Beoordeling door de rechtbank
9. De rechtbank beoordeelt of verweerder op juiste gronden de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering over de periode vanaf 1 januari tot en met 18 september 2023 heeft afgewezen. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank zal geen onderscheid maken in twee periodes, omdat verweerder naar aanleiding van de door eiser overgelegde producties 3 en 4 ter zitting heeft verklaard dat de afwijzingsgrond voor beide periodes dezelfde is.
10. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de kosten voor bewindvoering voor eiser zich voordoen en dat deze op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) zijn aan te merken als noodzakelijke kosten die voortkomen uit bijzondere omstandigheden.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder bij de vaststelling van de draagkracht van eiser terecht is uitgegaan van een gezamenlijke huishouding en dus de bijstandsnorm voor gehuwden heeft toegepast.
11. Het uitgangspunt is dat voor de draagkrachtberekening de toepasselijke bijstandsnorm moet worden vastgesteld en dat daarbij moet worden gekeken naar artikel 3 Pw. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat van een gezamenlijke huishouding sprake is indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Het vierde lid bepaalt dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning
enzij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt (het onweerlegbare rechtsvermoeden).
12. Verweerder heeft ten aanzien van het vaststellen van de draagkracht beoordelingsvrijheid. Verweerder hanteert de Beleidsregels minimaregelingen en bijzondere bijstand gemeente Heemskerk 2021.
13. Voor het vaststellen van de toepasselijke bijstandsnorm is dus allereerst van belang om de hoofdverblijfplaats van eiser te bepalen.
Onderzoek naar hoofdverblijfplaats
14. De hoofdregel is dat de aanvrager van bijstand in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die inwilliging van die aanvraag noodzakelijk maken. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en verblijfplaats. Ook van iemand die stelt dakloos te zijn, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Dit is vaste rechtspraak. Vervolgens is het aan het bijstandsverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. De omstandigheden van de aanvrager zijn maatgevend voor de wijze waarop die onderzoeksplicht moet worden ingevuld. Op grond van artikel 18, eerste lid, Pw, is verweerder namelijk gehouden om de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokkene (individualiseringsbeginsel).
15. De rechtbank constateert dat verweerder niet heeft voldaan aan de hiervoor genoemde onderzoeksplicht bij de aanvraag. Dit terwijl een zorgvuldig onderzoek was vereist, vooral ook omdat eiser zich in een kwetsbare situatie bevindt. Hij staat onder bewind en gezien zijn vele adreswisselingen en de inhoud van het aanvraagformulier moest een instabiel feitelijk verblijf worden vermoed. Uit de Basisregistatie Personen (BRP) blijkt dat eiser op 1 december 2021 naar ’s-Hertogenbosch is vertrokken en per 5 juli 2022 weer in de gemeente Heemskerk is geregistreerd met een (brief)adres, niet zijnde de [adres 1] (welk adres per 15 september 2022 is gewijzigd in een ander (brief)adres in de gemeente Heemskerk ). In het aanvraagformulier is door de bewindvoerder gemeld dat eiser alleenstaand is en per 5 juli 2022 een postadres in Heemskerk heeft. Ondanks deze informatie heeft verweerder geen aanleiding gezien de situatie te onderzoeken. Op dat moment stond de hoofdverblijfplaats van eiser (nog) niet vast, dus was een beroep op het rechtsvermoeden ook niet mogelijk. Dit maakt dat het primaire besluit van 22 december 2022 onzorgvuldig tot stand is gekomen.
16. Die conclusie trekt verweerder zelf ook in het besluit op bezwaar van 20 juni 2023. De periode van de aanvraag is echter verstreken, zodat een onderzoek niet meer tot de mogelijkheden behoort. Het hoofdverblijf en een gezamenlijke huishouding zijn achteraf niet meer met zekerheid vast te stellen. Daarom heeft verweerder het primaire besluit over de periode vanaf 19 september 2022 tot 1 januari 2023 herzien.
Rechtsvermoeden gezamenlijke huishouding
17. Na heroverweging heeft verweerder geen aanleiding gezien om het primaire besluit voor de periode vanaf 1 januari tot en met 18 september 2023 te herzien. Volgens verweerder moet er namelijk van worden uitgegaan dat eiser een gezamenlijke huishouding voerde (zelfs indien dit feitelijk niet het geval was). Ter onderbouwing doet verweerder een beroep op het onweerlegbare rechtsvermoeden van artikel 3, vierde lid 4 onder a Pw.
18. De rechtbank stelt voorop dat dit rechtsvermoeden in de wet is vastgelegd om in een viertal situaties, waarin overduidelijk sprake is van een gezamenlijke huishouding, zonder nadere bewijsvoering – en zonder de mogelijkheid van tegenbewijs – ervan uit te kunnen gaan dat betrokkenen een gezamenlijke huishouding voeren. De mogelijkheid voor een belanghebbende om het feitelijk bestaan van (een van) de vier omschreven situaties te betwisten door daarvoor relevante argumenten aan te dragen en te bewijzen, bestaat echter nog steeds.
19. Eiser betwist in beroep niet dat hij hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als [naam 2] . Hij betwist het bestaan van een gezamenlijke huishouding. Daartoe stelt hij dat de eerdere beschikking van 21 september 2021 al niet in overeenstemming was met de feitelijke situatie. Uit de tekst van die beschikking blijkt dat deze is gegeven op twee afzonderlijke aanvragen, wat een aanwijzing vormt voor het feit dat eiser alleenstaand was. Bovendien zijn deze aanvragen ingevuld door de bewindvoerder en heeft eiser daar nauwelijks invloed op gehad. Ter onderbouwing wijst eiser ook op het feit dat hij op 1 december 2021 naar ’s-Hertogenbosch is vertrokken en per 5 juli 2022 weer in de gemeente Heemskerk geregistreerd met een (brief)adres, zoals ook in de BRP vermeld. Sindsdien maakt hij gebruik van de sanitaire voorzieningen bij [naam 2] , omdat hij nergens anders terecht kan. Dit zwervende bestaan blijkt volgens eiser ook uit het aanvraagformulier van 19 september 2022 dat door de bewindvoerder is ingevuld.
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee het beroep van verweerder op het rechtsvermoeden in voldoende mate betwist. Gelet op de door eiser genoemde feitelijke omstandigheden, in samenhang met het gebrek aan onderzoek naar de feitelijke situatie bij de aanvraag, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat een gezamenlijke huishouding niet aan de orde was. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [naam 2] en haar moeder de door eiser geschetste feitelijke gang van zaken ter zitting hebben bevestigd. En dat de moeder van [naam 2] in aanvulling daarop nog heeft verklaard dat haar dochter destijds al een andere relatie had waarover rond 19 september 2022 ruzie is ontstaan. Daarnaast heeft zij verklaard dat eiser staat ingeschreven voor een andere woning, maar dat er geen woningen beschikbaar zijn. [naam 2] kan hem niet op straat zetten. Ook de vader van de kinderen van [naam 2] verblijft om die reden nog in de woning, aldus de moeder van [naam 2] .
21. Dit betekent dat verweerder ten onrechte het rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding ten grondslag heeft gelegd aan de afwijzing van de aanvraag.
Individualiseringsbeginsel
22. In het bestreden besluit heeft verweerder niet tot uitdrukking gebracht dat en op welke manier de persoonlijke omstandigheden van eiser zijn meegewogen in de besluitvorming. Zoals hiervoor al is overwogen, is verweerder op grond van artikel 18 Pw verplicht om de bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
23. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder de specifieke omstandigheden van eiser moeten meewegen. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser, gezien zijn omstandigheden en de krapte op de woningmarkt, noodgedwongen op het adres van [naam 2] inwoont. In het algemeen ontstaat immers na het verbreken van een relatie in veel gevallen een woonruimteprobleem door het tegenwoordige gebrek aan woonruimte. Daar komt bij dat eiser door de kantonrechter onder bewind is gesteld omdat er problematische schulden zijn en hij niet in staat wordt geacht zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Wanneer de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering voor eiser wegvalt, bestaat het risico dat de bewindvoerder de belangen van eiser niet meer kan behartigen.
24. Voor afstemming van de bijstand op de omstandigheden van eiser in het bestreden besluit bestond bovendien des te meer reden, omdat verweerder het eerdere besluit van 20 juni 2023 over de periode 19 september 2022 tot 1 januari 2023 na heroverweging wel heeft herzien, terwijl het door verweerder gestelde rechtsvermoeden zich ook over die periode uitstrekt.