ECLI:NL:RBNHO:2024:4690

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 7446
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning voorlopige voorziening bij afwijzing bijstandsaanvraag en onderzoek naar hoofdverblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die een bijstandsuitkering had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, omdat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat zij haar hoofdverblijf in de gemeente Velsen had. Verzoekster had eerder haar recht op bijstand op grond van de Participatiewet (PW) zien ingetrokken per 3 maart 2023, omdat zij geen gevraagde gegevens had ingeleverd. Na een aantal afwijzingen van haar aanvragen om bijstand, heeft verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in een onzekere woonsituatie verkeerde.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende onderzoek is verricht door verweerder naar de woonsituatie van verzoekster. Er zijn geen controles uitgevoerd om vast te stellen waar verzoekster haar hoofdverblijf had, en er is geen nadere informatie ingewonnen bij buren of andere betrokkenen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er gronden zijn voor het toekennen van een voorschot op basis van een daklozenuitkering, zodat verzoekster in de tussentijd kan worden ondersteund terwijl er verder onderzoek plaatsvindt naar haar woonsituatie.

De voorzieningenrechter heeft besloten dat verweerder verzoekster met ingang van 19 december 2023 voorschotten moet betalen naar de norm van dak- en thuislozen, en dat verweerder ook het griffierecht en proceskosten aan verzoekster moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging en het uitvoeren van adequaat onderzoek in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/7446
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 januari 2024 het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.T. Poort),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen

(gemachtigde: mr. N. de Bruijn).

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 25 april 2023 heeft verweerder het recht van verzoekster op bijstand op grond van de Participatiewet (PW) met ingang van 3 maart 2023 ingetrokken.
1.2.
Met het bestreden besluit van 28 september 2023 op het bezwaar van verzoekster is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Bij besluit van 21 november 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een bijstandsuitkering afgewezen.
1.4.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder.
1.6
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst, in afwachting van het gesprek dat op 10 januari 2024 tussen partijen zal plaatshebben en waaruit mogelijk een oplossing voor de ontstane situatie zal voortkomen.
1.7
Gemachtigde van verzoekster heeft de voorzieningenrechter op 12 januari 2024 bericht dat de besprekingen nog geen oplossing hebben gebracht. Gemachtigde verzoekt de voorzieningenrechter daarom uitspraak te doen. Verweerder heeft desgevraagd telefonisch te kennen gegeven evenmin behoefte te hebben aan een nadere zitting. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster ontving bijstand naar de norm van een alleenstaande.
3. Verweerder heeft de betaling van de uitkering per 3 maart 2023 opgeschort, omdat verzoekster gevraagde gegevens (bankafschriften) niet had ingeleverd. Ook na het bieden van een hersteltermijn heeft verzoekster de gevraagde gegevens niet geleverd. Vervolgens heeft verweerder met het besluit van 25 april 2023 het recht op uitkering van verzoekster per 3 maart 2023 ingetrokken. In de beslissing op bezwaar van 28 september 2023 heeft verweerder dat besluit gehandhaafd, ook met inachtneming van de gewijzigde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1] Aan de belangenafweging, die volgens deze jurisprudentie moet worden verricht, komt verweerder niet toe, omdat verzoekster bij haar aanvraag van 25 april 2023 verklaard heeft dat zij vanaf 3 maart 2023 niet meer in [plaats 1] verblijft.
4. Verzoekster heeft op 27 september 2023 opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Verzoekster vraagt om een uitkering als dak- of thuisloze, omdat verweerder blijft stellen dat ze niet verblijft op haar adres in [plaats 1] .
5. Met het besluit van 21 november 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt wat de gewijzigde omstandigheden in haar woonsituatie zijn, noch heeft kunnen aantonen dat het zwaartepunt van haar persoonlijk leven zich bevindt in de gemeente [plaats 1] .
6. Verzoekster stelt dat zij wel woonachtig is in [plaats 1] . Haar verklaring dat zij sinds 3 maart 2023 verblijft bij familie in [plaats 2] moet worden gezien in het licht van het feit dat zij vanaf maart 2023 geen inkomsten meer had omdat de bijstand was ingetrokken. Gemachtigde van verzoekster heeft haar aangeraden om een uitkering als dakloze aan te vragen om een discussie over de staat van de woonwagen te voorkomen. In de beslissing op de aanvraag is daar echter geen aandacht aan besteed.
7. Verweerder wijst er in het verweerschrift op dat verzoekster op 15 mei 2023 een aanvraag om bijstand heeft gedaan. Die aanvraag is afgewezen op 31 mei 2023, omdat verzoekster verklaard heeft dat zij sinds 3 maart 2023 niet (meer) in de gemeente [plaats 1] verbleef. Tijdens die aanvraag heeft verzoekster ook verklaard problemen met de woonwagen te ervaren waardoor deze niet onbewoonbaar is.
Tegen het besluit van 31 mei 2023 is geen bezwaar gemaakt. Op 19 juni 2023 heeft verzoekster opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Deze aanvraag is ook afgewezen en het bezwaar daartegen is ongegrond verklaard op 6 oktober 2023. Daartegen is geen beroep ingesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster zich heeft neergelegd bij cq zich kan vinden in de bevindingen die zijn gedaan, dat zij niet op het uitkeringsadres haar hoofdverblijf heeft en dus niet aan de voorwaarden voor een bijstandsuitkering voldoet.
8. Na de zitting heeft overleg plaatsgevonden tussen partijen. Dat heeft echter niet tot een oplossing geleid. Volgens gemachtigde van verzoekster is gesproken over de vervanging van de woonwagen, maar stelt verweerder eisen aan verzoekster waar zij door een gebrek aan middelen niet kan voldoen, zoals het laten verrichten van een onderzoek naar de staat van de elektriciteitsleidingen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

9. De situatie waarmee de voorzieningenrechter wordt geconfronteerd is ongebruikelijk. Aan de ene kant wordt verzoekster voorgehouden dat zij heeft aangegeven dat zij bij (schoon)familie zat (in een andere gemeente), omdat de woonwagen onbewoonbaar is en zij daar dus ook niet kan verblijven. Aan de andere kant wordt haar een uitkering als dakloze geweigerd omdat zij een adres heeft (de woonwagen) en daar ook haar post ontvangt. Het is niet onbegrijpelijk dat verzoekster in maart 2023 enige tijd bij familie in [plaats 2] heeft verbleven en vervolgens weer is teruggekeerd naar de gemeente waar zij al zo lang heeft verbleven. Er is ook niet vastgesteld dat verzoekster nadien in [plaats 2] verbleef. De discussie richtte zich vervolgens vooral op de staat van haar woonwagen.
10. De vraag die in feite als eerste beantwoord moet worden is: heeft verzoekster haar hoofdverblijf in de gemeente [plaats 1] ? Daarna kan gekeken worden naar haar woonsituatie. Hiervan uitgaande kijkt de voorzieningenrechter naar het onderzoek dat is verricht in het kader van de laatste aanvraag.
11. Daarbij is wederom gekeken naar de staat van de woonwagen. Weliswaar is aan verzoekster gevraagd een logboek bij te houden van waar zij de nacht heeft doorgebracht en heeft zij verklaringen overgelegd van twee bewoners en een postbode, die aangeven haar regelmatig op het kamp aan te treffen, maar verweerder naar deze informatie is door verweerder – zo begrijpt de voorzieningenrechter – geen enkel nader onderzoek verricht. Daarmee is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderzoek verricht naar de vraag waar verzoekster ten tijde van de aanvraag in september en thans haar hoofdverblijf heeft. Er zijn geen controles geweest om vast te stellen of verzoekster wel of niet op haar adres verbleef, er zijn geen vragen gesteld aan de buren, zo is ter zitting bevestigd. Ook is de postbode, die daar niet woonachtig is maar wel heeft verklaard, niet gehoord. Het is de voorzieningenrechter vooralsnog niet gebleken dat verweerder geen mogelijkheid had dit nadere onderzoek te verrichten.
12. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter gronden aanwezig voor een tijdelijke toekenning van een voorschot op basis van een daklozenuitkering zoals is aangevraagd. In deze periode kan verweerder nader onderzoek verrichten naar de vraag of verzoekster haar hoofdverblijf in de gemeente [plaats 1] houdt. Daarnaast, zo begrijpt de voorzieningenrechter, kunnen partijen deze periode gebruiken om voortgang te maken met de vraag welke oplossing gevonden moet worden voor de woonwagen.
13. De voorzieningenrechter vraagt zich daarbij nog wel af op grond waarvan verweerder aan een uitkering de voorwaarde stelt dat verzoekster een verklaring van een deskundige moet overleggen betreffende de aansluiting van de leidingen op de standplaats. Daarnaast kan de vraag worden opgeworpen wie verantwoordelijk is voor (het onderhoud van) de leidingen buiten de woonwagen.
14. De voorzieningenrechter benadrukt tot slot dat het hier gaat om het toekennen van een voorschot, dat mogelijk zal moeten worden terugbetaald als zou komen vast te staan dat verzoekster geen recht op bijstand heeft.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verweerder verzoekster met ingang van 19 december 2023 tot zes weken nadat de beslissing op bezwaar is genomen voorschotten betaalt naar de norm van dak- en thuislozen.
15.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. Het gewicht van de zaak is gemiddeld. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat verweerder verzoekster met ingang van 19 december 2023 een voorschot verstrekt ter hoogte van de norm voor dak- en thuislozen tot zes weken nadat verweerder de beslissing op bezwaar tegen het besluit van 21 november 2023 heeft genomen;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.CRvB 25 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:679