Beoordeling door de voorzieningenrechter
1. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. In alle drie de zaken speelt de erfenis van [naam] , de ex-partner van verzoekster (hierna: erflater), die is overleden op 22 februari 2023, een rol. Verzoekster heeft bij de rechtbank laten vastleggen dat zij en haar kind erfgenamen zijn van erflater. Het staat niet ter discussie dat erflater een onderneming had, bankrekening(en) en in ieder geval één auto.
3. Het staat evenmin ter discussie dat verzoekster bedragen uit de erfenis op haar rekening heeft gestort, handelingen ten behoeve van de onderneming heeft verricht en de auto op haar naam heeft gezet. Verzoekster heeft niet uit eigener beweging hiervan melding gemaakt. Daarnaast staat niet ter discussie dat zij niet tijdig heeft gereageerd op het verzoek om stukken aan te leveren, ook niet nadat een hersteltermijn was geboden.
4. In alle drie de zaken is namens verzoekster pro forma bezwaar aangetekend. De voorzieningenrechter heeft geen aanvullende gronden ontvangen. Verzoekster stelt in haar verzoeken zich op het standpunt dat zij belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, omdat zij zonder uitkering niet kan voorzien in de noodzakelijke bestaanskosten.
Besluit van 8 november 2023 (24/32)
5. Ten aanzien van het besluit van 8 november 2023 (tot opschorting van de uitkering) heeft verzoekster aangevoerd dat deze opschorting ongedaan moet worden gemaakt. Naar aanleiding van de vorige voorlopige voorziening is afgesproken dat verzoekster alsnog stukken kon indienen en dat is ook geschied.
6. Het staat niet ter discussie dat de opschorting lang geduurd heeft, dit is mede veroorzaakt door het uitblijven van de opgevraagde stukken, de voorlopige voorzieningenprocedure als vermeld en het alsnog indienen van stukken die moesten worden beoordeeld. Daarop is vervolgens het besluit van 15 januari 2024 gevolgd, inhoudende de intrekking van de uitkering met ingang van 22 februari 2023.
7. Verzoekster heeft, desgevraagd ter zitting, niet kunnen toelichten wat haar belang is bij een voorlopige voorziening inhoudende het ongedaan maken van de opschorting, nu er een intrekkingsbesluit ligt dat verder teruggaat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster geen belang heeft bij de door haar gevraagde voorlopige voorziening.
Besluit van 15 januari 2024 (24/196)
8. Ten aanzien van het besluit van 15 januari 2024 (tot intrekking van de uitkering) heeft verzoekster verzocht om schorsing van het besluit. In het besluit is geen einddatum genoemd, zodat de voorzieningenrechter er vooralsnog vanuit gaat dat de intrekking ziet op de periode 22 februari 2023 tot en met 15 januari 2024. Verzoekster stelt dat zij een spoedeisend belang heeft omdat zij zonder uitkering niet kan voorzien in de noodzakelijke bestaanskosten.
9. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of het bezwaar van verzoekster redelijke kans van slagen heeft, dan wel of er sprake is van dringende redenen die een voorlopige voorziening vergen.
10. De eerst ter zitting benoemde gronden geven de voorzieningenrechter onvoldoende reden om te oordelen dat het bezwaar kans van slagen heeft. De enkele stelling dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat nog niet alle gegevens bekend zijn, en het besluit daarom prematuur zou zijn, is daartoe onvoldoende. Het staat immers niet ter discussie dat verzoekster geen nadere gegevens heeft verstrekt, terwijl zij wel heeft beschikt en kan beschikken over de administratie van als ook contanten uit de onderneming, gelden op de bankrekening(en) van erflater en een auto met een waarde van ongeveer € 30.000,00 op haar naam heeft laten schrijven. De aanname dat de erfenis op 22 februari 2023 ongeveer € 45.000,00 omvatte, heeft verzoekster niet (met stukken) weerlegd. De verklaring van A’dam Advies biedt daartoe onvoldoende onderbouwing. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in dit stadium dan ook onvoldoende gebleken dat het bezwaar van verzoekster kans van slagen heeft.
11. Voorts is vooralsnog niet gebleken dat verzoekster, die de beschikking heeft over de erfenis, niet kan voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan. Hierdoor ontbreekt ook de vereiste spoedeisendheid om een voorlopige voorziening te kunnen treffen.
Besluit van 17 januari 2024 (24/194)
12. Ten aanzien van het besluit van 17 januari 2024 heeft verzoekster aangevoerd dat zij een spoedeisend belang heeft omdat zij zonder de individuele inkomenstoeslag niet kan voorzien in noodzakelijke bestaanskosten, waarbij verwezen naar de grond als aangevoerd in de zaak met nummer 24/196. Hiervoor geldt eveneens dat dit niet is gebleken en daarom de vereiste spoedeisendheid ontbreekt.