ECLI:NL:RBNHO:2024:4674

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
C/15/343223 / HA ZA 23-462
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk aansprakelijkheid voor openstaand rekening-courantkrediet na faillissement vennootschap

In deze zaak vordert de Coöperatieve Rabobank U.A. dat [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is voor een openstaand rekening-courantkrediet van € 108.059,-. Dit krediet is opeisbaar geworden door het faillissement van de vennootschap waarvoor het krediet is verstrekt. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] in privé hoofdelijk aansprakelijk is en het volledige bedrag moet terugbetalen. De rechtbank wijst de vordering in conventie toe en wijst de vordering in reconventie van [gedaagde] af, waarin zij stelt dat Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld door haar niet te informeren over de gevolgen van haar aansprakelijkheid. De rechtbank concludeert dat Rabobank haar zorgplicht niet heeft geschonden, aangezien [gedaagde] bijgestaan werd door een boekhouder en de financieringsovereenkomst duidelijk de hoofdelijke aansprakelijkheid vermeldt. De rechtbank legt de proceskosten en wettelijke rente op aan [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/343223 / HA ZA 23-462
Vonnis van 8 mei 2024
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S. Kuipers te Leeuwarden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.P. Groot te IJmuiden.
Partijen zullen hierna Rabobank en [gedaagde] genoemd worden.

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak ligt de vraag voor of [gedaagde] in privé hoofdelijk aansprakelijk is voor een openstaand rekening-courantkrediet van € 108.059,- bij Rabobank dat destijds is verleend ten behoeve van de vennootschap [bedrijf 1] Deze vennootschap is in 2016 failliet gegaan waardoor het krediet opeisbaar is geworden. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] in privé hoofdelijk aansprakelijk is en het gehele bedrag moet terugbetalen. Bij wijze van voorwaardelijke tegenvordering stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij haar zorgplicht heeft geschonden. Rabobank betwist dit. Van een schending van de zorgplicht is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, zodat de gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 december 2023
  • de akte overlegging productie met productie 16 van de zijde van Rabobank
  • de mondelinge behandeling van 29 februari 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de spreekaantekeningen van mr. Kuipers namens Rabobank
  • de pleitnota van mr. Groot namens [gedaagde].
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Feiten

3.1.
Op 6 augustus 2008 heeft de (rechtsvoorganger van) Rabobank een geldlening verstrekt aan [gedaagde], [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) en [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]). De geldlening werd verstrekt vanwege het verkrijgen van de aandelen in [bedrijf 1] door [gedaagde] en [betrokkene]. Daarnaast is een rekeningcourantkrediet verleend van € 100.000,-.
3.2.
In het financieringsvoorstel – dat door ondertekening geldt als overeenkomst tussen partijen – (hierna: de financieringsovereenkomst) staat, voor zover van belang:
Debiteur/rekeninghouder
[bedrijf 1]
(…)
Mevrouw [gedaagde]
(…)
Hierbij handelend als enige oprichter van [bedrijf 2] welke hierbij handelt als enige oprichter van de hierna vermelde besloten vennootschap in oprichting, alsmede voor zich (in privé)
Mevrouw [betrokkene]
(…)
Hierbij handelend als enige oprichter van [bedrijf 3] welke hierbij handelt als enige oprichter van de hierna vermelde besloten vennootschap in oprichting, alsmede voor zich (in privé)
Hierna (zowel samen als ieder afzonderlijk) te noemen: debiteur of rekeninghouder
De financiering bestaat uit:
Geldlening van : EUR 176.250,00
Krediet in rekening-courant van : EUR 100.000,00
(…)
Het krediet mag uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van de bedrijfsberoepsuitoefening van de rekeninghouder.
(…)
Krediet in rekening-courant van EUR 100.000,00
De Coöperatieve Rabobank [plaats] U.A. Gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen bank, verstrekt het krediet (hoofdelijk) aan de rekeninghouder en de bank houdt hiervoor een rekening aan. (…)Het krediet wordt bij de bank geadministreerd op naam van: [bedrijf 1]
(…)
Ondertekening
[bedrijf 1], ten deze vertegenwoordigd door [bedrijf 2], ten deze vertegenwoordigd door mevrouw [gedaagde]
[handtekening]
[bedrijf 1], ten deze vertegenwoordigd door [bedrijf 3] io, ten deze vertegenwoordigd door mevrouw [betrokkene]
[handtekening]
Mevrouw [gedaagde]
[handtekening]
Mevrouw [betrokkene]
[handtekening]
(…)
Namens de bank
[handtekening]
3.3.
In de financieringsovereenkomst staat dat op de rekening-courant faciliteit de algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2006 (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing zijn. Op de relatie met de bank zijn van toepassing de Algemene Bankvoorwaarden.
3.4.
In de overgelegde algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobank 2006 staat, voor zover van belang:
17. Hoofdelijke aansprakelijkheid debiteuren
Indien de akte is aangegaan met meer debiteuren is elke debiteur tegenover de bank hoofdelijk en voor het geheel aansprakelijk voor het uit hoofde van de akte en de daarin toepasselijk verklaarde (algemene) voorwaarden aan de bank verschuldigde.
3.5.
Bij e-mail van 5 december 2014 heeft [gedaagde] aan Rabobank onder meer bericht:
Ondanks dat we vorige week anders hebben besproken, zou ik je willen vragen indien mogelijk om de hoofdelijke aansprakelijkheid van wil [betrokkene] nog even te laten staan. Dit op advies van mijn advocaat (..).
3.6.
Per e-mail van diezelfde dag heeft Rabobank aan [gedaagde] onder meer bericht:
Ik heb reeds goedkeuring voor het ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid. (…) Ik zal even een afwachtende houding aannemen.
3.7.
Op 16 januari 2015 is [betrokkene] ontslagen uit haar hoofdelijkheid.
3.8.
In 2016 is [bedrijf 1] failliet verklaard, als gevolg waarvan de financiering overeenkomstig de financieringsvoorwaarden opeisbaar werd. Op 4 mei 2016 heeft Rabobank [gedaagde] daarover bericht.
3.9.
Bij brief van 19 juli 2016 heeft Rabobank aan [gedaagde] bericht dat de restantvordering in het faillissement van [bedrijf 1] € 92.515,21 exclusief rente en kosten bedraagt, waarvoor Rabobank [gedaagde] volledig aanspreekt op basis van haar hoofdelijke aansprakelijkheid. [gedaagde] werd daarnaast verzocht om een voorstel over de wijze tot afwikkeling van de restantvordering.
3.10.
Op 31 januari 2017 is [bedrijf 2] ontbonden.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
Rabobank vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om aan de bank te voldoen een bedrag van € 108.059,-te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf de dag der dagvaarding, zulks tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2.
Rabobank legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenenbaar tekortschiet in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de door de bank verstrekte financiering en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden. Op grond van artikel 3:296 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vordert Rabobank [gedaagde] te veroordelen de op haar rustende betalingsverplichtingen na te komen, alsmede op grond van artikel 6:119 BW betaling van de wettelijke rente.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
4.5.
[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat Rabobank onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld door in strijd met haar zorgplicht [gedaagde] niet te informeren over het feit dat zij hoofdelijk aansprakelijk zou zijn voor de geldleningsovereenkomst van geldlening dan wel [gedaagde] niet te informeren over de gevolgen van het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van mevrouw [betrokkene] en Rabobank te veroordelen om de schade die [gedaagde] hierdoor heeft geleden te vergoeden, nader op te maken bij staat, en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van Rabobank in de kosten van het geding, het salaris van de advocaat daaronder begrepen, alsmede de nakosten.
4.6.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat Rabobank niet heeft voldaan aan de zorgplicht die zij tegenover haar had. Ten eerste door [gedaagde] bij de ondertekening van de geldleningsovereenkomst op 6 augustus 2008 niet deugdelijk te wijzen op het feit dat zij hoofdelijk aansprakelijk was. Ten tweede omdat Rabobank [betrokkene] uit haar hoofdelijkheid heeft ontslagen zonder [gedaagde] deugdelijk te informeren over de gevolgen hiervan voor haar persoonlijke aansprakelijkheid.
4.7.
Rabobank voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Inleiding
5.1.
Vooropgesteld wordt dat het overgelegde financieringsvoorstel door ondertekening van partijen heeft te gelden als overeenkomst. Uit de financieringsovereenkomst volgt dat de verstrekte financiering bestaat uit twee componenten: een geldlening en een rekening-courantkrediet. Ter zitting hebben partijen desgevraagd verklaard dat de geldlening volledig is afbetaald, zodat de stellingen die zien op de geldlening buiten beschouwing zullen worden gelaten. In deze procedure staat alleen de afbetaling van het rekening-courantkrediet ter discussie. Niet (meer) in geschil is dat dit krediet een debetstand van € 108.059,- heeft.
5.2.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat het rekening-courantkrediet door het faillissement van [bedrijf 1] opeisbaar is geworden. Partijen discussiëren wel over de vraag of [gedaagde] hiervoor in privé door Rabobank kan worden aangesproken, en zo ja, of zij kan worden aangesproken voor het gehele openstaande bedrag van € 108.059,-.
In privé aansprakelijk
5.3.
[gedaagde] voert primair aan dat het voor haar in 2008 niet duidelijk was dat zij in privé aansprakelijk zou zijn voor het rekening-courantkrediet, en dat dit ook niet duidelijk blijkt uit de financieringsovereenkomst. Zij kan daarom door de Rabobank niet worden aangesproken voor de ontstane debetstand. Volgens [gedaagde] verwijst de kop bij de ondertekening naar de debiteur/rekeninghouder, dat was [bedrijf 1]. [bedrijf 1] was ook degene die gebruik maakte van het krediet als werkkapitaal. Dit betoog faalt. In de financieringsovereenkomst staat in de kop onder meer [gedaagde] – handelend als enig oprichter van [bedrijf 2] alsmede voor zich (in privé) – vermeld als partij bij die overeenkomst, hierna te noemen: debiteur of rekeninghouder (zie 3.2). Dat alleen [bedrijf 1] als debiteur/rekeninghouder zou hebben te gelden is dus onjuist. Ook uit de ondertekening van de financieringsovereenkomst blijkt dat [gedaagde] zowel als vertegenwoordiger van [bedrijf 2] en daarmee als vertegenwoordiger van [bedrijf 1], als in privé de financieringsovereenkomst ondertekend heeft. Zij heeft immers twee keer haar handtekening gezet. Uit de financieringsovereenkomst blijkt daarmee duidelijk dat [gedaagde] de financieringsovereenkomst (ook) in privé is aangegaan. Dat het krediet bij Rabobank administratief is te naam gesteld op naam van: [bedrijf 1] maakt dat niet anders. Het had [gedaagde] - gelet op het voorgaande - duidelijk moeten zijn dat zij de financieringsovereenkomst (ook) in privé is aangegaan. Bovendien is [gedaagde] bij de aanvraag van de financiering bijgestaan door de boekhouder van (o.a.) [gedaagde], die het financieringsverzoek heeft ingediend. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [gedaagde] (ook) in privé aansprakelijk kan worden gesteld door Rabobank.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
5.4.
Subsidiair voert [gedaagde] het verweer dat geen sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde] in privé, maar van borgstelling voor [bedrijf 1]. Het krediet was bedoeld voor de financiering van [bedrijf 1]. [gedaagde] is ook pas na het faillissement van [bedrijf 1] voor het eerst aansprakelijk gesteld door Rabobank, omdat [bedrijf 1] geen verhaal bood. Dit wijst volgens [gedaagde] op borgtocht. Ook dit betoog slaagt niet. Als hiervoor overwogen, is [gedaagde] de financieringsovereenkomst ook in privé aangegaan. Dat alleen sprake is van borgstelling voor [bedrijf 1] kan daarom niet gevolgd worden. Als overwogen, kan de Rabobank [gedaagde] in privé aanspreken. Voor zover [gedaagde] ook betoogt dat zij in privé niet hoofdelijk aansprakelijk is, volgt de rechtbank dat ook niet.
Uit de financieringsovereenkomst blijkt dat Rabobank het krediet hoofdelijk aan de rekeninghouder (zijnde ook [gedaagde]) heeft verstrekt (zie 3.2). Dat partijen bij de financieringsovereenkomst hoofdelijke aansprakelijkheid zijn overeengekomen volgt bovendien uit de algemene voorwaarden (zie 3.4). Rabobank heeft onbedoeld bij de dagvaarding de algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobank 2006 overgelegd. Ter zitting heeft Rabobank gesteld dat de relevante bepaling over hoofdelijkheid uit de overgelegde algemene voorwaarden vergelijkbaar is met die uit de algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2006. Tussen partijen is niet in geschil dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn en evenmin dat die aan de rekeninghouders ter hand zijn gesteld. Dat de tekst over hoofdelijkheid gelijkluidend is met de overgelegde algemene voorwaarden is niet voldoende betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook genoegzaam gebleken dat partijen hoofdelijke aansprakelijkheid zijn overeengekomen.
5.5.
[gedaagde] heeft verder nog betoogd dat Rabobank in de eerste aansprakelijkheidsstelling ten aanzien van de hoofdelijkheid verwijst naar akten van 13 augustus 2008 en 1 juli 2011. Zij stelt dat in die akten, die Rabobank niet in het geding heeft gebracht, wellicht de hoofdelijke aansprakelijkheid is uitgesloten.
5.6.
Als overwogen, beroept Rabobank zich op de financieringsovereenkomst van 6 augustus 2008. Toegelicht is dat er geen akte van 13 augustus 2008 is. Verder heeft Rabobank toegelicht dat bij akte van 1 juli 2011 de personal holdings zijn toegetreden tot de financiële overeenkomst en dat daar verder geen relevante bepalingen in staan ten aanzien van de hoofdelijkheid. Omdat [gedaagde] die akte - als vertegenwoordiger van haar personal holding - ook zelf in haar bezit moet hebben, lag het op haar weg om nader te onderbouwen dat de in de financieringsovereenkomst overeengekomen hoofdelijkheid ten aanzien van haar in privé in de akte van 1 juli 2011 ongedaan is gemaakt. Dat heeft zij niet gedaan. Het betoog van [gedaagde] kan dus niet afdoen aan de hiervoor vastgestelde hoofdelijke aansprakelijkheid.
Redelijkheid en billijkheid
5.7.
[gedaagde] betoogt daarnaast dat het niet redelijk is om het gehele bedrag van € 108.059,- bij haar te verhalen. Gelet op de omstandigheden meent [gedaagde] dat Rabobank zich (ook) tot [betrokkene] had moeten wenden. Dit verweer slaagt niet. Zoals hiervoor overwogen is sprake van hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit betekent dat Rabobank ieder van partijen voor het geheel kan aanspreken. Het ligt niet op de weg van een bank om te onderzoeken wie – gelet op de feitelijke omstandigheden – de meest gerede partij is om aan te spreken voor de schuld. Bovendien is er in dit geval ook geen andere mogelijk aan te spreken partij. [betrokkene] is immers in 2015 ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid en [bedrijf 1] is in 2016 failliet verklaard.
Tussenconclusie
5.8.
Gelet op het voorgaande is [gedaagde] in privé hoofdelijk aansprakelijk voor de volledige debetstand van het rekening-courantkrediet.
De hoogte van de vordering
5.9.
[gedaagde] betoogt in haar conclusie van antwoord dat de vordering niet deugdelijk is onderbouwd en daarom moet worden afgewezen. Op verzoek van de rechtbank heeft Rabobank voor de zitting bij akte een overzicht van het verloop van het rekening-courantkrediet van 23 februari 2016 tot en met de datum waarop de rekening werd gesloten en waarop het krediet werd gefixeerd (25 april 2019) overgelegd. De juistheid van dit overzicht is door [gedaagde] niet betwist, zodat de rechtbank bij het vaststellen van de debetstand zal uitgaan van dit overzicht. Dit betekent dat [gedaagde] een bedrag van € 108.059,- aan Rabobank moet betalen, tenzij het beroep op rechtsverwerking slaagt.
Geen rechtsverwerking
5.10.
[gedaagde] voert aan dat Rabobank lange tijd niets van zich heeft laten horen, waardoor zij er op heeft vertrouwd dat Rabobank haar vordering niet meer zou incasseren. Daarnaast meent [gedaagde] in haar bewijspositie te zijn aangetast door dit lange wachten. Het beroep op rechtsverwerking faalt. Daarvoor is het volgende van belang. Van rechtsverwerking kan slechts sprake zijn als de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Daarvoor is de enkele omstandigheid dat de schuldeiser gedurende lange tijd heeft stilgezeten onvoldoende; er dient sprake te zijn van bijkomende omstandigheden waardoor de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, of waardoor de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard als de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Dat sprake is van bijkomende omstandigheden heeft [gedaagde] niet gesteld. [gedaagde] heeft daarnaast niet geconcretiseerd waaruit de gestelde benadeling bestaat.
Rente
5.11.
Wat betreft de gestelde verschuldigde rente voert [gedaagde] aan dat Rabobank niet voortvarend heeft gehandeld door niet ook [betrokkene] aan te spreken. Op grond van de redelijkheid en billijkheid had Rabobank rekening moeten houden met de persoonlijke omstandigheden van de aan te spreken persoon. In tegenstelling tot [gedaagde] was [betrokkene] wellicht wel in staat geweest om het krediet af te betalen, waardoor de rente niet onnodig verder was opgelopen. Dit verweer faalt. Zoals hiervoor overwogen, was [betrokkene] al ontslagen uit haar aansprakelijkheid op het moment dat het rekening-courantkrediet opeisbaar werd. Bovendien was [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk, zodat Rabobank ervoor mocht kiezen om alleen [gedaagde] aan te spreken. [gedaagde] is dan ook wettelijke rente verschuldigd. Rabobank vordert om haar moverende redenen wettelijke rente op grond van artikel 6:199 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) over de hoofdsom van € 108.059,- vanaf de datum van de dagvaarding. Deze gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
Conclusie
5.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de debetstand van het rekeningcourant-krediet van € 108.059,-. Dit bedrag moet [gedaagde] dan ook aan Rabobank betalen. Over dit bedrag moet [gedaagde] wettelijke rente betalen vanaf de datum van de dagvaarding, 8 augustus 2023.
Proceskosten
5.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van Rabobank worden begroot op:
- dagvaarding € 123,60
- griffierecht 5.737,00
- salaris advocaat 3.858,00 (2,0 punten × tarief € 1.929,00)
- nakosten
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 9.896,60
5.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in voorwaardelijke reconventie
5.15.
De voorwaardelijke vordering in reconventie is ingesteld onder de voorwaarde dat de vordering in conventie wordt toegewezen. Deze voorwaarde is in vervulling gegaan, zodat de rechtbank hierna de vordering in reconventie zal beoordelen.
Geen schending zorgplicht
5.16.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat Rabobank onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld, omdat Rabobank niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. [gedaagde] vindt dat zij niet goed door Rabobank is geïnformeerd en geadviseerd bij het aangaan van de financieringsovereenkomst en dat zonder haar toestemming [betrokkene], dan wel haar besloten vennootschap, is ontslagen uit de hoofdelijkheid. De rechtbank oordeelt dat Rabobank haar zorgplicht niet geschonden heeft, zodat van onrechtmatig handelen geen sprake is. Dit wordt hierna toegelicht.
5.17.
Wat betreft de advisering bij het aangaan van de financieringsovereenkomst is onder andere van belang dat [gedaagde] is bijgestaan door de boekhouder die ook de financieringsaanvraag heeft gedaan. Dit houdt in dat [gedaagde] werd bijgestaan door een professioneel deskundige die eventuele bij [gedaagde] bestaande onduidelijkheden over aansprakelijkheid kon toelichten. Bovendien volgt uit zowel de financieringsovereenkomst zelf, als de daarop van toepassing verklaarde algemene voorwaarden dat [gedaagde] een hoofdelijke aansprakelijkheid aanging.
5.18.
Ten aanzien van het ontslag van [betrokkene] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid geldt het volgende. Ten eerste doet een eventuele aansprakelijkheid van [betrokkene] niets af aan de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde]. Dus ook wanneer [betrokkene] niet uit haar aansprakelijkheid zou zijn ontslagen, zou Rabobank de mogelijkheid hebben gehad om [gedaagde] voor het geheel aan te spreken. De hoofdelijke schuldenaar die meer heeft betaald aan de schuldeiser dan hem in onderlinge verhouding aangaat, kan het meerdere verhalen bij zijn medeschuldenaar. Het standpunt van [gedaagde] dat zij niet akkoord was met het ontslag van [betrokkene] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid volgt overigens ook niet uit de overgelegde e-mails van 5 december 2014. Hieruit volgt slechts dat [gedaagde] - op advies van haar advocaat - de Rabobank verzocht de hoofdelijke aansprakelijkheid van [betrokkene] nog even te laten staan, indien mogelijk.
Proceskosten
5.19.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- salaris advocaat 614,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 614,00)
- nakosten
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00
5.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Rabobank te betalen een bedrag van € 108.059,00 (éénhonderdachtduizendnegenenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 108.059,00 met ingang van 8 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 9.896,60, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan,
6.4.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen af,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.7.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan,
6.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1589