ECLI:NL:RBNHO:2024:4743

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
C/15/331846/ HA ZA 22-567
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering deskundigenbericht handschriftdeskundige in geschil tussen broers na beëindiging VOF

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een geschil tussen twee broers na de beëindiging van een vennootschap onder firma (VOF). De rechtbank heeft op 27 maart 2024 een vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer C/15/331846/ HA ZA 22-567. De kern van het geschil draait om de authenticiteit van handtekeningen op vier ontvangstbewijzen, die door de eiser, hierna te noemen [eiser], worden betwist. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de handtekeningen te onderzoeken en te beoordelen of deze afkomstig zijn van [eiser]. De deskundige, Drs. W.P.F. Fagel, heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de handtekeningen waarschijnlijk authentiek zijn, maar dat er onvoldoende bewijs is om uitspraken te doen over de invullingen op de ontvangstbewijzen. De rechtbank heeft de bevindingen van de deskundige overgenomen en geoordeeld dat [gedaagde] in zijn bewijslevering is geslaagd. Hierdoor zijn de vorderingen van [eiser] afgewezen en is hij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 6.448,00. De uitspraak benadrukt de beperkte motiveringsplicht van de rechter bij het volgen van deskundigenrapporten, maar ook de noodzaak om alle relevante feiten en omstandigheden in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/331846 / HA ZA 22-567
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R.G.N. le Roy te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.J.J. van der Heiden te Den Helder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 mei 2023;
- het deskundigenbericht;
- de akte na deskundigenbericht van [eiser] ;
- de akte niet dienen aan de zijde van [gedaagde] ;
- de rolbeslissing van 7 februari 2024.
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis heeft de rechtbank een deskundige benoemd ter beantwoording van de volgende vragen:
Zijn de handtekeningen op de in geschil zijnde (vier) “ontvangstbewijzen” afkomstig van [eiser] ? Zijn de op deze ontvangstbewijzen vermelde plaats en datum geschreven door [eiser] ? Met welke mate van zekerheid/waarschijnlijkheid kunt u hierover een oordeel geven? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag de door [eiser] ter zitting geplaatste drie handtekeningen betrekken? (zie bijlage bij proces-verbaal);
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
Bij die gelegenheid heeft de rechtbank Drs. W.P.F. Fagel h.o.d.n. Wil Fagel Forensisch Onderzoek, tot deskundige benoemd (hierna: de deskundige).
2.2.
De deskundige heeft bij rapport van 1 december 2023 voor zover hier van belang – het navolgende geconcludeerd:
“6 Interpretatie resultaten
6.1
Met betrekking tot de betwiste handtekeningen
De resultaten van het vergelijkend onderzoek van elk van de betwiste handtekeningen met de van [eiser] beschikbare referentiehandtekeningen liggen in de lijn der verwachting wanneer de betwiste handtekeningen door [eiser] zelf zijn geplaatst. De kans om dezelfde mate van overeenkomst aan te treffen in nabootsingen van de handtekening van [eiser] door een andere persoon acht ik klein. Bij nabootsingen verwacht ik in het resultaat hiervan hetzij kenmerken van een minder vloeiende schrijfbeweging te zien, zoals aarzelingen en/of onnatuurlijke onderbrekingen in het verloop van de schrijfbeweging, of meer significante verschillen in het verloop van de schrijfbeweging, dan wel beide. Opmerkelijk is bovendien dat de in de betwiste handtekeningen zichtbare variatie ook grotendeels terug is te vinden in de referentiehandtekeningen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de uitvoering van de letter J in de betwiste handtekeningen. Bij meerdere nabootsingen van een handtekening gaat de vervalser gewoonlijk uit van één voorbeeldhandtekening. Waar dan verschillen optreden tussen de diverse nabootsingen, is de kans dat deze passen binnen de variatiebreedte van de echte handtekening van de betrokken persoon (in dit geval [eiser] ) zeer klein.
6.2
Met betrekking tot de betwiste invullingen
De resultaten van het vergelijkend onderzoek met betrekking tot de betwiste invullingen zijn niet eenduidig. Naast overeenkomsten in sommige van deze invullingen heb ik ook nog verschillen geconstateerd waarvan niet kon worden vastgesteld of deze passen binnen de variatie in het handschrift van [eiser] .
Een ruime hoeveelheid handschrift (tekst, notities, invullingen) van [eiser] van vóór 2022 is nodig om hier meert duidelijkheid over te verkrijgen.
7 Conclusies
7.1
Voor de betwiste handtekeningen
Voorafgaand aan het onderzoek heb ik de volgende hypothesen geformuleerd voor elk van de betwiste handtekeningen op de vier ontvangstbewijzen [003]:
Hypothese H1: De betwiste handtekening is een authentieke handtekening van de heer [eiser] .
Hypothese H2: De betwiste handtekening is een vervalsing van de handtekening van de heer [eiser] .
Ik acht de resultaten van het vergelijkend onderzoek voor elk van de vier betwiste handtekeningen veel waarschijnlijker wanneer hypothese H1 waar is (de betwiste handtekening is een authentieke handtekening van [eiser] ) dan wanneer hypothese H2 waar is.
7.2
Voor de betwiste invullingen
Voor de betwiste invullingen op de vier ontvangstbewijzen [003] had ik voor aanvang van het onderzoek de volgende hypothesen opgesteld:
Hypothese T1: De betwiste invullingen zijn geschreven door de heer [eiser] .
Hypothese T2: De betwiste invullingen zijn geschreven door een andere persoon
dan de heer [eiser] .
Op grond van het van [eiser] beschikbare referentiehandschrift kan ik geen uitspraak doen over de waarschijnlijkheid van de hypothesen T1 en T2 (of nauwkeuriger uitgedrukt: over de mate waarin de resultaten van het hiermee uitgevoerde vergelijkend onderzoek deze hypothesen ondersteunen).”
2.3.
Bij conclusie na deskundigenbericht heeft [eiser] – kort gezegd – geconcludeerd dat de rechtbank de bevindingen van de deskundige niet tot de hare kan maken en dat [gedaagde] niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast van de ondertekening door [eiser] van de vier in geschil zijnde ontvangstbewijzen. Het slot van de door [eiser] genomen akte (vanaf randnummer 31) ziet de rechtbank overigens als een (verkapte) conclusie van repliek. Ook de door hem in dit verband overgelegde productie 23 (de in randnummer 35 van de akte aangekondigde productie 24 heeft de rechtbank niet aangetroffen) valt buiten het bestek van een reactie op een deskundigenbericht. Uitsluitend het gedeelte van de conclusie dat kwalificeert als (rechtstreekse) reactie op het deskundigenrapport zal hierna en voor zover van belang in de beoordeling worden betrokken.
2.4.
[gedaagde] heeft niet op het deskundigenbericht gereageerd. Aan hem is ter zake akte niet dienen verleend.
2.5.
De rechtbank neemt bij de verdere beoordeling het navolgende tot uitgangspunt. Bij de waardering van een deskundigenrapport geldt volgens de rechtspraak van de Hoge Raad als uitgangspunt dat voor de rechter een beperkte motiveringsplicht geldt ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van de deskundige al dan niet te volgen. Wel dient hij bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies waartoe een deskundige in zijn rapport is gekomen in zijn beslissing overneemt, alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van hun stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken.
2.6.
In essentie heeft [eiser] betoogd dat de bevindingen van de deskundige niet gevolgd kunnen worden omdat – kort gezegd – de deskundige niet met absolute zekerheid uitsluitsel heeft gegeven over de authenticiteit van de door hem onderzochte handtekeningen op de in geschil zijnde vier kwitanties. Daarin kan [eiser] niet in worden gevolgd. In het rapport heeft de deskundige uitvoerig toegelicht (met name in bijlage 3 bij zijn rapport) dat in onderzoeken als de onderhavige geen uitspraken (kunnen) worden gedaan over de waarschijnlijkheid van de geformuleerde hypothesen (zie 2.2) maar over de mate van waarschijnlijkheid van de onderzoeksresultaten in het licht van beide hypothesen.
2.7.
Voor zover [eiser] heeft gesteld dat de deskundige te weinig referentiemateriaal in zijn onderzoek heeft betrokken, kan [eiser] daarin evenmin worden gevolgd. Het is bij uitstek aan de deskundige zelf voorbehouden om te bepalen of het beschikbare onderzoeksmateriaal voldoende is om op basis daarvan te komen tot een deugdelijke beantwoording van de aan hem voorgelegde vragen. De rechtbank stelt vast dat de deskundige in zijn rapport heeft toegelicht over welk referentiemateriaal hij heeft kunnen beschikken en waarom hij heeft gemeend op grond van dit materiaal een uitspraak te kunnen doen.
2.8.
Anders dan [eiser] ziet de rechtbank niet in dat bij de waardering van het deskundigenbericht moet worden meegewogen dat [gedaagde] langere tijd beschikking heeft gehad over een deel van het aan de deskundige ter beschikking gestelde referentiemateriaal, waaronder de koopovereenkomst van de woning van [eiser] . [eiser] heeft aan laatstgenoemde omstandigheid de conclusie verbonden dat de deskundige – naar de rechtbank begrijpt – onvoldoende heeft onderkend dat [gedaagde] langere tijd op de handtekening van [eiser] heeft kunnen ‘oefenen’. Wat daar ook van zij, uit het rapport en de daaraan gehechte e-mail van zijn advocaat van 28 november 2023 volgt dat [eiser] dit bezwaar niet in reactie op de conceptrapportage aan de deskundige kenbaar heeft gemaakt hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Bovenal volgt uit het rapport dat het door de deskundige gebruikte referentiemateriaal veel meer heeft omvat dan de hiervoor genoemde koopovereenkomst. In dit verband verdient opmerking dat de deskundige mede de beschikking heeft gehad over de ter zitting door [eiser] geplaatste (3) handtekeningen en de naderhand door de griffier op verzoek van de deskundige aan hem toegezonden handtekeningen op een aan de rechtbank gerichte brief van mr. Dirlik van 19 mei 2022.
2.9.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank geen aanleiding ziet om van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken. Zij neemt die conclusies dan ook over en maakt die tot de hare. In vervolg op hetgeen de rechtbank in het tussenvonnis onder rechtsoverweging 4.4. heeft overwogen, is [gedaagde] in de aldaar omschreven bewijslevering geslaagd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de in geschil zijnde bewijzen van ontvangst door [eiser] zijn ondertekend. Daarmee is de grondslag aan de vorderingen van [eiser] komen te ontvallen en liggen deze integraal voor afwijzing gereed.
Hieraan doet niet af dat de deskundige geen uitspraak heeft kunnen doen over de hiervoor onder 2.2 vermelde hypothesen T1 en T2 die betrekking hebben op het auteurschap van de invullingen (plaats en datum) op de vier ontvangstbewijzen omdat voor de beoordeling van de zaak uiteraard de authenticiteit van de handtekeningen doorslaggevend is.
2.10.
proceskosten
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
1.301,00
- kosten deskundigen
2.541,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.448,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 6.448,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op
27 maart 2024.