In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van bewind. De verzoeker, geboren in 1999, heeft verzocht om het bewind dat op 10 juli 2020 was ingesteld, op te heffen. Hij stelde dat hij inmiddels schuldvrij is en een goede baan heeft, en dat hij niet langer afhankelijk wil zijn van het bewind. De bewindvoerder, Bewindvoerderskantoor Achterhoek B.V., heeft echter bezwaar gemaakt tegen de opheffing van het bewind. Zij stelde dat verzoeker nog niet in staat is om zelfstandig zijn financiën te beheren, gezien zijn verleden met verslavingsproblematiek en zijn ongepaste gedrag jegens de bewindvoerder.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2024 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De bewindvoerder wees op het feit dat verzoeker in het verleden meerdere keren hulp heeft geweigerd en dat hij nog steeds niet in staat lijkt om verantwoord met geld om te gaan. De kantonrechter concludeerde dat verzoeker nog geen zelfredzaamheidstraject heeft doorlopen en dat zijn gedrag, zoals het zonder overleg op zijn naam zetten van auto’s en het ongepast benaderen van de bewindvoerder, niet getuigt van de benodigde verantwoordelijkheid.
De kantonrechter heeft het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen en verzoeker opgedragen om eerst een zelfredzaamheidstraject te doorlopen. Pas na het succesvol doorlopen van dit traject kan verzoeker opnieuw een verzoek tot opheffing van het bewind indienen. Ook het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder werd afgewezen, omdat verzoeker geen gewichtige redenen had aangevoerd voor dit ontslag. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M.W. Koenis, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.