7.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de op te leggen sanctie die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in een half jaar tijd schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. Op 1 juli 2023 heeft hij in Purmerend twee jongeren met een mes gestoken.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte de latere slachtoffers doelbewust heeft opgezocht om de confrontatie met ze aan te gaan en, hoewel de verdachte dit ontkent, hij daarbij een mes heeft meegenomen. Bij de confrontatie is een van de slachtoffers met zeer ernstige – potentieel dodelijke – steekverwondingen in zijn buik naar het ziekenhuis gebracht en heeft het andere slachtoffer een steekverwonding opgelopen aan zijn arm. De verdachte heeft met zijn handelen een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid. Uit de slachtofferverklaring van een van de slachtoffers blijkt dat het steekincident nog steeds een enorme impact heeft op hem en zijn naaste familieleden en dat de littekens die hij eraan heeft overgehouden hem dagelijks herinneren aan deze traumatische gebeurtenis. Dergelijke steekincidenten op de openbare weg dragen bovendien bij aan de gevoelens van onveiligheid binnen de maatschappij in het algemeen en de toevallig aanwezige omstanders in het bijzonder.
De rechtbank maakt zich grote zorgen over het wapenbezit onder jongeren (in Purmerend en omstreken) en de daarmee samenhangende toename van geweldsincidenten op straat. De steekpartij op 1 juli 2023 is een reactie op een eerdere ruzie tijdens het [Festival] festival in Purmerend tussen twee jeugdgroepen. Uit het onderliggende dossier komt naar voren dat dit voorval inmiddels lijkt te zijn uitgegroeid tot een ‘bendeoorlog’ tussen de twee jeugdgroepen waarbij ze elkaar en hun familieleden over en weer bedreigen en uitdagen om de confrontatie aan te gaan, waarbij het gebruik van wapens niet wordt geschuwd. Dit is een zeer zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
Enkele maanden voor het steekincident heeft de verdachte zich bovendien schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en een winkeldiefstal. De rechtbank vindt het zorgwekkend dat de verdachte, toen 15 jaar, met een geladen pistool op straat heeft rondgelopen, zeker in het licht van wat er vervolgens op 1 juli 2023 is gebeurd. Tot slot is een winkeldiefstal een hinderlijk feit wat overlast en hinder veroorzaakt. Het laat ook zien dat de verdachte geen respect heeft voor de eigendommen van anderen.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld en, ten tijde van het plegen van onderhavige feiten, in een proeftijd liep.
- de over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage van 28 maart 2024 van [kinder- en jeugdpsychiater] , Kinder- en Jeugdpsychiater.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage van 12 januari 2024 van [orthopedagoog] , orthopedagoog Generalist NVO/BIG en [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog (supervisor).
- het over de verdachte uitgebrachte (advies)rapport, gedateerd 12 april 2024, van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Adviezen van de deskundigen
Uit het psychiatrisch rapport blijkt dat bij de verdachte sprake is van een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis, een benedengemiddeld IQ en een stoornis in cannabisgebruik. Daarnaast is sprake van ouder-kindrelatieproblemen, acculturatie-problematiek en problemen verband houdend met justitiële maatregelen. In hoeverre de verdachte onder invloed van cannabis was tijdens het ten laste gelegde is niet duidelijk geworden. Geadviseerd wordt om het de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen.
Ook uit het psychologisch rapport komt naar voren dat bij de verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis die zijn keuzevrijheid heeft beperkt tijdens het ten laste gelegde. De identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte staan door de problematische gehechtheid, de forse toename van zijn gedragsproblemen gedurende zijn adolescentiefase en de instabiele opvoedsituatie sterk onder druk. Hij heeft weinig probleemoplossende vaardigheden en zijn geweten is beperkt ontwikkeld. De aanwezige pathologie, met name de problematische gehechtheid en het externaliserend gedragspatroon zorgen voor een dusdanige inperking dat ook de psycholoog adviseert om de verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De deskundigen schatten verder het risico op recidive als hoog in als er geen passende interventie wordt ingezet. Er zijn al lange tijd zorgen om de verdachte en de afgelopen zes jaar is een verergering van zijn gedrag te zien. Eerder ingezette (behandel)trajecten, zowel ambulant als residentieel met duidelijke voorwaarden, hebben onvoldoende tot positief resultaat geleid. Gezien de pathologie van de verdachte is het van belang een langdurig behandeltraject in te zetten waarbij de problematische gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen behandeld kunnen worden. De verdachte heeft geen inzicht in zijn problematiek en ervaart geen lijdensdruk, anders dan zijn wens naar vrijheid. De motivatie voor behandeling is afwezig, wat blijkt uit zijn hulpverleningsvoorgeschiedenis. Hij heeft zich bij herhaling onttrokken aan zowel ambulante als residentiële behandeling en begeleiding.
Een veilig, stabiel en gestructureerde opvoedsituatie waaraan de verdachte zich voorlopig niet kan onttrekken is hierbij van essentieel belang. Alleen dan zullen aanvullende interventies ‘voet aan de grond’ krijgen.
Om bovengenoemd interventieadvies kans van slagen te geven, is een langdurig behandelkader essentieel. Daarom wordt door de psycholoog, de orthopedagoog en de psychiater geadviseerd tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De deskundigen [kinder- en jeugdpsychiater] en [GZ-psycholoog] voornoemd hebben hun bevindingen ter terechtzitting onderschreven en toegelicht.
De deskundigen zijn – kort gezegd – van mening dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de verdachte en dat het in het belang van zijn ontwikkeling is dat hij langdurig behandeld wordt. Een dergelijke behandeling kan alleen gewaarborgd worden door middel van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De verdachte heeft een lange tijd nodig om de te kunnen profiteren van de behandeling en het is van belang dat hij daarbij in een veilige en stabiele omgeving verblijft. Dat alles maakt dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel onontbeerlijk voor hem is om zich goed te kunnen ontwikkelen.
De Raad en de Jeugdreclassering
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de rapportages van de Raad en de Jeugdbescherming en de toelichting daarop tijdens de zitting.
De Raad en de jeugdreclassering onderschrijven voornoemd advies van de deskundigen. Naar voren is gebracht dat er de afgelopen jaren veel geïnvesteerd is in de verdachte, er veel gesprekken zijn geweest over het maken keuzes en de gevolgen van gedrag. Desondanks komt de verdachte telkens opnieuw met justitie in aanraking. Een grote zorg is de vriendenkring van de verdachte en dat het niet uitmaakt waar de verdachte verblijft want of zij zoeken hem op of hij zoekt hen op. Er is veel ingezet, maar zonder resultaat. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt nog als het enige redmiddel gezien.
Conclusie van de rechtbank
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen om de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen, over. Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat zij zich niet hebben uitgelaten over in hoeverre de onder 3 en 5 bewezenverklaarde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank volgt de officier van justitie en de raadsman in hun standpunt dat ook deze feiten in verminderde mate aan de verdachte moeten worden toegerekend, omdat de rechtbank het aannemelijk acht dat de bij de verdachte vastgestelde problematiek ook (in enige mate) bij het plegen van deze feiten moet hebben doorgewerkt.
Onvoorwaardelijke PIJ-maatregel
De rechtbank realiseert zich dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een zware maatregel is die met terughoudendheid moet worden ingezet. Gelet op de ernst van de feiten en de unanieme adviezen van de deskundigen en de getuigen in deze zaak, ziet de rechtbank echter geen andere mogelijkheid en acht deze maatregel daarom passend en noodzakelijk. Op grond van de over de verdachte uitgebrachte rapportages en de toelichtingen daarop tijdens de zitting is het evident dat ambulante begeleiding en behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel ontoereikend is. De rechtbank verwijst hierbij naar het recidiverisico dat hoog wordt ingeschat als de verdachte niet wordt behandeld in een veilige setting, maar ook naar het feit dat de (ambulante) hulpverlening die tot dusver is ingezet ontoereikend is geweest om de zorgen over de verdachte weg te nemen. De verdachte heeft zich bovendien herhaaldelijk onttrokken aan de hulpverlening, houdt zich niet aan regels en afspraken en daarnaast heeft hij vanuit zichzelf geen veranderwens.
Een langdurige behandeling van de verdachte binnen een klinische setting in een gedwongen kader wordt door zowel de deskundigen van het NIFP als de Raad en de jeugdreclassering noodzakelijk geacht om zijn gedrag in positieve zin te beïnvloeden.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de PIJ-maatregel is voldaan. De door de verdachte gepleegde feiten in de zaak met parketnummer 15/162964-23, zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van wat de deskundigen van het NIFP in hun rapportages vermelden is de rechtbank verder van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) eisen. Het recidiverisico wordt, zonder behandeling in een veilig kader, immers als hoog ingeschat. Bovendien is de onderhavige maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Verzoek tussenbeslissing
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, in geval van overweging van het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, bij tussenbeslissing te bepalen dat nader onderzoek wordt gedaan naar een passende instelling waar de verdachte behandeling kan ondergaan in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met strakke voorwaarden.
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat uit de rapportages die over de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de daarop gegeven toelichtingen voldoende is gebleken dat de behandeling die de verdachte nodig heeft in combinatie met het geadviseerde veiligheidsniveau enkel en uitsluitend in een JJI in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geboden kan worden.
De rechtbank acht de advisering door de deskundigen en getuigen naar inhoud en totstandkoming zorgvuldig en voldoende gemotiveerd en heeft ook anderszins geen aanknopingspunten om hier over te twijfelen. De rechtbank neemt de gegeven conclusies en adviezen over en maakt deze tot de hare. Het verzoek om een tussenbeslissing te nemen voor nader onderzoek en het uitbrengen van een maatregelrapport, wijst de rechtbank gelet op het voorgaande af.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dient te worden opgelegd en dat aan alle daartoe wettelijke voorgeschreven eisen wordt voldaan.
Jeugddetentie
De rechtbank acht naast de PIJ-maatregel een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte van de jeugddetentie heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, maar ook met het belang van de verdachte om, gelet op zijn problematiek, zo spoedig mogelijk te kunnen starten met de behandeling in het kader van de aan hem opgelegde PIJ-maatregel. Aan de verdachte zal daarom een jeugddetentie worden opgelegd die gelijk is aan de duur van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 331 dagen.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat de maatregel dient te worden opgelegd dat de verdachte voor de duur van drie jaren op geen enkele wijze – direct op indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de hieronder genoemde personen, tenzij het contact met toestemming van het openbaar ministerie plaatsvindt.
De medeverdachten:
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
- [medeverdachte 3] , geboren op 8 [geboortedatum] te [plaats] ,
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
- [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
- [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (Eritrea).
De rechtbank overweegt hierbij dat bij het niet voldoen aan voornoemd contactverbod telkens vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van één week, voor zover deze vervangende jeugddetentie de totale duur van zes (6) maanden niet te boven gaat. Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op het hoge recidiverisico in combinatie met de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen.
Daarom zal de rechtbank bevelen dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in de zaak met parketnummer 09/109763-23 (feit 3) onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 stk wapen (Omschrijving: [omschrijving] , Bbm Olypic 38)
- 1 stk munitie (Omschrijving: [omschrijving] , Dynamit)
- 2 stk munitie (Omschrijving: [omschrijving] , Dynamit)
dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het onder 3 ten last gelegde en bewezenverklaarde feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen en dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.