ECLI:NL:RBNHO:2024:4716

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
AWB 24 _ 320
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag indicatie banenafspraak wegens salaris boven minimumloon

Op 5 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had een aanvraag ingediend voor een 'indicatie banenafspraak', welke door verweerder op 23 oktober 2023 was afgewezen. Dit besluit werd bevestigd in een daaropvolgend besluit van 16 januari 2024, waartegen eiser beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 5 maart 2024 werd het verzoek behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De voorzieningenrechter besloot onmiddellijk uitspraak te doen, omdat nader onderzoek niet nodig werd geacht.

De afwijzing van de aanvraag was gebaseerd op het feit dat eiser meer dan het minimumloon verdient. Verweerder stelde dat de wetgeving vereist dat iemand niet in staat is om het minimumloon te verdienen om in aanmerking te komen voor een indicatie banenafspraak. Eiser voerde aan dat zijn gezondheidssituatie niet voldoende was meegewogen, aangezien hij psychotische gevoeligheid heeft en eerder was opgenomen. Verweerder benadrukte echter dat de eis om onder het minimumloon te verdienen een harde voorwaarde is, waar niet van kan worden afgeweken.

De voorzieningenrechter concludeerde dat, aangezien eiser meer dan het minimumloon verdient, hij niet kan worden aangemerkt als arbeidsbeperkte en dus geen indicatie banenafspraak kan krijgen. De beroepsgronden van eiser werden verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. Eiser kreeg geen terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/320
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L.A. Vromans).

Inleiding

1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een ‘indicatie banenafspraak’ met het besluit van 23 oktober 2023 afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 16 januari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.3.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep van eiser op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en de gemachtigde van verweerder.
1.5.
Na afloop van zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft daarbij gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht biedt, om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter namelijk geoordeeld dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verweerder heeft de afwijzing gebaseerd op het standpunt dat eiser in staat is meer dan het minimumloon te verdienen. Volgens verweerder verdient eiser momenteel een salaris dat boven het minimumloon ligt en heeft hij ook in het verleden een salaris ontvangen dat hoger was dan het minimumloon.
3. Eiser voert aan dat er niet genoeg naar zijn gezondheidssituatie is gekeken. Hij heeft een psychotische gevoeligheid en is vorig jaar twee keer opgenomen geweest. Eiser geeft verder aan dat hij antipsychotica neemt, maar dat er nog steeds een kans op terugval is dat dit niet is meegenomen in de beslissing.
4. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de voorwaarde dat iemand niet in staat is het minimumloon te verdienen, een ‘harde’ eis is waarvan niet kan worden afgeweken.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 38b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) wordt – voor zover hier van belang – onder een arbeidsbeperkte verstaan de persoon, van wie op eigen verzoek door het UWV is of wordt vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon. Als dit het geval is wordt een ‘indicatie banenafspraak’ verleend en wordt de persoon opgenomen in het doelgroepregister.
6. Nu niet in geschil is dat eiser meer dan het minimumloon verdient, kan hij niet worden aangemerkt als arbeidsbeperkte en kan hem geen indicatie banenafspraak worden toegekend. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat hij geen ruimte heeft om van de wettelijke bepalingen af te wijken.
7. Hoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor de wens van eiser opgenomen te worden in het doelgroepregister, zodat hij open kan zijn over zijn aandoening bij sollicitaties en de werkgever kan wijzen op de no risk polis, maakt dat niet dat de voorzieningenrechter de dwingendrechtelijke bepaling opzij kan zetten.
8. De beroepsgronden van eiser slagen daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2024 door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.