ECLI:NL:RBNHO:2024:4714

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
AWB 24 _ 370
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake Bbz-uitkering wegens niet-levensvatbaarheid onderneming

Op 5 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek om verlenging van een Bbz-uitkering. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N. Talhaoui, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, dat zijn aanvraag om verlenging van de Bbz-uitkering op 11 januari 2024 had afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld, waarbij ook de gemachtigde van de verweerder, mr. S. Dijkman Dulkes - Wan, aanwezig was.

De zaak draait om de levensvatbaarheid van de onderneming van verzoeker, die samen met zijn echtgenote een bedrijf had gestart en sinds 1 januari 2023 een Bbz-uitkering ontving. Na een onderzoek door Jupister, dat concludeerde dat de onderneming niet levensvatbaar was, heeft verweerder besloten de Bbz-uitkering niet te verlengen. Verzoeker betwistte de juistheid van dit rapport en stelde dat het besluit evident onrechtmatig was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Hij stelde vast dat verzoeker al in augustus 2023 had moeten begrijpen dat de Bbz-uitkering eindig was en dat er geen evident onrechtmatig besluit was genomen. Het rapport van Jupister was goed gemotiveerd en verweerder had op goede gronden kunnen oordelen dat de onderneming niet levensvatbaar was. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, met de conclusie dat er geen spoedeisend belang was en dat gemeenschapsgeld niet uitgegeven moest worden aan een niet-levensvatbare onderneming.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/370
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. N. Talhaoui),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Dijkman Dulkes - Wan).

Inleiding

1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker om verlenging van zijn Bbz-uitkering met het besluit van 11 januari 2024 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker en zijn echtgenote [naam] zijn in [datum] gestart met de onderneming [onderneming] (productie en verkoop van [product] ). Vanaf 1 januari 2023 ontvangen zij een uitkering voor levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004) van de gemeente Edam-Volendam, voor de duur van zes maanden. Bij besluit van 28 juni 2023 wordt opnieuw voor zes maanden bijstand verleend, onder verwijzing naar een adviesrapport van Onderneem Consultancy. Op 1 augustus 2023 zijn zij verhuisd naar [plaats] en hebben ze verweerder verzocht om de Bbz-uitkering voort te zetten.
3. Verweerder heeft bij besluit van 25 augustus 2023 Bbz verleend tot en met 31 december 2023. Op 4 december 2023 is om voortzetting van de Bbz verzocht. Vervolgens heeft verweerder onderzoek laten verrichten door Jupister. Dat heeft op 28 december 2023 rapport uitgebracht. De conclusie luidt dat de onderneming niet levensvatbaar is. Jupister is bij die conclusie gebleven, ook na de reactie van verzoeker op het rapport.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Griffierecht
4. Verzoeker heeft een verzoek gedaan om vrijstelling van betaling van het griffierecht, dat door de griffier voorlopig is toegewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding anders te oordelen en zal het verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht daarom toewijzen.
Verzoek voorlopige voorziening
5. Verzoeker voert aan dat het besluit evident onrechtmatig is. Volgens verzoeker is het rapport van Jupister onzorgvuldig tot stand gekomen en bevat het innerlijke tegenstrijdigheden. Zo wordt enerzijds geconcludeerd dat de onderneming niet levensvatbaar zou zijn terwijl anderzijds de verwachting wordt uitgesproken dat de omzet in 2024 € 3.000,00 en in 2025 € 4.000,00 per maand zal zijn. Volgens het rapport ligt het niet aan de bedrijfsformule, maar zou aan marktbewerking meer moeten worden gedaan. Dat strookt volgens verzoeker niet met de conclusie dat de onderneming niet levensvatbaar zou zijn.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het rapport van Jupister zorgvuldig tot stand is gekomen en er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het rapport. Verweerder heeft het besluit daarom op het advies kunnen baseren. Van tegenstrijdigheden is volgens verweerder geen sprake, waarbij erop gewezen is dat Jupister berekend heeft dat er een omzet van € 130.000,00 moet worden behaald om levensvatbaar te zijn, wat ver verwijderd is van de prognoses voor 2024 en 2025.
Spoedeisend belang
7. De voorzieningenrechter heeft twijfels aan het spoedeisendheid belang, nu het verzoeker in augustus 2023 al duidelijk had moeten zijn dat de Bbz-uitkering eindig zou zijn en het in ieder geval niet vanzelfsprekend was dat de uitkering na 31 december 2023 zou worden voortgezet.
Besluit
8. Bovendien is geen sprake van een evident onrechtmatig besluit. Het rapport van Jupister is goed gemotiveerd en het advies ligt in de lijn van het rapport van Onderneem Consultancy. Daarin worden immers dezelfde zwakheden (marktstrategie) in de bedrijfsvoering benadrukt. Verweerder heeft daarom op goede gronden kunnen oordelen dat het bedrijf niet levensvatbaar was. Het gaat om gemeenschapsgeld en het is niet de bedoeling dat gemeenschapsgeld wordt uitgegeven, terwijl uit de rapporten volgt dat de onderneming niet levensvatbaar is.
9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2024 door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.