ECLI:NL:RBNHO:2024:4622

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
24_1264
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tot opheffing sluiting woning op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 8 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Velsen tot sluiting van zijn woning, inclusief garagebox, voor de duur van drie maanden, ingaande op 27 maart 2024. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een doorzoeking op grond van de Opiumwet, waarbij diverse vermoedelijke harddrugs en attributen voor de handel in drugs werden aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij het verzoek, maar dat de sluiting van de woning noodzakelijk en evenwichtig is. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, en dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs en de omstandigheden rondom de sluiting dit rechtvaardigen. Verzoeker heeft niet aangetoond dat de sluiting onevenwichtig is, en de voorzieningenrechter concludeert dat de sluiting voor de duur van drie maanden gerechtvaardigd is. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/1264

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Haze),
en

de burgemeester van de gemeente Velsen, verweerder

(gemachtigde: R.A.J. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van verweerder tot sluiting van zijn woning (inclusief de bijbehorende garagebox) aan de [adres] te [plaats] met ingang van 27 maart 2024 voor de duur van drie maanden.
1.1.
Verweerder heeft dit besluit op 4 april 2024 genomen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij besluit van 8 december 2023 heeft verweerder besloten om op grond van artikel 175 van de Gemeentewet verzoekers woning met ingang 8 december 2023 om 19.00 uur te sluiten voor twee weken in verband met een aanslag gepleegd in de nacht van 7 op 8 december 2023 met zwaar vuurwerk op de toegangsdeur naar zijn flat.
Bij besluit van 22 december 2023 heeft verweerder besloten om op basis van dezelfde wettelijke grondslag de sluiting van de woning te verlengen tot 5 januari 2024 om 19.00 uur. Verzoeker heeft zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om deze sluiting op te heffen. In haar uitspraak van 22 december 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen overwegende dat verweerder bevoegd is om een woning te sluiten en gesloten te houden als sprake is van een concrete en levensbedreigende noodsituatie, waarin sprake is van ernstige vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden.
3. Op woensdag 27 maart 2024 omstreeks 06:00 uur vond een doorzoeking op grond van de Opiumwet plaats in de woning van verzoeker. Daarbij werden drie mannen in de woning aangetroffen, waaronder verzoeker. Bij de doorzoeking, zo volgt uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 27 maart 2024, werden diverse eenheden vermoedelijke harddrugs aangetroffen die bestonden uit 18 bolletjes (bruin), enkele ponypacks met wit poeder daarin en diverse losse zakjes met poeder. Verder werd ongeveer 300 gram versnijdingsmiddel, veel verpakkingsmateriaal (lege nieuwe ponypacks) en attributen voor het bereiden/versnijden van harddrugs aangetroffen. Ook werd in een keukenkastje een explosief, een Cobra 6, aangetroffen. In één van de slaapkamers werd een schoenendoos aangetroffen met daarin € 2.715,- bestaande uit coupures van 5, 10, 20 en 50 euro. Verder wordt in deze rapportage vermeld dat verzoeker bekend is bij de politie aangaande druggerelateerde zaken. Op basis van deze informatie wordt in de rapportage geconcludeerd dat er meer dan vermoedelijk sprake is van handel in harddrugs vanuit de woning van verzoeker.
Vervolgens heeft verweerder het besluit genomen.
Wat vraagt verzoeker in de voorlopige voorziening?
4. Verzoeker vraagt het bestreden besluit van 4 april 2024 te schorsen en te beslissen dat de woning van verzoeker niet langer zal worden gesloten dan wel zal worden geopend.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter ziet een voldoende spoedeisend belang bij het verzoek, omdat de woning van verzoeker per direct is gesloten en verzoeker stelt dat hij – na enkele dagen bij familie te hebben verbleven – daar niet meer te kunnen verblijven en feitelijk op straat komt te staan.
6. Het toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak), in de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911 en recent ECLI:NL:RVS:2024:1145.
7. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder toepassing heeft gegeven aan artikel 13b van de Opiumwet om tot sluiting van een woning over te gaan. Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft verweerder het Damoclesbeleid Velsen 2021 (hierna: het Damoclesbeleid) opgesteld. Op grond van het Damoclesbeleid worden woningen bij het aantreffen van een hoeveelheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 pillen harddrugs en als sprake is van ‘verzwarende omstandigheden’ gesloten voor de duur van drie maanden bij een eerste constatering (zie hoofdstuk 3 van het Damoclesbeleid).
Bevoegdheid tot sluiting
8. Tussen partijen staat niet ter discussie staat dat de sluiting is gegrond op artikel 13b van de Opiumwet.
9. Verzoeker betwist niet datgene wat is vermeld in de bestuurlijke rapportage als zijnde aangetroffen in zijn woning. Ter zitting is aangevoerd dat niet vast staat dat sprake is geweest van harddrugs noch de hoeveelheid daarvan, nu een rapport daartoe ontbreekt.
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat, gelet op de aangetroffen 18 bolletjes (bruin), enkele ponypacks met wit poeder daarin, diverse losse zakjes met poeder, ongeveer 300 gram versnijdingsmiddel, veel verpakkingsmateriaal (lege nieuwe ponypacks) en attributen voor het bereiden/versnijden van harddrugs en hetgeen de politie daarover heeft bericht, in combinatie met het verleden van verzoeker, verweerder er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat het hier om harddrugs gaat, alsook dat de hoeveelheid van 0,5 gram is overschreden. Verzoeker heeft ook op geen enkele wijze duidelijk gemaakt wat deze materialen anders zouden betreffen. Iedere verklaring daaromtrent ontbreekt. Er zijn evenmin aanwijzingen dat de aangetroffen drugs en materialen niet aan verzoeker toebehoorden.
10. Als uitgangspunt wordt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 g harddrugs de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in beginsel (ook) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Daarnaast is aangetroffen versnijdingsmiddel, verpakkingsmaterialen (lege nieuwe ponypacks), attributen voor het bereiden/versnijden van harddrugs en een bedrag van € 2.715,= in kleine coupures, hetgeen het vermoeden van handel ondersteunt. Het ligt in dat geval op de weg van verzoeker om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is verweerder ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor de woning een last onder bestuursdwang op te leggen (zie ECLI:NL:RVS:2018:831). Uit het Damocelsbeleid volgt dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning, in combinatie met verzwarende omstandigheden – zoals in dit geval – als ernstig geval heeft te gelden, hetgeen een sluitingstermijn van drie maanden rechtvaardigt, ook bij een eerste constatering.
Verweerder was bevoegd tot het sluiten van de woning.
Is de sluiting evenredig?
Noodzaak van de sluiting
11. Verzoeker voert aan dat sluiting van zijn woning niet noodzakelijk is.
Na het incident in december 2023 zijn er camera’s opgehangen en niet gebleken is dat sprake is van overlast. Daarbij is erop gewezen dat verzoeker een kwetsbare persoon betreft. Verzoeker vindt dat verweerder had kunnen volstaan met een waarschuwing waarbij rekening had kunnen worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.
12. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal.
Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder heeft beoordeeld in hoeverre de sluiting van deze woning noodzakelijk is. Daarbij is geoordeeld dat sprake is van een ernstig geval. Hoewel het hier gaat om een eerste constatering, heeft te gelden dat er verzwarende omstandigheden zijn, zoals de aangetroffen (handels)hoeveelheid, de verpakkingsmaterialen en versnijdingsmiddel, alsmede het aangetroffen cashgeld. Voorts heeft verweerder toegelicht dat de woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare kern binnen de gemeente en dat met de zichtbare sluiting richting drugscriminelen en buurtbewoners een signaal wordt afgegeven dat verweerder optreedt tegen drugscriminaliteit. In dit geval is daarbij voldoende aannemelijk gemaakt dat de aanslag op de woning van verzoeker in december 2023 drugsgerelateerd is geweest.
13. Al het voorgaande in overweging nemend kon en mocht verweerder, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, de sluiting noodzakelijk vinden.
Evenwichtigheid van de sluiting
14. Als verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sluiting van het
pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de sluiting evenwichtig is,
ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel (zie ECLI:NL:RVS:2022:1911). Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
15. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder deze overweging heeft gemaakt.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden niet onevenwichtig was, gelet op de met het Damoclesbeleid te dienen doelen. Inherent aan de sluiting van de woning is dat verzoeker uit zijn woning moet. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook vermeld dat het Woningbedrijf heeft aangegeven te zullen overgaan tot ontbinding van de huurovereenkomst ongeacht of verweerder overgaat tot sluiting van de woning.
Van een bijzondere binding met deze woning is niet gebleken. Ter zitting is duidelijk geworden dat verzoeker thans nog verblijft bij (schoon)familie elders in het land. Voorts
zal er hulpverlening worden opgestart om verzoeker als kwetsbare persoon te begeleiden. Verzoeker heeft echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat hij een zwaarder wegend belang heeft bij een onmiddellijke terugkeer in de woning.
16. Het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel dat het besluit tot sluiting van de woning voor een periode van drie maanden niet onevenwichtig is.

Conclusie en gevolgen

17. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.