In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een geschil tussen eigenaren van recreatiewoningen en de grondeigenaar. De eigenaren, aangeduid als [eisers], hebben vorderingen ingesteld tegen [gedaagde 1], de grondeigenaar, en [gedaagde 2], een tussenkomende partij. De kern van het geschil betreft de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen de partijen en of de eisers recht hebben op een voorkeursrecht met betrekking tot de grond waarop hun recreatiewoningen zijn gelegen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, omdat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor de wilsovereenstemming tussen hen en [gedaagde 1]. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het voorkeursrecht van de eisers niet kan worden erkend, omdat de onderbouwing hiervoor onvoldoende is. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers in conventie afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie heeft [gedaagde 1] verzocht om opheffing van de conservatoire beslagen die door de eisers waren gelegd. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en de beslagen opgeheven. De uitspraak is gedaan op 10 april 2024, waarbij de rechtbank de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde 1] heeft vastgesteld en de eisers heeft veroordeeld in deze kosten.