend voorzien in nieuwe activiteiten die de kernkwaliteiten niet aantasten. De relevante kernkwaliteiten van de Beemster zijn (i) de ringdijk en ringvaart en (ii) de grote openheid. Van de Stelling zijn dit (i) militair-landschappelijke verdedigingswerken, een relatief grote openheid en (iii) de groene en relatief stille ring rond Amsterdam. Verweerder heeft de kernkwaliteiten niet objectief in beeld en hoe deze beschermd moeten worden. De verantwoordelijkheid van verweerder voor de bescherming van de werelderfgoederen zorgen ervoor dat onderzoek gedaan had moeten worden voor het besluit kon worden uitgevoerd. De beoogde realisatie van camperplaatsen is een nieuwe activiteit die niet passend is in de Beemster op gronden met de bestemming Agrarisch of Agrarisch – Glastuinbouw en in strijd met het Bestemmingsplan, dat wordt door verweerder niet betwist. Het agrarisch gebruik, de openheid en het groen worden door de camperplaatsen tenietgedaan en is niet passend in het landschap. Deze ontwikkeling heeft niet ten doel de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De nog bestaande openheid en groen moet worden geborgd, te meer omdat al veel is verdwenen door de aanwezigheid van voorzieningen voor de glastuinbouw en activiteiten op gronden van vergunninghouder. Het plangebied ligt ruim binnen het schootsveld van 1.000 meter rond het fort aan de frontzijde en in het inundatiegebied van de Stelling en maken deel uit van de Kernzone (bijlage 7 POV). De POV staat grote noch kleine aantasting toe. Verder is de verhuur van camperplaatsen ongewenst vanwege de toename van activiteiten in de Stellingzone. Verweerder heeft in het bestreden besluit de ruimtelijke onderbouwing aangevuld, maar ook die motivering schiet tekort en bevat onjuistheden. Het agrarische karakter en de beleving van cultuurhistorische waarden van de Beemster komt onder druk te staan. De voorziene nieuwe activiteit kan precedent scheppen en willekeur in de hand werken.
7.2.2
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat verweerder bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid is gebonden. Wel dient verweerder daarmee rekening te houden, wat betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. [3] Zoals verweerder heeft aangegeven is wat in de POV staat door vertaald in het bestemmingsplan en heeft er daarmee een toetsing plaatsgevonden aan de provinciale omgevingsverordening. Verder is in de ruimtelijke onderbouwing, die integraal onderdeel uitmaakt van de vergunning, duidelijk aangegeven dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast. Volgens verweerder is de provincie ook betrokken bij de plannen en het bestemmingsplan en is er door de provincie geen bezwaar gemaakt. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de kernwaarden uit de POV in de belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft er verder op gewezen dat het bestemmingsplan expliciet open staat voor diverse activiteiten die niet-agrarisch van aard zijn en de openheid van het landschap niet altijd ongemoeid laten. Zo staat het bestemmingsplan kleinschalig kamperen onder bepaalde voorwaarden toe. Om die reden is onderzocht of buitenplans afwijken in de mogelijkheden lag. Met de onderhavige omgevingsvergunning heeft verweerder slechts tijdelijk (vijf jaar) afwijkend gebruik toegestaan. Ook heeft verweerder toegelicht dat de camperplaatsen zelf geen invloed hebben op de openheid van het perceel of het gebied, omdat er geen bouwwerken worden gebouwd. Ook is de verwachting niet dat er gedurende het hele jaar non-stop twintig campers zullen staan. De nu op het perceel zichtbare unit wordt verplaatst naar achter een bestaand gebouw en komt daarmee uit het zicht te liggen. De openheid van het landschap of enige doorzichten worden op geen enkele wijze beperkt en de kernwaarden worden niet aangetast. Verder is vergunninghouder een voorbereidingsprocedure gestart met als doel de gewenste activiteiten op het perceel planologisch vast te leggen en de ruimtelijke kwaliteit significant te verbeteren, wat een positieve bijdrage levert aan de erfinrichtingsprincipes en kernkwaliteiten van het werelderfgoed.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee in het kader van de toetsing van een goede ruimtelijke ordening deugdelijk heeft gemotiveerd dat de kernkwaliteiten van het Beemstererfgoed met de verleende vergunning niet worden aangetast. De beroepsgrond slaagt niet.
Verkeersveiligheid
7.3
Eisers voeren aan dat de verkeersveiligheid in het geding is en het plan mede daarom in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
7.3.1
Uit de door verweerder overgelegde adviezen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (de beheerder van de weg) volgt dat de verkeerssituatie uitgebreid is beoordeeld. Daarin is opgenomen dat het realiseren van de camperplaatsen extra verkeersbewegingen op de smalle Oostdijkweg met zich mee brengt, maar dat voor uitwijkmanoeuvres aan beide zijden puingranulaat in de berm ligt en dat de afstand over de Oostdijk tot het perceel is gering. Op basis hiervan mag verweerder ervan uitgaan dat de verkeersveiligheid niet wordt aangetast. Daarbij is ook van belang dat uitdrukkelijk is vermeld dat mochten er wel problemen ontstaan passende maatregelen zullen worden genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie7.4 De rechtbank concludeert dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening en in redelijkheid in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het tijdelijke bouwplan heeft kunnen verlenen.
Onzorgvuldigheden in de omgevingsvergunning
8.1
Eisers voeren tot slot aan dat uit het Gemeenteblad blijkt dat verweerder een reguliere vergunning heeft verleend voor het realiseren van veertien camperplaatsen en niet voor 20 en dat alleen de unit tijdelijk is. Verweerder handhaaft dit besluit in het besluit op bezwaar van 28 oktober 2022. Dat onder ‘Motivering’ staat dat het gaat om het uiteindelijk realiseren van twintig camperplaatsen en dat in de ruimtelijke onderbouwing staat dat het om twintig camperplaatsen gaat en het project van tijdelijke aard is, is daarmee in strijd. Deze onjuistheden respectievelijk tegenstrijdigheden moeten leiden tot vernietiging.
8.2
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de omgevingsvergunning ziet op het realiseren van twintig camperplaatsen en dat het gaat om een tijdelijke vergunning. Dat volgt uit de overwegingen waarin staat dat de aanvraag ziet op twintig camperplaatsen en dat er geen reden is om deze te weigeren. Ook de ruimtelijke onderbouwing die integraal deel uitmaakt van de omgevingsvergunning spreekt van twintig camperplaatsen en in de tekening van de nieuwe situatie zijn ook twintig camperplaatsen ingetekend. Dat er in de eerste alinea van de omgevingsvergunning ‘veertien’ staat moet dan ook worden gezien als een kennelijke verschrijving. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wammes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef, van de Wabo, bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien een geval als bedoeld in sub a tot en met e van toepassing is.
Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo, bepaalt dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan en de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking;
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4 onder 1 van bijlage II van het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komt een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.

Voetnoten

1.Het bestemmingsplan ‘Buitengebied Beemster 2012 – Partiële herziening 2021’.
2.Artikel 3.7 jo. 3.10 Wabo.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1841.