ECLI:NL:RBNHO:2024:4686

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
haa 23/7309
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over omgevingsvergunning voor woningbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiseres] B.V. en [eiser 1], en het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. De zaak betreft de rechtmatigheid van een omgevingsvergunning die op 23 oktober 2023 is verleend aan Stichting Ymere voor de bouw van 8 grondgebonden woningen en 32 appartementen aan de Beetslaan in Hoofddorp. Eisers hebben beroep ingesteld omdat zij van mening zijn dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, dat woningbouw op die locatie niet toestaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen onderwerp van debat is over de strijdigheid van het bouwplan met de bestemmingen Wonen en Tuin van het bestemmingsplan Hoofddorp Noord. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, ondanks deze strijdigheid. De rechtbank concludeert dat het beroep van eisers ongegrond is, omdat zij niet kunnen aantonen dat zij door de vergunning in hun belangen worden geschaad. De rechtbank wijst op het relativiteitsvereiste, dat inhoudt dat een persoon zich niet kan beroepen op normen die niet zijn geschreven ter bescherming van zijn belangen. De eisers zijn geen eigenaren van de bedrijfsbebouwing die door het bouwplan wordt beïnvloed, en kunnen daarom geen beroep doen op de schending van de normen die hen niet beschermen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/7309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V. gevestigd te Hoofddorp,

alsmede
[eiser 1], wonende te Zwanenburg,
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. D.W. Giltay Veth),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder,

(gemachtigde: mr. H. Jungheim).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Stichting Ymere,gevestigd te Amsterdam.

Inleiding

Bij besluit van 23 oktober 2023 heeft verweerder aan Stichting Ymere een omgevings-vergunning verleend voor het realiseren van 8 grondgebonden woningen en 32 appartementen aan de locatie Beetslaan 99 t/m 133 te Hoofddorp.
Eisers hebben op 30 november 2023 beroep ingesteld. Bij brief van 28 december 2023 hebben zij beroepsgronden aan de rechtbank gezonden.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend en op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Bij brief van 16 januari 2024 is Stichting Ymere in de gelegenheid gesteld om aan deze beroepsprocedure deel te nemen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2024 op zitting behandeld. Ter zitting is verschenen [eiser 1] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Zij werd vergezeld door [naam 1] en [naam 2] . Namens Stichting Ymere zijn verschenen [naam 3] en [naam 4] .

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
1. Voor het relevante wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de bijlage welke integraal onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Overgangsrecht
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet bezien in samenhang met artikel 4.1 aanhef en onder a, van die wet (in laatstgenoemd artikel wordt verwezen naar de Crisis- en herstelwet: Chw) het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag voor de omgevings-vergunning is ingediend op 1 mei 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Chw, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing zijn bij de beoordeling.
De Crisis- en herstelwet
3. Geen onderwerp van debat is dat op deze zaak de (per 1 januari 2024 vervallen) Crisis- en herstelwet van toepassing is nu er sprake is van de bouw van meer dan 11 woningen in aaneengesloten gebied en bij de vergunningverlening toepassing is gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a ten derde, van de Wabo (zie artikel 3.1 van bijlage I van de Chw).
Is het beroep ontvankelijk?
4.1
De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning in het gemeenteblad is gepubliceerd op 1 november 2023. In de publicatie is aangegeven dat de omgevingsvergunning en de bijbehorende stukken de dag na publicatie voor de duur van 6 weken ter inzage zullen liggen. Nu de omgevingsvergunning is voorbereid met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) liep de beroepstermijn gelet op artikel 6:8, vierde lid, van de Awb derhalve af op 12 december 2023.
4.2
De rechtbank stelt vast dat eisers op 30 november 2023 pro forma beroep hebben ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 28 december 2023 hebben zij beroepsgronden ingediend. Gelet op het bepaalde in artikel 1.6, tweede lid, van Afdeling 2 van de Chw bezien in samenhang met artikel 6:5, eerste lid aanhef en onder d, van de Awb is het beroep niet ontvankelijk indien de beroepsgronden niet meteen worden vermeld in het beroepschrift. Er bestaat in beginsel geen herstelmogelijkheid ex artikel 6.6 van de Awb. De beroepsgronden zijn dus te laat bij de rechtbank ingediend. Echter: noch in de omgevingsvergunning noch in de publicatie van 1 november 2023 is er op is gewezen dat de Chw van toepassing is en dat de beroepsgronden in het beroepschrift dienen te worden opgenomen (zie artikel 11, eerste en tweede lid, van het per 1 januari 2024 vervallen Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet). Het gaat om cumulatieve vereisten. Nu sprake is van een onjuiste, tekortschietende rechtsmiddelenverwijzing kan eisers niet worden tegengeworpen dat zij de gronden van het beroep niet meteen in het beroepschrift hebben aangevoerd. Er bestaat geen enkele aanleiding voor het oordeel dat eisers ondanks de tekortschietende rechtsmiddelenverwijzing hadden moeten begrijpen dat de herstelmogelijkheid van artikel 6:6 van de Awb niet van toepassing was. Bij het vorenstaande verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling van 22 april 2020; ECLI:NL:RVS:2020:1129; rechtsoverwegingen 16.3 en 16.4). Ter zitting hebben zowel verweerder als Stichting Ymere ook erkend dat de tekortschietende rechtsmiddelenverwijzing in de publicatie en de omgevingsvergunning er toe leidt dat eisers niet kan worden tegengeworpen dat zij na een tijdig ingediend pro forma beroep later de beroepsgronden hebben ingediend. Conclusie is derhalve dat het beroep ontvankelijk is.
Het geschil
5. Het beroep ziet op de rechtmatigheid van het besluit van 23 oktober 2023 waarbij verweerder aan Stichting Ymere een omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren van 8 grondgebonden woningen (eengezinswoningen) en 32 appartementen (sociale woningbouw) aan de locatie Beetslaan 99 t/m 133 te Hoofddorp (het bouwplan). De vergunning ziet op de activiteiten het bouwen van bouwwerken, het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan en het maken, hebben, veranderen van een uitweg of het gebruik veranderen van een uitweg.
De feitelijke situatie
6.1
Het bouwplan staat gepland op de locatie Beetslaan 99 t/m 133. Deze locatie is thans een braakliggend stuk grond dat onderdeel uitmaakt van het blok dat wordt gemarkeerd door de J.C. Beetslaan, de Starnmeerstraat, de Broekermeerstraat en de Graftermeerstraat (hierna: het blok). Op dit blok staat veel bedrijfsbebouwing: (vooral) aan de Graftermeerstraat . Op de hoek van de J.C. Beetslaan met de Starnmeerstraat en ook op de hoek van de J.C. Beetslaan en de Broekermeerstraat staan meerdere woningen. Op het braakliggend stuk grond waar de nieuwbouw gepland staat, stonden voorheen ook eengezinswoningen die inmiddels zijn gesloopt. Het perceel waar de nieuwbouw gepland staat, is toegankelijk vanaf de J.C. Beetslaan.
6.2
[eiser 2] en zijn echtgenote zijn eigenaar van het bedrijfspand aan de [adres] (hierna: het pand). Zij verhuren het pand aan [eiseres] B.V.; een onderneming gericht op reparatie en groothandel in meet- en regelapparatuur. Het pand [adres] maakt onderdeel uit van een bedrijfsverzamelgebouw en staat aan overkant van de straat gezien vanaf de bedrijfsbebouwing op het blok aan de [locatie] zoals hiervoor beschreven.
Het voorbereidingsbesluit
7. Op 9 maart 2023 heeft de Raad van Haarlemmermeer besloten dat voor het perceel een bestemmingsplan zal worden voorbereid en bij dat besluit is bepaald dat het verboden is het gebruik van de gronden en of bouwwerken te wijzigen (hierna: het voorbereidingsbesluit). Blijkens het voorbereidingsbesluit grenst de ontwikkeling aan bedrijventerrein Hoofddorp Noord (waar het pand [adres] onderdeel van uitmaakt) en zijn binnen het blok ingevolge het vigerende planologisch regime bedrijven met milieucategorie 3.1 toegestaan waardoor woningbouw niet mogelijk is. Het is de bedoeling om vooruitlopend op de totstandkoming van het nieuwe bestemmingsplan te voorkomen dat bedrijfsbebouwing op het perceel alsnog in gebruik wordt genomen door bedrijven met milieucategorie 3.1. Van feitelijke belemmering van de op het perceel actieve bedrijven is geen sprake nu er geen bedrijven zijn gevestigd met een zwaardere milieucategorie dan milieucategorie 2, zo leidt de rechtbank af uit het verweerschrift. Ter zitting is gebleken dat er nog geen (wijziging van het) omgevingsplan ter inzage gelegd. Gelet op artikel 4.14, eerste en vierde lid, van de Omgevingswet bezien in samenhang met artikel 4.103 tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet loopt de geldigheidsduur van het voorbereidingsbesluit door tot een jaar en zes maanden na de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dat betekent dat het voorbereidingsbesluit nog steeds van kracht is.
De strijd met het bestemmingsplan
8.1
Geen onderwerp van debat is tussen partijen dat het bouwplan in strijd is met de bestemmingen Wonen en Tuin van het als deel van een omgevingsplan geldende bestemmingsplan Hoofddorp Noord, omdat er buiten het bouwvlak en in strijd met de bouwhoogte wordt gebouwd (zie artikel 4.6, eerste lid aanhef en onder g, van de Invoeringswet Omgevingswet).
8.2
Nu er sprake is van strijd met het vigerend planologisch regime, ligt vervolgens de vraag voor of verweerder in redelijkheid bij afweging van alle betrokken belangen de omgevingsvergunning in strijd met vigerend planologisch regime heeft mogen verlenen.
De redenen van het beroep
9. Eisers hebben gemotiveerd betoogd dat verweerder de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Verweerder heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen aan eisers om in hun bedrijfsunit aan de [adres] te mogen wonen en heeft daartegen ook handhavend opgetreden. Zij vinden het onbegrijpelijk dat in de directe nabijheid van hun bedrijfsunit allerlei woningbouwontwikkelingen - waaronder het voorliggende bouwplan - worden toegestaan terwijl verweerder hen verbiedt om in de bedrijfsunit te wonen. In de situatie van eisers houdt verweerder onverminderd vast aan de op grond van het vigerend planologisch regime maximaal toegestane milieucategorie 3.1 op grond waarvan wonen in de bedrijfsunit niet wordt toegestaan. Naar hun feitelijke situatie wordt niet gekeken. Maar bij het bouwplan is verweerder wel bereid om te kijken naar de feitelijke situatie en wordt met het voorbereidingsbesluit verhinderd dat bedrijven met milieucategorie 3.1 zich in bedrijfsbebouwing op het perceel vestigen. Feitelijk vinden in het bedrijfsverzamelgebouw waarin de bedrijfsunit van eisers is gevestigd (en naar de rechtbank van eisers begrijpt ook in de bedrijfsbebouwing in de directe omgeving van de bedrijfsunit) geen activiteiten plaats die zwaarder zijn dan activiteiten die vallen onder milieucategorie 2. Zij vinden dat verweerder dan ook voor hen net als in deze zaak de milieucategorie naar beneden moet bijstellen. Dan is er geen beletsel meer om eisers een omgevingsvergunning voor een woning in hun bedrijfsunit te verlenen. Door dat niet te doen is sprake van willekeur en schending van het gelijkheidsbeginsel. Tot slot zijn eisers van mening dat zowel zij als de eigenaren van de bedrijfsbebouwing binnen het blok ten onrechte worden beperkt in hun gebruiksmogelijkheden.
Beoordeling
10.1
Ingevolge de VNG Handreiking Bedrijven en Milieuzonering is de richtafstand van een bedrijf in milieucategorie 3.1 tot een rustige woonwijk 50 meter (m) en tot een gemengd gebied 30 m. Voor milieucategorie 2 gelden respectievelijk de afstanden 30 en 10 m. Volgens de Afdeling geldt de VNG-richtafstand tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is (ECLI:NL:RVS:2023:2117).
10.2
De rechtbank stelt vast dat bezien vanaf de perceelsgrens van het bedrijfsverzamel-gebouw waarin de bedrijfsunit van eisers zich bevindt tot het dichtstbijzijnde punt van de locatie waar het bouwplan staat gepland, meer is dan de in de handreiking van de VNG genoemde richtafstand van 50 m voor een bedrijf in milieucategorie 3.1. Derhalve worden eisers op geen enkele wijze in hun op grond van het vigerend planologische regime geldende maximale gebruiksmogelijkheden (derhalve milieucategorie 3.1) beperkt. Ter zitting is dat ook namens eisers erkend.
10.3
Niet is in geschil dat de bedrijfsbebouwing binnen het blok zich wel bevindt binnen de richtafstand van 50 m van het bouwplan. Vandaar dat het nog steeds geldende voorbereidingsbesluit is genomen teneinde te voorkomen dat een bedrijfsgebouw binnen het blok in gebruik wordt genomen door een bedrijf dat valt in milieucategorie 3.1. Verweerder en Stichting Ymere stellen zich op het standpunt dat als gevolg daarvan er vanuit een planologisch oogpunt geen milieutechnische beletselen zijn om voor het bouwplan een omgevingsvergunning te verlenen.
10.4
Voor zover eisers van mening zijn dat de omgevingsvergunning moet worden vernietigd omdat de gebruiksmogelijkheden van de bedrijfspanden binnen het blok ten onrechte worden beperkt, kan deze grief niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste staat daaraan in de weg. Het relativiteitsvereiste houdt kortgezegd in dat een persoon zich niet kan beroepen op normen die niet zijn geschreven ter bescherming van zijn belangen. Indien en voor zover er al sprake zou zijn van een geschonden norm bij de aanpassing van de milieucategorie voor de bedrijfsbebouwing binnen het blok waardoor het bouwplan kan worden gerealiseerd, strekt schending daarvan in deze zaak niet tot bescherming van de rechtspositie van eisers. Het enkele feit dat als gevolg van het bouwplan de eigenaren en gebruikers niet langer een bedrijf behorend tot milieucategorie 3.1 kunnen huisvesten in hun bedrijfsbebouwing binnen het blok, is geen belang waarvoor eisers kunnen opkomen. Zij worden door deze (planologische) beperking van de gebruiksmogelijkheden van de bedrijfsbebouwing binnen het blok op geen enkele wijze in hun belangen geschaad. Eisers zijn immers helemaal geen eigenaar van genoemde bedrijfsbebouwing en door deze beperking worden zij dan ook op geen enkele wijze benadeeld.
10.5
Gelet op de beroepsgronden zijn eisers van mening dat ook aan hun bedrijfsunit (en naar de rechtbank heeft begrepen het hele bedrijfsverzamelgebouw en ook in de bedrijfsbebouwing in de directe omgeving) milieucategorie 2 moet worden toegekend zodat een omgevingsvergunning voor het hebben van een woning in hun bedrijfsunit kan worden verleend. Door dat niet te doen, heeft verweerder gehandeld in strijd met het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel. Eisers kunnen deze stelling evenwel naar voren brengen in de nog lopende procedures die betrekking hebben op de weigering een omgevingsvergunning te verlenen voor wonen in de bedrijfsunit en het daartegen handhavend optreden. Voor zover er al sprake zou zijn van een geschonden norm, strekt deze niet tot bescherming van een belang dat eisers
in deze procedurehebben. Anders gezegd: het niet mogen realiseren van een woning in hun bedrijfsunit betreft - anders dan eisers ter zitting hebben betoogd - geen materieel belang dat een rol kan spelen bij de vraag of de omgevingsvergunning voor het onderhavige bouwplan kan worden verleend. Een andere benadering zou betekenen dat eisers beroepsgronden zouden kunnen aanvoeren tegen een besluit waarvan zij geen enkel nadelig gevolg ondervinden terwijl de nadelige gevolgen juist worden veroorzaakt door een of meer andere besluiten die nog in procedure zijn. Ook in zoverre stuit het betoog van eisers af het relativiteitsvereiste.
10.6
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2024.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Omgevingswet
Artikel 4.14, vierde lid van de Omgevingswet luidt: De voorbeschermingsregels in het omgevingsplan vervallen na een jaar en zes maanden, of, als binnen die termijn het besluit tot vaststelling of wijziging van het omgevingsplan waarvan de regels, bedoeld in het eerste lid, deel uitmaken is bekendgemaakt, op het tijdstip waarop dat besluit in werking treedt of is vernietigd.
Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.1 aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet luidt: Deze afdeling is, tenzij bij of krachtens dit hoofdstuk anders is bepaald, van toepassing op besluiten op grond van: a. of met toepassing van de Crisis- en herstelwet.
Artikel 4.3 aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet luidt: Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing: a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt.
Artikel 4.6, eerste lid, aanhef en onder g, van de Invoeringswet Omgevingswet luidt: Als deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, gelden:
g. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 4.103, tweede lid van de Invoeringswet omgevingswet luidt: Als het ontwerp van een bestemmingsplan niet voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, geldt een voorbereidingsbesluit dat op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld door de gemeenteraad als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, van de Omgevingswet. In dat geval loopt de termijn, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, vanaf de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Chw
Artikel 1 aanhef en onder a, van de Chw luidt: Afdeling 2 is van toepassing op:
a.alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Artikel 3.1 van bijlage I van de Chw luidt: Ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevings-vergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.
Artikel 1.6 tweede lid van Afdeling 2 van de Chw luidt: In afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
Besluit uitvoering Chw
Artikel 11, eerste lid, van het Besluit uitvoering Chw luidt: Indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet op een besluit van toepassing is, wordt dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld.
Artikel 11, tweede lid, van het Besluit uitvoering Chw luidt: Indien tegen het besluit beroep openstaat, wordt bij het besluit en bij de bekendmaking van het besluit voorts vermeld dat:
a. de beroepsgronden in het beroepschrift worden opgenomen;
b. het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, en
c. deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.
Awb
Artikel 6:5, eerste lid aanhef en onder d van de Awb luidt: Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: d. de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:6 aanhef en onder a en b en slotzin, van de Awb luidt: Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 6:8, vierde lid, van de Awb luidt: De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht en dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.