ECLI:NL:RBNHO:2024:470

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
C/15/346653 / JU RK 23-1846
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 januari 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De kinderrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen sprake is van een zodanige ontwikkelingsbedreiging die een verlenging kan rechtvaardigen. De minderjarige, die bij haar moeder en oma woont, ontwikkelt zich goed en heeft een stabiel netwerk om zich heen. De ouders en de minderjarige zelf zien de meerwaarde van de ondertoezichtstelling niet in, ondanks dat de woonsituatie niet ideaal is. De kinderrechter heeft in haar beoordeling de zorgen over de thuissituatie meegewogen, maar concludeert dat de minderjarige voldoende in haar ontwikkeling wordt ondersteund. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de jongste zoon van de moeder onder toezicht staat van de GI, waardoor de GI betrokken blijft bij het gezin. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/346653 / JU RK 23-1846
Datum uitspraak: 2 januari 2024
Beschikking afwijzing verlenging van de ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Alkmaar,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de vader] ,hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] (België).
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de stiefvader] ,hierna te noemen: de stiefvader,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 29 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [de minderjarige] ;
- de moeder;
- de vader vergezeld met zijn partner [partner] ;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
1.3.
De stiefvader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.4.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is vorig jaar alsnog erkend door de vader. De ouders zijn daarom sindsdien van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 6 januari 2023 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 6 januari 2024.
2.3.
[de minderjarige] woont met de moeder bij de oma (moederszijde).

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Ter onderbouwing is het volgende aangevoerd. Voordat [de minderjarige] onder toezicht is gesteld heeft op 22 december 2022 zowel de gemeente als de woningbouwvereniging besloten om dit gezin uit hun woning te zetten. De GI heeft samen met de moeder en het netwerk een plan gemaakt om [de minderjarige] in het netwerk op te vangen. Dit om een uithuisplaatsing in de reguliere zorg te voorkomen. [de minderjarige] is bij de zus van de moeder opgevangen. Waarna een machtiging uithuisplaatsing is gevolgd van 16 maart 2023 t/m 8 september 2023. [de minderjarige] was tijdens de machtiging uithuisplaatsing veelal bij de moeder die bij oma woont. Hierdoor is besloten dat [de minderjarige] weer terug is gegaan naar de moeder en oma. Ook is gebleken dat het netwerk van [de minderjarige] onvoldoende weerbaar is richting de moeder waardoor een plaatsing aldaar niet haalbaal blijkt te zijn. Na de terugkeer bij de moeder heeft [de minderjarige] een eigen plekje gekregen in de woning bij haar oma.
De moeder erkent dat het geen wenselijke situatie is, maar dat het [de minderjarige] op dit moment goed afgaat. Daarnaast is de moeder bezig om zo snel mogelijk een eigen woning te krijgen door zich in te schrijven op verschillende woningen. Vooralsnog is er echter op dit gebied onvoldoende perspectief. De GI ziet door middel van een screening van de huidige woonsituatie risico’s in het huidige verblijf van [de minderjarige] . Zowel oom (mz) als oma (mz) zouden gediagnosticeerd zijn met schizofrenie. Zij wonen in dezelfde woning waar [de minderjarige] verblijft. Vanuit De GI is er echter onvoldoende zicht op de problematiek van oom en oma en in hoeverre dit invloed heeft op een mogelijke ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] . In gesprek met de moeder geeft zij aan dat de mantelzorg voornamelijk op de schouders van de moeder komt en [de minderjarige] met deze zorg niet belast wordt. Daarnaast komen er bij de GI geen zorgen binnen vanuit onderwijs of netwerk.
[de minderjarige] lijkt zich ondanks alle omstandigheden voldoende te ontwikkelen op deze gebieden. De GI heeft onderzocht wat de alternatieven zouden zijn voor een andere woonplek voor [de minderjarige] . Daarbij is het vanzelfsprekend dat de mogelijkheden bij de gezaghebbende vader worden meegenomen. De vader is bereid om [de minderjarige] op te vangen, maar is ook beperkt betrokken bij [de minderjarige] . Hij probeert volgens de moeder maandelijks langs te komen, maar lijkt onvoldoende initiatief te nemen in het contact met zijn kinderen. Wanneer zij elkaar zien, hebben zij het wel leuk met elkaar en de kinderen hebben ook behoefte aan dit contact. Een plaatsing bij de vader lijkt echter niet in het belang van [de minderjarige] , omdat zij dan zou moeten emigreren. [de minderjarige] zit in een belangrijke fase van haar opleiding: het examenjaar. Daarnaast heeft zij haar sociale netwerk hier opgebouwd. De inschatting is dat een dergelijke plaatsing meer negatieve invloed zou hebben op haar ontwikkeling dan een plaatsing bij de moeder op dit moment. Ditzelfde geldt voor een plaatsing in een andere jeugdzorgvoorziening.
3.3.
De GI acht een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. Er is onvoldoende perspectief wat betreft een eigen woning voor de moeder en de kinderen. Daarnaast blijft de huidige woonsituatie kwetsbaar. Voor nu lijkt dit een stabiele situatie, maar de houdbaarheid is onbekend. De GI is van mening dat hulpverlening noodzakelijk is om de bestaande ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Er wordt gedacht aan een organisatie als Het Leger Des Heils met ambulante gezinsbegeleiding als 10 voor toekomst. Zij helpen gezinnen met meerdere ingewikkelde problemen en gezinnen die vaak al andere hulpverlening gehad hebben, maar zonder blijvend succes. Door een integrale aanpak, leren gezinnen omgaan met hun problemen. Doel is een gezonde en veilige leefomgeving voor kinderen en ouders.
3.4.
Daarnaast is de samenwerking met de moeder moeizaam. De moeder wil geen ondertoezichtstelling. Zij ziet hier het belang niet van in en ziet de ontwikkelingsbedreigingen niet. De moeder vindt haar kinderen veerkrachtig genoeg om met de huidige situatie om te gaan en zij ontwikkelen zich goed naar haar inziens. Daarnaast voert de moeder klachtenprocedures omdat zij de samenwerking niet naar wens vindt. De GI vraagt, wat de samenwerking betreft, zich dan ook af of de huidige GI de juiste is. Dit omdat de GI merkt dat de methodiek niet altijd passend is voor dit gezin. Mogelijk zou de William Schrikker Stichting hierin passender zijn. De GI overweegt dan ook een wijziging GI te verzoeken.
De GI ziet ook dat de kinderen ondanks de huidige situatie veerkrachtig zijn. Echter blijven er veel risico’s aanwezig waardoor een mogelijke ontwikkelingsbedreiging blijft bestaan. Wanneer de GI de ontwikkelingsbedreigingen ziet toenemen, is de GI verantwoordelijk om te onderzoeken of de huidige woonplek voldoende veilig is en blijft.
De GI is van mening dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de komende periode de situatie te blijven monitoren en noodzakelijke hulpverlening in te zetten waar nodig, totdat de moeder een eigen woning heeft gevonden en de aanwezige risico’s hiermee zijn afgenomen.
3.5.
De GI heeft ter zitting in aanvulling op voornoemde risico’s en zorgen aangegeven dat het goed gaat met [de minderjarige] en dat zij omringd wordt door een liefdevol netwerk en dat de vader ook op volwaardige wijze zijn vaderrol pakt. De GI legt de beslissing of een verlenging van de ondertoezichtstelling voor [de minderjarige] noodzakelijk is, na overleg met de Raad voor de kinderbescherming, aan de kinderrechter voor. De kinderrechter staat in die zin voor een lastige beslissing. De GI geeft de kinderrechter tot slot in overweging dat de jongste zoon van de moeder onder toezicht staat van de GI zodat de GI betrokken blijft bij het gezin.

4.De standpunten

4.1.
De moeder ziet geen meerwaarde in het verlengen van de ondertoezichtstelling. Alhoewel de woonsituatie op dit moment niet ideaal is, zijn er geen zorgen over [de minderjarige] . Daarnaast is de moeder positief gestemd over het vinden van een eigen woning voor haar en haar kinderen op korte termijn.
4.2.
De vader is ook geen voorstander van het verlengen van de ondertoezichtstelling. Het gaat goed met [de minderjarige] , er zijn geen klachten. Wanneer [de minderjarige] hulp nodig heeft, dan heeft hij er alle vertrouwen in dat [de minderjarige] dat aangeeft en dan zal de familie daar een passende oplossing voor vinden. De familiebanden zijn in het verleden sterk gebleken en dat is nog steeds zo. De vader heeft daarnaast aangegeven dat hij er altijd direct voor [de minderjarige] is als dat nodig was en dat hij de moeder helpt bij het vinden van een woning voor haar en de kinderen.
4.3.
[de minderjarige] vindt een verlenging van de ondertoezichtstelling niet nodig. Het gaat goed met [de minderjarige] en daarom is tijdens de ondertoezichtstelling geen hulpverlening ingezet voor haar. Zij merkt daardoor weinig van de ondertoezichtstelling en heeft er daarom ook niets aan. Op school gaat het ook goed, [de minderjarige] haalt mooie cijfers. Later wil zij leraar wiskunde worden in het middelbaar onderwijs. Als er wel problemen zijn dan kan [de minderjarige] dat zelf oplossen of weet zij hulp daarbij in te schakelen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een ondertoezichtstelling niet meer, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
5.2.
Enerzijds geldt dat de zorgen over met name de woonsituatie van [de minderjarige] gedurende de ondertoezichtstelling niet geheel zijn weggenomen. Er bestaan mogelijk risico’s over de huidige thuissituatie van [de minderjarige] bij haar oma en een perspectief wat betreft een eigen woning voor de moeder met haar kinderen ontbreekt nog op dit moment. Anderzijds zijn er geen zorgen over [de minderjarige] zelf. Zij ontwikkelt zich goed, haalt mooie cijfers op school en heeft ambitieuze plannen voor de toekomst. [de minderjarige] heeft een bestendig netwerk om zich heen en een zeer betrokken vader die haar zal ondersteunen wanneer dat nodig is. Daarnaast is het de kinderrechter duidelijk dat [de minderjarige] de hulpverlening in het vrijwillig kader weet te benaderen wanneer zij daar behoefte aan heeft. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij hulpverlening voor [de minderjarige] niet in de weg zal staan. Zowel de ouders als [de minderjarige] zelf hebben aangegeven de meerwaarde van de ondertoezichtstelling niet te zien.
5.3.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat er geen sprake meer is van een zodanige ontwikkelingsbedreiging dat een verlenging van de ondertoezichtstelling kan worden gerechtvaardigd. Hoewel de thuissituatie onwenselijk is en voor de toekomst nog onzeker is, ziet de kinderrechter tegelijkertijd dat het goed gaat met [de minderjarige] en dat zij voldoende toekomt aan haar eigen ontwikkeling. Verlenging van de ondertoezichtstelling is daarom niet meer nodig voor [de minderjarige] . De kinderrechter zal het verzoek van de GI dan ook afwijzen en neemt bij deze beslissing mede in aanmerking dat de jongste zoon van de moeder onder toezicht staat van de GI zodat de GI betrokken zal blijven bij het gezin.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de GI af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2024 door mr. A.S. van Leeuwen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Udo de Haes als griffier, en op schrift gesteld op 16 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.