ECLI:NL:RBNHO:2024:4605

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
15/162964-23; 10/074758-22 (vord.tul); 09/109763-23 (ttz.gev); 09/044632-23 (ttz.gev)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met vrijspraak voor poging moord en veroordelingen voor poging doodslag, vuurwapenbezit en winkeldiefstal

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een steekpartij op 1 juli 2023 in Purmerend. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging moord, maar veroordeelde hem voor poging doodslag met voorwaardelijk opzet op twee slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een mes meerdere keren in de richting van de slachtoffers heeft gestoken, waarbij hij hen ernstig verwondde. De rechtbank concludeerde dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet, maar niet van voorbedachte rade. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en voor winkeldiefstal. De rechtbank legde een jeugddetentie op gelijk aan de duur van het voorarrest, een PIJ-maatregel en een vrijheidsbeperkende maatregel op. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 5.624,95. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte, en oordeelde dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk was voor zijn ontwikkeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/162964-23; 10/074758-22 (vord.tul); 09/109763-23 (ttz.gev);
09/044632-23 (ttz.gev)
Uitspraakdatum: 7 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 4 oktober 2023, 30 november 2023, 15 februari 2024 en 16 april 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres van de Justitiële Jeugdinrichting [JJI] , [adres] .
De kinderrechter van de rechtbank Den Haag heeft de zaak onder het parketnummer 09/044632-23 verwezen naar de rechtbank Noord Holland.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, de deskundigen van het NIFP, de Raad voor de Kinderbescherming, de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond en de broer van de verdachte, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij] en de toelichting daarop door mr. J. de Haan, advocaat te Koog aan de Zaan.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is onder parketnummer 15/162964-23 ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 1)
hij op of omstreeks 1 juli 2023 te Purmerend, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, een of meermalen met een mes, althans een scherp puntig voorwerp, in de richting van de borstkas van die [slachtoffer] een stekende beweging heeft gemaakt en/of in de arm, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juli 2023 te Purmerend, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een of meermalen met een mes, althans een scherp puntig voorwerp, in de richting van de borstkas van die [slachtoffer] een stekende beweging heeft gemaakt en/of in de arm, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 ( hierna: feit 2)
hij op of omstreeks 1 juli 2023 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven een of meermalen met een mes, althans een scherp puntig voorwerp, in de buik en/of benen en/of lies en/of borstkas en/of arm, althans het lichaam, van die [benadeelde partij] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Aan de verdachte is onder parketnummer 09/109763-23 ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 3)
hij op of omstreeks 26 april 2023 te Alphen aan den Rijn
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwde alarm-)revolver, van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22LR
zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie (scherpe) patronen, kaliber .22LR, voorhanden heeft gehad;
2 ( hierna: feit 4)
hij op of omstreeks 26 april 2023 te Alphen aan den Rijn een of meerdere bewoners en/of medewerkers van Jeugdzorginstelling [Jeugdzorginstelling] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen te tonen en/of een vuurwapen te richten op, althans met een vuurwapen te wijzen naar een of meer van die bewoners;
Aan de verdachte is onder parketnummer 09/044632-23 ten laste gelegd dat:
(hierna: feit 5)
hij op of omstreeks 14 februari 2023 te Alphen aan den Rijn een blikje Red Bull, althans een blikje Frisdrank, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is om van de zaken kennis te nemen, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.De inleiding

Het onderzoek VOLGA is gestart naar aanleiding van een op 1 juli 2023 omstreeks 22:15 uur ontvangen melding bij de meldkamer van politie Noord-Holland dat er een steekpartij had plaatsgevonden op de [laan] in Purmerend.
Tijdens een verjaardagsfeest was ruzie ontstaan tussen twee groepen jongeren naar aanleiding van een incident tijdens het [Festival] Festival in Purmerend op 23 juni 2023. Nadat de groep waartoe de latere slachtoffers behoorden het feest verliet, is de verdachte met een aantal andere jongeren achter hen aangegaan. Verderop, in de [laan] , is er opnieuw een confrontatie ontstaan tussen beide groepen, waarbij is geschopt en geslagen en twee jongeren zijn gestoken met een mes. Eén van de slachtoffers is onder meer in zijn buik gestoken waardoor hij ernstig gewond is geraakt, het andere slachtoffer heeft een steekverwonding opgelopen aan zijn linker onderarm.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte betrokken was bij deze vecht- en steekpartij, en zo ja, hoe zijn handelen juridisch gekwalificeerd moet worden.
Naast voorgenoemde verdenking dient de rechtbank ook te beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan -kort gezegd- het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (feit 3), bedreiging (feit 4) en een winkeldiefstal (feit 5).

4.Bewijsoverwegingen

4.1.
feiten 1 en 2 (parketnummer: 15/162964-23)
4.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging moord op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en de onder feit 2 ten laste gelegde poging moord op [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ). De officier van justitie heeft hierbij verzocht om vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde onderdeel “medeplegen” vanwege het ontbreken van de overtuiging dat de medeverdachten nauw en bewust met de verdachte hebben samengewerkt.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar standpunt onder meer het volgende naar voren gebracht. De verdachte heeft bekend dat hij beide slachtoffers met een mes heeft gestoken. Uit het dossier blijkt dat hij met dit mes, dat in het dossier wordt omschreven als een ‘machete’, meerdere keren met kracht heeft gestoken in, en in de richting van, lichaamsdelen van de slachtoffers waarin zich vitale organen bevinden. De verdachte heeft daarmee tenminste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de slachtoffers dodelijk zou verwonden. Ten aanzien van [benadeelde partij] stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat, gelet op de wijze waarop de verdachte deze heeft gestoken en het bij [benadeelde partij] geconstateerde letsel, er sprake was van “vol” opzet op de dood.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte terwijl hij een mes bij zich had, doelgericht naar het verjaardagsfeest is gegaan, wetende dat [benadeelde partij] en [slachtoffer] , met wie hij een conflict had, daar ook zouden zijn. Uit een getapt telefoongesprek dat plaatsvond een half uur voor het steekincident, zegt de verdachte dat hij van plan is om ‘
de Soma te crashen bij die party’. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij met “Soma” [benadeelde partij] en [slachtoffer] bedoelde. Toen deze [benadeelde partij] en [slachtoffer] het feest verlieten, is de verdachte met een aantal andere jongeren achter hen aan gegaan waarna er tussen de twee groepen een vechtpartij heeft plaatsgevonden.
De verdachte is tijdens die vechtpartij met een mes in zijn hand op [slachtoffer] afgerend en heeft meerdere keren in diens richting gestoken waarbij hij [slachtoffer] in zijn arm heeft geraakt.
Vervolgens is de verdachte op [benadeelde partij] afgerend en heeft hij [benadeelde partij] meerdere keren gestoken terwijl deze op de grond lag. Deze gang van zaken wijst, aldus de officier van justitie, op de uitvoering van een tevoren gemaakt plan (van in ieder geval al een half uur voor het incident), om [benadeelde partij] en [slachtoffer] dodelijk te verwonden en niet op een handelen vanuit een ogenblikkelijke gemoedsbeweging.
4.1.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de verdachte integraal vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde feit. Volgens de raadsman is er onvoldoende bewijs om te kunnen spreken van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ (moord) nu de verdachte noch (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] noch op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door hem in zijn arm te steken.
De aanmerkelijke kans dat iemand door een steekwond in zijn arm komt te overlijden is er volgens de algemene ervaringsregels niet. Nu zich in het dossier ook geen rapport bevindt van een forensisch arts waaruit blijkt dat die aanmerkelijke kans wel aanwezig was, dient de verdachte van dit feit te worden vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
Voorts heeft de raadsman verzocht om de verdachte vrij te spreken van het medeplegen van poging moord op [benadeelde partij] . De raadsman heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer] en [benadeelde partij] van het leven te beroven. Het woord ‘crashen’ betekent niet ‘doodmaken’ en een mes neem je niet per definitie mee om iemand dood te maken. Uit het dossier volgt evenmin dat er sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg en het valt niet uit te sluiten dat de verdachte heeft gehandeld vanuit een plotselinge gemoedsbeweging.
De raadsman ziet wel
voorwaardelijkopzet van de verdachte op de dood bij het steken van [benadeelde partij] , maar heeft vrijspraak bepleit van het bestanddeel medeplegen omdat er bij het steken geen sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
4.1.3.
Oordeel van de rechtbank
‘Voorbedachte rade’ feit 1 primair en feit 2
Juridisch kader
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet, anders gezegd, de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld. De rechter kan echter aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toekennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering, of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Voorts heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven zich moeilijk leent voor strafrechtelijk bewijs.
Dit laatste geldt zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen of geen eenduidig inzicht geven in wat voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan.
Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid tot nadenken en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het plegen van het feit.
De rechtbank overweegt in dit kader het volgende.
Op grond van de bewijsmiddelen en de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting, stelt de rechtbank vast dat er op 1 juli 2023 omstreeks 22:20 uur, naar aanleiding van een eerder incident op 23 juni 2023 tijdens het [Festival] Festival, een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen twee groepen jongeren waarbij de verdachte [benadeelde partij] en [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat de verdachte van plan was om de confrontatie met de jongens van de andere groep, zijnde van Somalische/ Eritrese afkomst, aan te gaan. Dit volgt onder meer uit het opgenomen telefoongesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] (hierna: ‘ [medeverdachte 1] ’) op 1 juli 2023 te 21:46 uur, waarin de verdachte onder meer zegt:
“ik ga de Soma crashen bij die (??) (ntv) party, en “Broer ik ga die man daar crashen bro”.
De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte naar een verjaardagsfeest in Purmerend is gegaan, waarvan hij wist dat [benadeelde partij] en [slachtoffer] (die door hem worden beschouwd als Somaliërs) er ook zouden zijn. Uit de verklaringen van [benadeelde partij] , [slachtoffer] en de getuige [getuige 1] blijkt dat de verdachte een mes bij zich had en dat hij achter [benadeelde partij] en [slachtoffer] aan is gerend nadat zij het feest hadden verlaten.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het telefoongesprek een half uur voorafgaand aan het incident, waarbij de verdachte zegt dat hij ‘
de soma gaat crashen’, niet kan worden geconcludeerd dat er sprake was van een vooropgezet plan om [benadeelde partij] en [slachtoffer] te gaan steken. Uit het opgenomen gesprek kan hooguit worden afgeleid dat de verdachte van plan was om op het feest de confrontatie aan te gaan met [benadeelde partij] en [slachtoffer] , in die zin dat hij van plan was om met hen te gaan vechten. Dit overeenkomstig de verklaring van de verdachte bij de politie. De bewoordingen in het telefoongesprek zijn op zichzelf onvoldoende concreet om te kunnen concluderen dat er bij de verdachte sprake was van een doelbewust plan om [benadeelde partij] en [slachtoffer] van het leven te beroven. Dat de verdachte die avond een mes bij zich had maakt dit niet anders.
Op basis van de overige bevindingen in het dossier, kan evenmin worden geconcludeerd dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft (kunnen) beraden op het te nemen of het genomen besluit, om [benadeelde partij] en [slachtoffer] van het leven te beroven. Laat staan dat hij niet zou hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde bestanddeel ‘voorbedachte rade’ (poging moord).
Poging doodslag
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde poging doodslag op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
Feit 1 primair ‘aanmerkelijke kans’ (poging doodslag [slachtoffer] )
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging doodslag is vereist dat de verdachte met zijn gedragingen het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Of een gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van -in dit geval- het overlijden van [slachtoffer] in het leven roept, hangt af van de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in bepaalde lichaamsdelen van een persoon dodelijk kan zijn. Of door het steken in het bovenlichaam de aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer komt te overlijden, is dus afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij onder andere de plek van het steken, het steekwapen en de kracht waarmee is gestoken van belang zijn.
Oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat de verdachte een mes bij zich had dat door de aangevers en een getuige is opschreven als een mes van ongeveer 20 centimeter, een soort ‘machete’. Verder staat vast dat de verdachte met dat mes meerdere keren heeft gestoken in de richting van [slachtoffer] , (onder andere) in de richting van zijn borstkas en nek. Bij het afweren van het mes is [slachtoffer] in zijn arm geraakt. De politie heeft naderhand onder andere een gat/winkelhaak aangetroffen op borsthoogte in de hoodie die [slachtoffer] droeg dat er voor het incident niet zat. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de persoon 3 (de rechtbank begrijpt: de verdachte) meerdere keren slaande bewegingen maakte in de richting van persoon 2 (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ), onder andere in de richting van de linkerkant van zijn borst. Hij zag dat persoon 3 dit met kracht deed.
Gelet op het voorgaande kunnen de handelingen en gedragingen van de verdachte, het met een groot mes, meerdere keren met kracht stekende bewegingen maken in de richting van de borstkas en nek van [slachtoffer] , naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden uitgelegd dan als het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden.
Het is verder een feit van algemene bekendheid dat het met kracht, meerdere keren steken op plekken waar zich belangrijke bloedvaten en vitale organen bevinden, kan leiden tot de dood. Daarbij betrekt de rechtbank ook de verklaring van [slachtoffer] dat hij toen de verdachte op hem af kwam, achteruit wegliep tot hij niet verder kon en toen zag dat de verdachte een stekende beweging in de richting van zijn borstkas maakte die hij probeerde af te weren en waarbij hij in zijn arm werd geraakt. Dit komt ook overeen met het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel.
Anders dan de raadsman is de rechtbank daarom van oordeel dat er wel sprake is geweest van voorwaardelijk opzet en dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg van zijn gedragingen zou komen te overlijden.
Vrijspraak ‘medeplegen’ (feit 2)
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank vervolgens verder van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden geconcludeerd dat sprake was van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte(n)bij het steken van [benadeelde partij] dat kan worden gesproken van medeplegen.
De rechtbank zal de verdachte om die reden vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde bestanddeel medeplegen.
4.2.
feiten 3 en 4 (parketnummer 09/109763-23)
4.2.1.
Vrijspraak feit 4 (bedreiging)
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 4 aan de verdachte ten laste gelegde bedreiging niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank zal de verdachte daarom zonder nadere motivering van dit feit vrijspreken.
Feit 3 (voorhanden hebben vuurwapen/munitie)
4.2.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
4.2.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte ontkent dit feit te hebben gepleegd en ook overigens is er geen sluitend bewijs.
4.2.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
Bewijsoverweging feit 3 (voorhanden hebben vuurwapen/munitie)
De raadsman heeft aangevoerd dat er in deze zaak geen sluitend bewijs is voor het voorhanden hebben van het vuurwapen en dat daarom vrijspraak moet volgen. De rechtbank vat dit verweer op als een bewijsverweer gericht op het ontbreken van wettig bewijs en is van oordeel dat het standpunt van de raadsman in voldoende mate wordt weerlegd in de door de rechtbank in de bijlage gesomde bewijsmiddelen ten aanzien van dit feit.
4.3.
feit 5 (parketnummer 09/044632-23)
4.3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 5 ten laste gelegde winkeldiefstal.
4.3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte op de zitting.
4.3.3.
Oordeel van de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.4.
Bewezenverklaring
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 primair
hij op 1 juli 2023 te Purmerend, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in de richting van de borstkas van die [slachtoffer] een stekende beweging heeft gemaakt en in de arm van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op 1 juli 2023 te Purmerend, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in de buik en lies en borstkas en arm van die [benadeelde partij] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
hij op 26 april 2023 te Alphen aan den Rijn
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
(omgebouwde alarm-)revolver, van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22LR
zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver,
en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie scherpe
patronen, kaliber .22LR, voorhanden heeft gehad;
feit 5
hij op 14 februari 2023 te Alphen aan den Rijn een blikje Frisdrank, dat aan [naam bedrijf] toebehoorde, heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Uit het verhandelde op de terechtzitting blijkt dat de verdachte daardoor niet is geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

5.1.
Beroep op noodweer
De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Daartoe heeft de raadsman naar voren gebracht dat het handelen van de verdachte noodzakelijk was omdat er meerdere jongeren op hem af kwamen rennen en dat er, terwijl hij werd belaagd door [benadeelde partij] en [slachtoffer] , een mes op de grond viel. De verdachte heeft dit mes van de grond opgepakt en zich daar gerechtvaardigd mee verdedigd.
5.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om te spreken van een noodweersituatie en dat het verweer om die reden dient te worden verworpen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het gevoerde verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dient vast te staan dat op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte of een ander, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, waartegen verdediging noodzakelijk was.
Volgens vaste rechtspraak kan een beroep op noodweer niet slagen als degene die zich op noodweer beroept in de kern als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Op grond van het dossier is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een noodweersituatie. Uit de bewijsmiddelen volgt juist dat de verdachte doelbewust naar het verjaardagsfeest is gegaan om de confrontatie met [benadeelde partij] en [slachtoffer] aan te gaan. Op het verjaardagsfeest is ruzie ontstaan tussen de groep jongeren waar de verdachte deel van uitmaakte en de groep waar [benadeelde partij] en [slachtoffer] toe behoorden. Desondanks is de verdachte, toen [benadeelde partij] en [slachtoffer] het feest verlieten, achter hen aangegaan. De verklaringen van aangevers en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , alsmede de beschrijving van camerabeelden door verbalisant [verbalisant] , weerleggen de verklaring van de verdachte dat hij zou zijn belaagd door een grote groep jongeren, waarbij een mes op de grond zou zijn gevallen. Ook overigens zijn er geen aanwijzingen in het dossier die de verklaring van de verdachte dat hij werd belaagd aannemelijk maken. Uit het dossier volgt dat de verdachte juist
zelfde confrontatie heeft opgezocht met zowel [slachtoffer] als [benadeelde partij] en dat
hijdegene was die het mes bij zich had.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dan ook niet dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte waartegen hij zich mocht verdedigen. Het beroep op noodweer wordt om die reden dan ook verworpen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
5.4.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
(impliciet subsidiair): poging doodslag
feit 2
(impliciet subsidiair): poging doodslag
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
feit 5: diefstal
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sancties

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, met daarbij de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel). Daarnaast is gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd voor de duur van drie jaren, waarbij de verdachte wordt bevolen zich te onthouden van contact met de slachtoffers [benadeelde partij] en [slachtoffer] , en de medeverdachten
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , met daarbij voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende jeugddetentie voor de duur van één week wordt toe te passen.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd en opheffing gevraagd van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 09-109763-23.
Tot slot heeft de officier van justitie ten aanzien van het onder de verdachte in beslaggenomen vuurwapen en munitie in de zaak met parketnummer 09/109763-23 de onttrekking aan het verkeer gevorderd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft -kort gezegd- de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring geen onvoorwaardelijke maar een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er in het verleden weliswaar hulpverlening is ingezet, maar nooit in deze vorm. Ook in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met stevige voorwaarden, kan de verdachte de nodige structuur en behandeling geboden worden. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is de zwaarste maatregel in het jeugdstrafrecht en de raadsman vraagt zich af of de alternatieven voor zo’n zware maatregel wel goed zijn onderzocht. Hij verzoekt daarom (subsidiair) om, indien de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel overweegt, bij tussenbeslissing de zaak aan te houden om alternatieven te laten onderzoeken en eventueel een maatregelrapport op te laten stellen.
Daarnaast stelt de raadsman zich op het standpunt dat oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie moet worden beperkt tot de duur van het voorarrest. Een langere jeugddetentie heeft geen toegevoegde waarde als daarnaast ook een PIJ-maatregel, al dan niet in voorwaardelijke vorm, wordt opgelegd. Het is van belang dat de verdachte zo snel mogelijk kan starten met behandeling. In het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel ziet de raadsman, als er een PIJ-maatregel wordt opgelegd, geen meerwaarde.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de op te leggen sanctie die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in een half jaar tijd schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. Op 1 juli 2023 heeft hij in Purmerend twee jongeren met een mes gestoken.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte de latere slachtoffers doelbewust heeft opgezocht om de confrontatie met ze aan te gaan en, hoewel de verdachte dit ontkent, hij daarbij een mes heeft meegenomen. Bij de confrontatie is een van de slachtoffers met zeer ernstige – potentieel dodelijke – steekverwondingen in zijn buik naar het ziekenhuis gebracht en heeft het andere slachtoffer een steekverwonding opgelopen aan zijn arm. De verdachte heeft met zijn handelen een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid. Uit de slachtofferverklaring van een van de slachtoffers blijkt dat het steekincident nog steeds een enorme impact heeft op hem en zijn naaste familieleden en dat de littekens die hij eraan heeft overgehouden hem dagelijks herinneren aan deze traumatische gebeurtenis. Dergelijke steekincidenten op de openbare weg dragen bovendien bij aan de gevoelens van onveiligheid binnen de maatschappij in het algemeen en de toevallig aanwezige omstanders in het bijzonder.
De rechtbank maakt zich grote zorgen over het wapenbezit onder jongeren (in Purmerend en omstreken) en de daarmee samenhangende toename van geweldsincidenten op straat. De steekpartij op 1 juli 2023 is een reactie op een eerdere ruzie tijdens het [Festival] festival in Purmerend tussen twee jeugdgroepen. Uit het onderliggende dossier komt naar voren dat dit voorval inmiddels lijkt te zijn uitgegroeid tot een ‘bendeoorlog’ tussen de twee jeugdgroepen waarbij ze elkaar en hun familieleden over en weer bedreigen en uitdagen om de confrontatie aan te gaan, waarbij het gebruik van wapens niet wordt geschuwd. Dit is een zeer zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
Enkele maanden voor het steekincident heeft de verdachte zich bovendien schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en een winkeldiefstal. De rechtbank vindt het zorgwekkend dat de verdachte, toen 15 jaar, met een geladen pistool op straat heeft rondgelopen, zeker in het licht van wat er vervolgens op 1 juli 2023 is gebeurd. Tot slot is een winkeldiefstal een hinderlijk feit wat overlast en hinder veroorzaakt. Het laat ook zien dat de verdachte geen respect heeft voor de eigendommen van anderen.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld en, ten tijde van het plegen van onderhavige feiten, in een proeftijd liep.
- de over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage van 28 maart 2024 van [kinder- en jeugdpsychiater] , Kinder- en Jeugdpsychiater.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage van 12 januari 2024 van [orthopedagoog] , orthopedagoog Generalist NVO/BIG en [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog (supervisor).
- het over de verdachte uitgebrachte (advies)rapport, gedateerd 12 april 2024, van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Adviezen van de deskundigen
Uit het psychiatrisch rapport blijkt dat bij de verdachte sprake is van een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis, een benedengemiddeld IQ en een stoornis in cannabisgebruik. Daarnaast is sprake van ouder-kindrelatieproblemen, acculturatie-problematiek en problemen verband houdend met justitiële maatregelen. In hoeverre de verdachte onder invloed van cannabis was tijdens het ten laste gelegde is niet duidelijk geworden. Geadviseerd wordt om het de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen.
Ook uit het psychologisch rapport komt naar voren dat bij de verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis die zijn keuzevrijheid heeft beperkt tijdens het ten laste gelegde. De identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte staan door de problematische gehechtheid, de forse toename van zijn gedragsproblemen gedurende zijn adolescentiefase en de instabiele opvoedsituatie sterk onder druk. Hij heeft weinig probleemoplossende vaardigheden en zijn geweten is beperkt ontwikkeld. De aanwezige pathologie, met name de problematische gehechtheid en het externaliserend gedragspatroon zorgen voor een dusdanige inperking dat ook de psycholoog adviseert om de verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De deskundigen schatten verder het risico op recidive als hoog in als er geen passende interventie wordt ingezet. Er zijn al lange tijd zorgen om de verdachte en de afgelopen zes jaar is een verergering van zijn gedrag te zien. Eerder ingezette (behandel)trajecten, zowel ambulant als residentieel met duidelijke voorwaarden, hebben onvoldoende tot positief resultaat geleid. Gezien de pathologie van de verdachte is het van belang een langdurig behandeltraject in te zetten waarbij de problematische gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen behandeld kunnen worden. De verdachte heeft geen inzicht in zijn problematiek en ervaart geen lijdensdruk, anders dan zijn wens naar vrijheid. De motivatie voor behandeling is afwezig, wat blijkt uit zijn hulpverleningsvoorgeschiedenis. Hij heeft zich bij herhaling onttrokken aan zowel ambulante als residentiële behandeling en begeleiding.
Een veilig, stabiel en gestructureerde opvoedsituatie waaraan de verdachte zich voorlopig niet kan onttrekken is hierbij van essentieel belang. Alleen dan zullen aanvullende interventies ‘voet aan de grond’ krijgen.
Om bovengenoemd interventieadvies kans van slagen te geven, is een langdurig behandelkader essentieel. Daarom wordt door de psycholoog, de orthopedagoog en de psychiater geadviseerd tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De deskundigen [kinder- en jeugdpsychiater] en [GZ-psycholoog] voornoemd hebben hun bevindingen ter terechtzitting onderschreven en toegelicht.
De deskundigen zijn – kort gezegd – van mening dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de verdachte en dat het in het belang van zijn ontwikkeling is dat hij langdurig behandeld wordt. Een dergelijke behandeling kan alleen gewaarborgd worden door middel van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De verdachte heeft een lange tijd nodig om de te kunnen profiteren van de behandeling en het is van belang dat hij daarbij in een veilige en stabiele omgeving verblijft. Dat alles maakt dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel onontbeerlijk voor hem is om zich goed te kunnen ontwikkelen.
De Raad en de Jeugdreclassering
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de rapportages van de Raad en de Jeugdbescherming en de toelichting daarop tijdens de zitting.
De Raad en de jeugdreclassering onderschrijven voornoemd advies van de deskundigen. Naar voren is gebracht dat er de afgelopen jaren veel geïnvesteerd is in de verdachte, er veel gesprekken zijn geweest over het maken keuzes en de gevolgen van gedrag. Desondanks komt de verdachte telkens opnieuw met justitie in aanraking. Een grote zorg is de vriendenkring van de verdachte en dat het niet uitmaakt waar de verdachte verblijft want of zij zoeken hem op of hij zoekt hen op. Er is veel ingezet, maar zonder resultaat. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt nog als het enige redmiddel gezien.
Conclusie van de rechtbank
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen om de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen, over. Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat zij zich niet hebben uitgelaten over in hoeverre de onder 3 en 5 bewezenverklaarde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank volgt de officier van justitie en de raadsman in hun standpunt dat ook deze feiten in verminderde mate aan de verdachte moeten worden toegerekend, omdat de rechtbank het aannemelijk acht dat de bij de verdachte vastgestelde problematiek ook (in enige mate) bij het plegen van deze feiten moet hebben doorgewerkt.
Onvoorwaardelijke PIJ-maatregel
De rechtbank realiseert zich dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een zware maatregel is die met terughoudendheid moet worden ingezet. Gelet op de ernst van de feiten en de unanieme adviezen van de deskundigen en de getuigen in deze zaak, ziet de rechtbank echter geen andere mogelijkheid en acht deze maatregel daarom passend en noodzakelijk. Op grond van de over de verdachte uitgebrachte rapportages en de toelichtingen daarop tijdens de zitting is het evident dat ambulante begeleiding en behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel ontoereikend is. De rechtbank verwijst hierbij naar het recidiverisico dat hoog wordt ingeschat als de verdachte niet wordt behandeld in een veilige setting, maar ook naar het feit dat de (ambulante) hulpverlening die tot dusver is ingezet ontoereikend is geweest om de zorgen over de verdachte weg te nemen. De verdachte heeft zich bovendien herhaaldelijk onttrokken aan de hulpverlening, houdt zich niet aan regels en afspraken en daarnaast heeft hij vanuit zichzelf geen veranderwens.
Een langdurige behandeling van de verdachte binnen een klinische setting in een gedwongen kader wordt door zowel de deskundigen van het NIFP als de Raad en de jeugdreclassering noodzakelijk geacht om zijn gedrag in positieve zin te beïnvloeden.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de PIJ-maatregel is voldaan. De door de verdachte gepleegde feiten in de zaak met parketnummer 15/162964-23, zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van wat de deskundigen van het NIFP in hun rapportages vermelden is de rechtbank verder van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) eisen. Het recidiverisico wordt, zonder behandeling in een veilig kader, immers als hoog ingeschat. Bovendien is de onderhavige maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Verzoek tussenbeslissing
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, in geval van overweging van het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, bij tussenbeslissing te bepalen dat nader onderzoek wordt gedaan naar een passende instelling waar de verdachte behandeling kan ondergaan in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met strakke voorwaarden.
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat uit de rapportages die over de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de daarop gegeven toelichtingen voldoende is gebleken dat de behandeling die de verdachte nodig heeft in combinatie met het geadviseerde veiligheidsniveau enkel en uitsluitend in een JJI in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geboden kan worden.
De rechtbank acht de advisering door de deskundigen en getuigen naar inhoud en totstandkoming zorgvuldig en voldoende gemotiveerd en heeft ook anderszins geen aanknopingspunten om hier over te twijfelen. De rechtbank neemt de gegeven conclusies en adviezen over en maakt deze tot de hare. Het verzoek om een tussenbeslissing te nemen voor nader onderzoek en het uitbrengen van een maatregelrapport, wijst de rechtbank gelet op het voorgaande af.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dient te worden opgelegd en dat aan alle daartoe wettelijke voorgeschreven eisen wordt voldaan.
Jeugddetentie
De rechtbank acht naast de PIJ-maatregel een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte van de jeugddetentie heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, maar ook met het belang van de verdachte om, gelet op zijn problematiek, zo spoedig mogelijk te kunnen starten met de behandeling in het kader van de aan hem opgelegde PIJ-maatregel. Aan de verdachte zal daarom een jeugddetentie worden opgelegd die gelijk is aan de duur van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 331 dagen.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat de maatregel dient te worden opgelegd dat de verdachte voor de duur van drie jaren op geen enkele wijze – direct op indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de hieronder genoemde personen, tenzij het contact met toestemming van het openbaar ministerie plaatsvindt.
De medeverdachten:
  • [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
  • [medeverdachte 3] , geboren op 8 [geboortedatum] te [plaats] ,
  • [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
de slachtoffers:
  • [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
  • [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (Eritrea).
De rechtbank overweegt hierbij dat bij het niet voldoen aan voornoemd contactverbod telkens vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van één week, voor zover deze vervangende jeugddetentie de totale duur van zes (6) maanden niet te boven gaat. Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op het hoge recidiverisico in combinatie met de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen.
Daarom zal de rechtbank bevelen dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in de zaak met parketnummer 09/109763-23 (feit 3) onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 stk wapen (Omschrijving: [omschrijving] , Bbm Olypic 38)
- 1 stk munitie (Omschrijving: [omschrijving] , Dynamit)
- 2 stk munitie (Omschrijving: [omschrijving] , Dynamit)
dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het onder 3 ten last gelegde en bewezenverklaarde feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen en dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering [slachtoffer]
De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. Diesfeldt, heeft als gemachtigde van het slachtoffer [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte van € 5.580,- (voor materiële schade en immateriële schade) die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank stelt vast dat de vordering van de benadeelde partij, na afloop van de zitting op 16 april 2024, om 16:05 uur door de gemachtigde raadsvrouw is gemaild naar de slachtoffercoördinator van het openbaar ministerie. De rechtbank heeft pas kennisgenomen van de vordering op 16 april omstreeks 16:30 uur, nadat het requisitoir had plaatsgevonden en de verdachte het recht van het laatste woord had gehad.
Artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering bepaalt -kort gezegd- dat de benadeelde partij zich (zowel mondeling als schriftelijk) in het strafproces kan voegen uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld om te rekwireren.
Voornoemde vordering is derhalve te laat ingediend.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank niet kennisnemen van de inhoud van de vordering.
8.2.
Vordering [benadeelde partij]
De raadsvrouw, mr. J. de Haan, heeft namens de benadeelde partij [benadeelde partij] een vordering tot schadevergoeding van € 9.859,99 ingediend tegen de verdachte wegens materiële
(€ 2.359,99) en immateriële schade (€ 7.500,00) die hij als gevolg van de in de zaak met parketnummer 15/162964-23 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheidsclausule. Tevens is verzocht om te bepalen dat, gelet op de jonge leeftijd van het slachtoffer, de schadevergoeding op een nader te noemen bankrekening wordt gestort met een BEM-clausule.
De gestelde materiële schade bestaat uit: ziekenhuis daggeldvergoeding (€ 175,00), beschadigd geraakte kleding en schoenen (€ 1.825,00), verloren Airpods (€ 150,00), verloren zilveren tand (€ 110,00) en reiskosten voor afspraken in het Amsterdam UMC (€ 99,99).
Ter terechtzitting heeft mr. De Haan de vordering toegelicht en gewijzigd, in die zin dat zij de gestelde materiële schade voor reiskosten voor afspraken in het Amsterdam UMC heeft bijgesteld naar € 59,99, waardoor in totaal € 2.319,99 aan materiële schade wordt gevorderd.
8.2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van de materiële schade tot een bedrag van € 2.059,99, bestaande uit de daggeldvergoeding ziekenhuis, de ter zitting aangepaste reiskosten ziekenhuis en de beschadigde kleding en schoenen. De door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade acht de officier van justitie in zijn geheel toewijsbaar.
De officier van justitie vordert derhalve dat de vordering wordt toegewezen tot een totaalbedrag van € 9.559,99, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering ten aanzien van de verloren Airpods en zilveren tand, omdat het rechtstreeks verband tussen deze schade en het bewezenverklaarde feit niet is komen vast te staan.
8.2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan de gevorderde materiële schade voor zover die ziet op de ziekenhuisdaggeldvergoeding, het beschadigde Palm Angels trainingspak ter waarde van € 950,- en het ter zitting gewijzigde bedrag voor reiskosten ziekenhuis.
Ten aanzien van de gevorderde bedragen voor schade aan de schoenen, de Airpods en de zilveren tand heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat er geen causaal verband is tussen deze schade en het door de verdachte gepleegde feit.
De raadsman heeft verzocht de vergoeding voor immateriële schade te matigen omdat een deel van deze schade kennelijk ook voortvloeit uit bedreigingen en incidenten die na de steekpartij hebben plaatsgevonden en waarmee de verdachte niets te maken heeft.
8.2.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Wat betreft de hoogte van de vordering heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Materiële schade
Wat betreft de gevorderde schade voor het beschadigde trainingspak van het merk “Palm Angels” acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat deze kledingstukken zijn beschadigd ten gevolge van het handelen van de verdachte. Omdat de aankoopbonnen van deze kledingstukken echter ontbreken heeft de rechtbank de waarde ervan naar redelijkheid geschat op een bedrag van € 400,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die ziet op de schoenen, nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat deze schoenen zijn beschadigd, laat staan dat deze zijn beschadigd als gevolg van het handelen van de verdachte gedurende het gepleegde strafbare feit. Ook zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor de schade van de verloren Airpods en de zilveren tand, omdat deze gestelde schade en het causale verband met het bewezenverklaarde feit onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal de materiële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 624,95, bestaande uit: € 175,00 (kosten ziekenhuis daggeldvergoeding), € 49,95 (reiskosten AMC) en € 400,00 (schade aan kleding).
Immateriële schade
Krachtens artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) brengt, heeft de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel is aangetast in de persoon in zijn eer of goede naam of op andere wijze. Bij de hoogte van de vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. De rechtbank heeft bij de vaststelling van dit bedrag voorts acht geslagen op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Alles afwegende acht de rechtbank een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade billijk en toewijsbaar.
De vordering zal dus worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 5.624.95, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tot slot ook bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige benadeelde partij. De minderjarige benadeelde partij [benadeelde partij] en zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen daardoor slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige op deze spaarrekening beschikken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 4 januari 2023 in de zaak met parketnummer 10/074758-22 heeft de kinderrechter te Rotterdam de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op
24 januari 2023 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 19 januari 2023 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering af te wijzen omdat een taakstraf niet uitvoerbaar is binnen de PIJ-maatregel.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijke opgelegde taakstraf in de vorm van een werkstraf afwijzen, omdat zij, met de officier van justitie en de raadsman, toewijzing van de vordering niet passend acht gelet op de opgelegde PIJ-maatregel.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 36 b, 36c, 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 77we, 287, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, impliciet primair, 2 impliciet primair (
parketnummer 15/162964-23) en 4 (
parketnummer 09/109763-23) is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair (
parketnummer 15/162964-23), 3 (
parketnummer 09/109763-23) en 5
(parketnummer 09/044632-23)ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5.4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
331 (driehonderd eenendertig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (331 dagen), bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de volgende personen:
de slachtoffers:
  • [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
  • [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (Eritrea).
en met de medeverdachten,
  • [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
  • [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
  • [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
tenzij het contact met toestemming van het openbaar ministerie plaatsvindt.
Beveelt dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende jeugddetentie bedraagt 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan voor zover daarmee een maximale duur van 6 (zes) maanden vervangende jeugddetentie niet wordt overschreden.
Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de maatregel, gelet op artikel 77we, tweede lid, jo. 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht,
dadelijk uitvoerbaaris.
Onttrekt aan het verkeer:
- 1 stk wapen (Omschrijving: [omschrijving] , Bbm Olypic 38)
- 1 stk munitie (Omschrijving: [omschrijving] , Dynamit)
- 2 stk munitie (Omschrijving: [omschrijving] , Dynamit)
Gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij
Veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij] , te betalen een bedrag van
€ 5.624,95(
zegge: vijfduizend zeshonderd vierentwintig euro en vijfennegentig cent), bestaande uit materiële schade (€ 625,95) en immateriële schade (€ 5.000,00), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.624,95(
zegge: vijfduizend zeshonderd vierentwintig euro en vijfennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij] , geboren op 18 maart 2008, te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/074758-22.
Beslissing over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte in de zaak met parketnummer 09/109763-23.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Cuvelier, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. J.J. Veldheer, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A. Kuip en M. Woudman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 mei 2024.
Mr. J.J. Veldheer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.