ECLI:NL:RBNHO:2024:4717

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
24/1291
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom voor niet toegestane bewoning van bijgebouw

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. Kleiman, had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon. Deze last was opgelegd vanwege de niet toegestane bewoning van een bijgebouw aan de [adres 1] te [plaats 2]. De voorzieningenrechter oordeelt dat de overtreding van het bestemmingsplan niet betwist is en dat er geen zicht op legalisatie is. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet heeft betwist dat zijn vader in het bijgebouw woont, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter concludeert dat handhaving in dit geval niet onevenredig is en dat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/1291

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Kleiman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon,het college,
(gemachtigden: S. Houtgraaf en J. Kocak).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij]uit [plaats 2] .
(gemachtigde mr. A. T. Onbelet).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de last om bewoning van het bijgebouw aan de [adres 1] te [plaats 2] te staken en gestaakt te houden.
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 januari 2024 heeft het college de last aan verzoeker opgelegd. Het college heeft daarbij vermeld dat verzoeker binnen 12 weken na dagtekening van het bestreden besluit aan de last moet voldoen en dat hij anders een dwangsom verbeurt van € 15.000,-. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (de vader van verzoeker) samen met de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigden van het college en derde-partij met zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2.1
De nu ter beoordeling voorliggende last is opgelegd, omdat het college er van uit gaat dat de vader van eiser woont in het bijgebouw aan de [adres 1] te [plaats 2] , terwijl wonen daar volgens het college niet is toegestaan.
2.2
Over de bouw en het gebruik van dit bijgebouw heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) al op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan [1] . Geoordeeld is toen dat aan het hoofdgebouw (de woning) ondergeschikt gebruik van het bijgebouw als logeergelegenheid is toegestaan. De destijds opgelegde last tot sloop van het bijgebouw ging daarom volgens de Afdeling te ver.
2.3
Op 6 februari 2017 heeft het college de bouw van het bijgebouw gelegaliseerd door daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen. De vergunning is verleend voor alleen de activiteit bouwen.
2.4
Op 15 januari 2020 is een omgevingsvergunning aangevraagd om het bijgebouw te mogen gebruiken als (zelfstandige) woning. Deze aanvraag is op 27 maart 2020 buiten behandeling gesteld.
3.1
De buurman van verzoeker, die direct woont op het adres op het adres [adres 2] te [plaats 2] (direct naast het bijgebouw waar de last op ziet), heeft het college in 2020 verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van het bijgebouw als woning. Hij ervaart er enorm veel overlast van.
3.2
Bij brief van 7 april 2021 heeft het college verzoeker meegedeeld dat is geconstateerd dat het bijgebouw wordt verhuurd en in strijd met wat is toegestaan wordt gebruikt voor bewoning door een derde. Daarbij heeft het college aangegeven voornemens te zijn om handhavend tegen het geconstateerde strijdige gebruik op te treden.
3.3
Op 21 maart 2023 heeft verzoeker het college opnieuw verzocht om een omgevingsvergunning waarmee het gebruik van het bijgebouw als woning wordt toegestaan. Op deze aanvraag is op 20 juni 2023 afwijzend beslist en op 30 november 2023 heeft het college deze afwijzing in bezwaar in stand gelaten,
3.4
Op 12 december 2023 hebben toezichthouders van het college een rapportage opgemaakt van een op 6 december 2023 afgelegd bezoek aan het bijgebouw. Daarin is - kort samengevat - opgenomen dat is gesproken met de vader van verzoeker, die aangaf het bijgebouw te bewonen. Geconstateerd is dat het bijgebouw voor wat betreft de indeling ook is te gebruiken om er in te wonen: Er is een woonkamer, een slaapkamer, een keuken, een toilet en een douche. Het hoofdgebouw (de woning), waaraan het bijgebouw ondergeschikt was, is los van het bijgebouw verkocht en het bijgebouw is door middel van een schutting ook fysiek afgescheiden van de rest van het perceel met daarop de (verkochte) woning. Van gebruik van het bijgebouw als bijbehorend bouwwerk (bij de al bestaande woning) kan gelet daarop geen sprake meer zijn, aldus de toezichthouders in de rapportage.
3.5
Op 18 januari 2024 is door de toezichthouders van het college telefonisch met verzoeker gesproken. Verzoeker heeft toen zijn zienswijze tegen het voornemen om handhavend op te treden naar voren gebracht en aangegeven dat zijn vader in het bijgebouw woont, maar niet permanent. De vader van verzoeker woont voor het grootste deel van het jaar in Wenen, bij zijn vriendin. Ter zitting heeft de vader van verzoeker desgevraagd aangegeven ongeveer 9 maanden per jaar in Wenen te verblijven en ongeveer 3 maanden per jaar in Nederland.
4. Volgens het college handelt verzoeker, door zijn bijgebouw voor bewoning te laten gebruiken, in strijd met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), omdat uit artikel 17.5 onder d, in samenhang met het bepaalde in artikel 17.1 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp en het bepaalde in artikel 1.4 van het (paraplu-) bestemmingsplan Parkeren en Wonen volgt dat bijgebouwen niet gebruikt mogen worden voor zelfstandige bewoning. Volgens verweerder is geen sprake van zicht op legalisatie, omdat de aanvraag daartoe is geweigerd en het bezwaar tegen die weigering ongegrond is verklaard.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De voorzieningenrechter treft op grond van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
7. De begunstigingstermijn bedraagt 12 weken en loopt af op 18 april 2024. Omdat het college daarna nog niet heeft vastgesteld dat nog sprake is van een overtreding heeft verzoeker nog geen dwangsom verbeurd en heeft hij een spoedeisend belang (behouden) bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
8.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden ter vervanging van onder meer de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Als vóór dat tijdstip een overtreding heeft plaatsgevonden èn een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom en de invordering daarvan het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing, tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
8.2
De overtreding en de last dateren van voor 1 januari 2024. Er is nog niet volledig aan de last voldaan en de dwangsom is nog niet verbeurd en betaald. Gelet hierop is de Wabo op de nu ter beoordeling voorliggende last van toepassing gebleven
9.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet heeft betwist dat hij het bijgebouw aan [adres 1] te [plaats 2] laat bewonen door zijn vader.
9.2
De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verzoeker niet heeft betwist dat dit gebruik volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is toegestaan.
9.3
Bij de beoordeling van het verzoek gaat de voorzieningenrechter er daarom van uit dat sprake is van een overtreding van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, waarin bepaald is dat het verboden is gronden te gebruiken in strijd met de bepalingen uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
10. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
Bezwaargronden
11.1
Volgens verzoeker is zicht op legalisatie. Het college had daarom in dit geval van handhaving moeten afzien.
11.2
Volgens het college is van zicht op legalisatie geen sprake. Er is door verzoeker op 21 maart 2023 een aanvraag om een omgevingsvergunning gedaan voor het gebruik van het bijgebouw als woning, maar die aanvraag is bij besluit van 20 juni 2023 afgewezen, en het bezwaar van verzoeker daartegen is bij besluit van 30 november 2023 ongegrond verklaard.
11.3
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat geen sprake is van zicht op legalisatie als verweerder niet bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik waartegen handhavend wordt opgetreden [2] .
11.4
Gelet hierop en gelet op de in bezwaar gehandhaafde weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het bijgebouw als woning, volgt de voorzieningenrechter het college in de stelling dat van zicht op legalisatie geen sprake is.
12.1
Volgens verzoeker is handhaving in zijn geval onevenredig. Verzoeker heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022 [3] en die van 2 februari 2022 [4] , die ook in deze situatie zou moeten worden toegepast.
12.2
Volgens het college is handhaving in dit geval geschikt om het doel te bereiken, kan er geen minder vergaande maatregel worden genomen om dat doel te bereiken en is de maatregel in dit geval evenwichtig. De stelling dat handhaving in dit geval onevenredig is in de zin van de hiervoor genoemde recente jurisprudentie van de Afdeling volgt het college daarom niet.
12.3
Voor verzoeker en zijn vader is al sinds de uitspraak van de Afdeling uit 2016 duidelijk dat het bijgebouw niet gebruikt mag worden om te wonen in de zin van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ook is nooit sprake geweest van zicht op legalisatie. Bij verzoeker heeft dus, anders dan in de door hem aangehaalde uitspraak van 8 juni 2022, niet de indruk kunnen ontstaan dat het gebruik als woning ter plaatse was toegestaan. Daarbij komt dat het hier, anders dan in de door verzoeker genoemde uitspraak van 8 juni 2022, gaat om handhaving op verzoek van buren vanwege ervaren overlast. De voorzieningenrechter ziet daarom geen grond om te oordelen dat handhaving in dit geval, gelet op de betrokken belangen, onevenredig is.
13. Ook verzoekers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet. De stelling dat in een soortgelijk geval wel een omgevingsvergunning zou zijn verleend voor wonen in een bijgebouw kan verzoeker, wat hier ook van zij, in dit geval niet baten. Er ligt nu immers geen weigering van een omgevingsvergunning voor, maar een beslissing tot handhavend optreden. Alleen al daarom is van gelijke gevallen geen sprake.
14. Er is daarom vooralsnog geen grond om te oordelen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand kan houden.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker dwangsommen zal verbeuren als bij controle blijkt dat hij niet aan de last heeft voldaan. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: Regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:81
1Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
1Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c.het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

Planregels Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp

17.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen al dan niet in combinatie met:
1. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:(..);
2. het hobbymatig gebruik voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:(…)
3. het hobbymatig houden van vee (waaronder paarden),
en tevens voor:
b. recreatief verblijf, anders dan in sub a, onder 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal recreatiewoningen”;
c. behoud en/of versterking van de cultuurhistorische waarde van bebouwing ter plaatse van de aanduidingen “karakteristiek” en “specifieke bouwaanduiding – stolp”;
d. folly’s, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – folly”;
e. een plattelandswoning, ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen – plattelandswoning”;
f. bestaande paardenbakken, (..)
17.2
Bouwregels
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedragen dan wel het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal;
1.22
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
17.5
Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 17.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven anders dan bedoeld in lid 17, sub a, onder 1;
b. het gebruik van woningen voor recreatieve bewoning anders dan ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal recreatiewoningen”;
c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
d. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
e. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
f. het gebruik van bebouwing voor het uitoefenen van een bed & breakfast, anders dan bedoeld in lid 17.1, sub a, onder 2.

Planregels bestemmingsplan Parkeren en Wonen

Artikel 1 Begrippen
Aan de begrippen van iedere planologische regeling als bedoeld in bijlage 1 van deze regels, wordt het begrip 'wonen' (1.4 wonen) toegevoegd of aangepast. Verder wordt in deze regels verstaand onder:
1.4
wonen
bewonen van een woning door één afzonderlijke huishouding;

Voetnoten

2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:609
3.ECLI:N:RVS:2022:1582