In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van het bewind van een verzoeker, geboren in 1979, die kampt met problematische schulden. Het verzoeker heeft aangevoerd dat hij ontevreden is over zijn bewindvoerder, Mando B.V., en dat hij zijn financiële zaken zelf wil regelen. Hij heeft echter niet kunnen overtuigen dat het bewind opgeheven kan worden, gezien de aanhoudende schulden van meer dan €57.000 en het lopende schuldhulpverleningstraject via de Kredietbank, dat nog ongeveer twee jaar duurt.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2024 waren verzoeker, zijn moeder en een vertegenwoordiger van de bewindvoerder aanwezig. Verzoeker heeft zijn onvrede geuit over de werkwijze van de bewindvoerder, die volgens hem niet meewerkt aan het vinden van een zelfstandige huurwoning en hem belemmert in zijn pogingen om als zelfstandige te werken. De bewindvoerder heeft deze stellingen gemotiveerd betwist en benadrukt dat het verstandig is het bewind voort te zetten totdat het schuldhulpverleningstraject is afgerond.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek tot opheffing van het bewind te vroeg is en dat de problematische schulden nog steeds aanwezig zijn. De rechter heeft ook opgemerkt dat verzoeker niet de benodigde documenten tijdig heeft aangeleverd voor het schuldhulpverleningstraject, wat van groot belang is voor zijn situatie. De communicatie tussen verzoeker en de bewindvoerder lijkt niet optimaal te zijn verlopen, wat heeft bijgedragen aan de huidige situatie. De kantonrechter heeft verzoeker aangeraden om in gesprek te gaan met de bewindvoerder om duidelijke afspraken te maken. Uiteindelijk is het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen.