ECLI:NL:RBNHO:2024:4602

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/15/351998 / KG ZA 24-223
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-partners over gebruiksrecht woning met belangenafweging ten gunste van de man

In deze zaak, die op 7 mei 2024 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een geschil tussen ex-partners over het gebruiksrecht van een gezamenlijke woning. De vrouw, die hoogzwanger is, vordert tijdelijk exclusief gebruik van de woning vanwege haar medische situatie, terwijl de man, die momenteel in de woning verblijft, verzoekt om het exclusieve gebruik te behouden. De vrouw heeft een huurwoning, maar kan deze niet betrekken vanwege haar bekkenklachten. De man stelt dat de woning nog niet verkoopklaar is en dat een verhuizing van de vrouw en kinderen onrust zou veroorzaken. De voorzieningenrechter weegt de belangen van beide partijen en de kinderen, en komt tot de conclusie dat het in het belang van de kinderen is om de huidige situatie te handhaven. De vordering van de vrouw wordt afgewezen, terwijl de man het exclusieve gebruik van de woning behoudt tot de verkoop. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/351998 / KG ZA 24-223
Vonnis in kort geding van 7 mei 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in (deels voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. S. Tromp te Hoorn,
tegen
[de man],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in (deels voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. M.A. Johannsen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de akte houdende eis in reconventie met producties
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 6 mei 2024 zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Tromp voornoemd, en de man, bijgestaan door mr. Johannsen voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben met hun vier minderjarige kinderen gewoond in de gezamenlijke koopwoning aan de [adres 1] in [plaats 2] (de woning). De man heeft de kinderen erkend.
2.2.
Inmiddels is de relatie van partijen geëindigd. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen. De man heeft bij deze rechtbank een verzoek aanhangig gemaakt tot het belasten van de ouders met het gezamenlijk gezag over de vier kinderen.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres 1] in [plaats 2] (hierna: de woning). Onder meer over deze woning hebben partijen op 23 augustus 2023 afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Op grond van deze afspraken, die zijn herhaald ter zitting in het kader van dit kort geding, moet de woning worden verkocht en moet de overwaarde daarna worden verdeeld op basis van 50/50.
2.4.
Verder zijn partijen een tijdelijke zorgregeling overeengekomen volgens het ‘birdnesting’ model, waarbij partijen ieder om de week met de kinderen in de woning zouden verblijven, zodat de kinderen niet van woning zouden hoeven wisselen. Aan deze regeling is echter geen uitvoering gegeven; beide partijen hebben de woning verlaten en zijn ingetrokken bij hun ouders.
2.5.
De kinderen zijn inmiddels uithuisgeplaatst in het vangnet van hun grootouders. Aan de zorgregeling wordt nu uitvoering gegeven in die zin dat de kinderen de ene week bij de man verblijven in de woning van zijn vader en de andere week bij de vrouw in de woning van haar ouders.
2.6.
De man woont in de week dat de kinderen niet bij hem zijn in de woning.
2.7.
De vrouw betaalt de maandelijkse hypotheeklasten van de woning. De man betaalt de gebruikslasten van de woning.
2.8.
Sinds begin 2024 heeft de vrouw de beschikking over een huurwoning aan de [adres 2] in [plaats 1]. Deze woning is gelegen op de derde verdieping van een appartementencomplex. Er is geen lift aanwezig.
2.9.
De vrouw is momenteel hoogzwanger van haar vijfde kind en is uitgerekend om te bevallen rond 22 mei 2024. De vrouw houdt de man in het ongewisse of ook dit kind van hem is en of hij ook dit kind mag erkennen. In een ongedateerde brief schrijft de gynaecoloog van de vrouw:
Bovengenoemde patiënte is zwanger van haar vijfde kind en uitgerekend op 22 mei 2024. Gezien haar bekkenklachten en het risico op een significante hoeveelheid bloedverlies tijdens de bevalling zal haar kraamtijd naar verwachting een langdurig herstel kennen. Het herstel van bekkenklachten post partum is moeilijk voorspelbaar maar kan maanden duren. Zware lichamelijke inspanning zoals traplopen zal hierbij langere tijd sterk bemoeilijkt zijn.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal bepalen:
- dat de vrouw vanwege haar medische situatie vanaf 1 mei 2024 tijdelijk het exclusief gebruik van de woning zal verkrijgen voor de duur van maximaal 5 maanden,
-dat de man de woning uiterlijk 1 mei 2024 voor 09.00 uur zal verlaten, onder afgifte van de sleutels aan de vrouw en de woning zonder uitdrukkelijke toestemming van de vrouw niet meer zal betreden voor de duur van maximaal 5 maanden,
- alles op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 500,- voor iedere overtreding van het te wijzen vonnis met een maximum van€ 15.000,-,
- en met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij een zwaarwegend belang heeft bij het tijdelijk exclusief gebruik van de woning. Zij stelt dat bij haar bekkeninstabiliteit is geconstateerd waardoor het voor haar onmogelijk is om trappen te lopen en dat zij dus de komende maanden niet in haar nieuwe huurwoning kan verblijven. Zij stelt dat zij er daarom belang bij heeft tijdelijk haar intrek te kunnen nemen in de woning, om zich daar in rust te kunnen voorbereiden op haar bevalling en om na de bevalling daarvan bij te komen. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat haar familie de woning binnen een paar dagen woonklaar kan maken voor haar, zodat de woning geschikt zal zijn voor haar, de kinderen en haar thans nog ongeboren kind. Daarbij wijst zij er op dat de woning toch ook moet worden opgeknapt voordat deze kan worden verkocht en dat haar familie haar daar ook mee kan helpen.
3.3.
De man voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert – samengevat, na vermindering van eis – dat de voorzieningenrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zal bepalen dat de man het exclusieve gebruik van de woning heeft en zal houden, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure, en in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente over die kosten.
4.2.
In voorwaardelijke reconventie vordert de man na vermindering van eis en voor het geval de vorderingen van de vrouw worden toegewezen en hij de woning moet verlaten, dat de voorzieningenrechter:
I. zal bepalen dat de vrouw de volledige hypotheek dient te betalen als een gebruikersvergoeding gedurende de tijd dat zij het exclusieve gebruik van de woning verkrijgt;
II. zal bepalen dat er een bewonersinstructie moet komen die de vrouw dient na te leven gedurende de tijd dat zij het exclusieve gebruik van de woning verkrijgt, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 10.000,-;
III. zal bepalen dat de man (in verband met het feit dat de vrouw een ‘hoarder’ is, en de woning netjes moet blijven) recht heeft om één keer per week telkens op vrijdagmiddag te controleren of de woning goed wordt bewoond, wat inhoudt volgens de bewonersinstructie en op zo een manier dat de woning in ordentelijke staat blijft verkeren, en dat, indien de man constateert dat de woning niet goed wordt bewoond, het hem is toegestaan om op kosten van de vrouw de woning schoon te maken en te ontruimen van de overdreven aanwezige hoeveelheid spullen die de vrouw eventueel in de woning stalt;
IV. zal bepalen dat de vrouw toegang dient te verlenen voor bezichtigingen, dit op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 10.000,-.
4.3.
Nadat partijen ter zitting van 6 mei 2024 afspraken hebben gemaakt over het in gang zetten van de verkoop van de woning, welke afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal, heeft de man zijn oorspronkelijke vorderingen sub II en III en zijn voorwaardelijke vordering sub IV, welke vorderingen allemaal betrekking hadden op verkoop van de woning, ingetrokken.
4.4.
De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij er belang bij heeft dat hij het exclusieve recht krijgt om de woning te bewonen. Hij stelt dat de vrouw een hoarder is die de woning in het verleden heeft verwaarloosd en dat hij bang is dat, als de vrouw haar intrek weer mag nemen in de woning, dit niet zal bijdragen aan een spoedige verkoop van de woning. De man voert aan dat hij momenteel in de woning verblijft in de week dat de kinderen niet bij hem verblijven en dat de woning momenteel nog niet volledig opgeruimd en schoon is en dus nog niet klaar is voor verkoop.
Ook acht de man een eventuele verhuizing van de vrouw naar de woning niet in het belang van de kinderen.
4.5.
De vrouw voert verweer op de gronden als in conventie aangevoerd.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

Spoedeisend belang

5.1.
Het spoedeisend belang ligt besloten in de aard van de vorderingen en wordt ook niet betwist. De voorzieningenrechter zal de vorderingen daarom hierna inhoudelijk beoordelen.
Exclusief gebruiksrecht van de woning
5.2.
Omdat partijen ieder het exclusieve gebruik van de woning vorderen, vormen de vorderingen in conventie en in reconventie elkaars spiegelbeeld en bestaat er een grote samenhang tussen de vorderingen. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding deze vorderingen gezamenlijk te behandelen en te beoordelen.
5.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, zoals partijen in de vaststellingsovereenkomst hebben afgesproken, de woning verkocht moet worden omdat de vrouw deze niet aan zich kan laten toedelen. Dit heeft de vrouw ook niet weersproken. Omdat partijen ieder voor de helft eigenaar zijn van de woning hebben zij in de tussentijd, tot de woning is verkocht en geleverd aan een derde, in beginsel evenveel rechten met betrekking tot de woning. Bij beantwoording van de vraag aan wie het voorlopig gebruik van de woning moet worden toegekend komt het aan op een afweging van de belangen, waarbij ook zeker de belangen van de minderjarige kinderen van partijen en van het ongeboren kind van de vrouw een rol spelen.
5.4.
De man heeft gesteld dat hij er een zwaarwegend belang bij heeft dat de woning zo spoedig mogelijk wordt verkocht, zodat hij verder kan met zijn leven. Verder heeft hij verklaard dat het zo snel mogelijk verkopen van de woning ook de veiligheid en stabiliteit voor de kinderen ten goede zal komen. Hij heeft verklaard dat hij de woning op dit moment bewoont in de week dat de kinderen niet bij hem en zijn vader zijn om tot rust te komen en zijn vader een beetje te ontlasten en dat hij daarom een bed en een tafel met stoelen in de woning heeft gezet, maar dat de woning verder op dit moment niet is ingericht voor bewoning door een gezin. Hij heeft er op gewezen dat de vrouw weliswaar heeft gesteld dat zij de woning heeft opgeruimd en heeft schoongemaakt, maar dat dit niet waar is en dat hij de woning heeft leeggehaald en daar zelfs een hernia aan over gehouden heeft. De man heeft foto’s overgelegd die hij naar zijn zeggen op 24 april 2024 heeft gemaakt en waaruit blijkt dat er nog altijd veel rommel in de woning aanwezig is, waaronder een vervuilde en beschimmelde ijskast. Hij heeft gesteld dat de woning dus nog niet hygiënisch is en dat er overlast is door muizen die hij nu probeert te bestrijden. De woning is dus nog niet klaar voor verkoop, en ook niet voor bewoning door de vrouw en de vier kinderen, aldus de man.
Dat dit zo is, heeft de vrouw niet weersproken, maar zij heeft verklaard dat haar familie bereid is de woning verder in orde te maken maar hierin werd belemmerd doordat de man de sloten heeft vervangen.
5.5.
De vrouw heeft gesteld een zwaarwegend belang te hebben om tijdelijk in de woning terug te keren in verband met de bij haar geconstateerde bekkeninstabiliteit en om zich in rust voor te bereiden op de bevalling en daarvan te herstellen. Daarbij heeft zij verklaard dat zij de huurwoning die zij heeft gekregen in [plaats 1] nog niet kan bewonen omdat zij geen trappen kan lopen en dat zij met de woningbouwvereniging, Intermaris, heeft afgesproken dat zij in verband met haar medische toestand enige maanden niet in haar woning hoeft te verblijven zonder het risico te lopen de woning weer kwijt te raken.
Die afspraak heeft de vrouw echter niet met stukken onderbouwd. Ter zitting van 6 mei 2024 is gebleken dat hierover wel een aanvraag is ingediend bij Intermaris en dat er nadere stukken zijn nagestuurd, maar dat er nog geen definitieve afspraken over gemaakt zijn.
5.6.
De vrouw heeft verder verklaard dat het haar bedoeling is om met de kinderen tijdelijk in de woning terug te keren. De vier kinderen van partijen zijn op dit moment echter uit huis geplaatst in het vangnet van de wederzijdse grootouders. Partijen hebben een zorgregeling waarbij de kinderen de ene week met de vrouw verblijven bij de ouders van de vrouw in de woning van haar ouders en de andere week met de man bij de vader van de man in de woning van zijn vader. Gelet op de uithuisplaatsing mogen de kinderen niet zonder meer worden verhuisd. Op dit moment is – en dit is ter zitting door beide partijen bevestigd – sprake van een stabiele situatie voor de kinderen. Een extra verhuizing in verband met een tijdelijke terugkeer in de woning zou voor de kinderen alleen maar extra onrust en onduidelijkheid meebrengen. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de hulpverlenende instanties zo’n tijdelijke terug verhuizing in het belang van de kinderen achten.
5.7.
De vrouw heeft daarbij nog benadrukt dat bij de uithuisplaatsing van de kinderen is bepaald dat dit een tijdelijke regeling was totdat het mogelijk zou zijn dat de kinderen zouden terugkeren naar de woning, dat zij de woning inmiddels heeft opgeruimd en schoongemaakt en dat [betrokkene 1], de preventieve jeugdbeschermer en de Raad voor de Kinderbescherming, geen bezwaar hebben tegen een terugkeer van de kinderen in de woning, als de GGD de woning goedkeurt. Dit is door de man weersproken en door de vrouw niet met stukken onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter hieraan voorbij gaat. Op basis van de stukken die voorliggen acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat het in het belang van de kinderen geacht kan worden om (tijdelijk) terug te keren in de woning en acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de kinderen op dit moment het meest gebaat zijn bij handhaving van de bestaande situatie waarin zij afwisselend de ene week in de woning van de grootouders van moederszijde en de andere week in de woning van de grootvader van vaderszijde verblijven.
5.8.
De vrouw heeft erop gewezen dat [betrokkene 2] ([betrokkene 2]), teamleider Jeugdwerker van Clup Welzijn die bij het gezin betrokken is, heeft geschreven dat de vrouw meer rust moet krijgen en dat zij daarom in de woning wil terugkeren. Uit de verklaring van [betrokkene 2] komt echter naar voren dat iedereen vooral gebaat is bij snelle verkoop van de woning. [betrokkene 2] schreef in haar brief van 25 april 2024 immers onder meer het volgende:
Het is de mediator, noch de preventieve jeugdbeschermer, als mij niet gelukt om ouders op 1 lijn te krijgen in het belang van hun kinderen. De laatste weken escaleren de acties van vader dusdanig dat ik mij zorgen maak over mevrouw [de vrouw] en haar ongeboren baby. Het is nodig dat zij meer rust krijgt zodat ze zich kan voorbereiden op de aanstaande bevalling, die binnen nu en enkele weken zal plaatsvinden. Daarnaast is het nodig dat er perspectief komt op de huisvesting van mevrouw en de kinderen. Die is onzeker, omdat de verkoop van de woning wordt gestagneerd en mevrouw de huurwoning in [plaats 1] niet kan betrekken vanwege fysieke klachten. De dubbele lasten zijn niet op te brengen voor mevrouw, wat ook weer ten nadele komt van de kinderen. Hopelijk kan de juridische gang meer houvast geven op dit perspectief.
5.9.
De vrouw heeft er ook op gewezen dat zij momenteel de hypotheek betaalt voor de woning, maar geen toegang heeft tot de woning. Dit vindt zij onrechtvaardig.
Dit levert in de gegeven omstandigheden zoals in dit vonnis geschetst echter geen reden op om de vrouw het exclusief gebruiksrecht van de woning te verlenen. Partijen zijn namelijk gezamenlijk eigenaar van de woning en ieder hoofdelijk aansprakelijk voor alle lasten verbonden aan de woning. Zeker in een situatie dat een relatie is geëindigd betekent dit dat de ene partij bepaalde lasten moet dragen, terwijl de andere partij andere lasten draagt. De vrouw betaalt thans de hypotheeklasten en de man betaalt de andere (gebruiks)lasten verbonden aan de woning. Ook met het oog op die situatie zijn partijen juist gebaat bij een zo spoedig mogelijke verkoop van de woning. Of er op enig moment een verrekening moet plaatsvinden ligt in dit kort geding niet ter beoordeling voor.
5.10.
De vrouw verblijft op dit moment bij haar ouders en zij heeft bevestigd dat dit goed gaat en dat zij daar nog langer kan verblijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die situatie juist het meest recht doet aan de wens van de vrouw om rust te krijgen. Zeker gelet op de korte periode tot de bevalling en de door de vrouw ervaren fysieke klachten alsmede de door haar gestelde mogelijk onzekere fysieke toestand na de bevalling, waarbij zij geen trappen kan lopen en haar herstel mogelijk enige maanden zou kunnen duren, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het in het belang van de vrouw en haar ongeboren kind is om niet tijdelijk terug te verhuizen naar de woning, die ook trappen heeft, maar bij haar ouders te blijven waar zij verzekerd is van de nodige zorg en bijstand, ook bij de zorg voor de kinderen en haar nu nog ongeboren kind.
5.11.
In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat de vrouw de gestelde diagnose bekkeninstabiliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat sprake is van bekkeninstabiliteit blijkt niet uit de hiervoor in r.o. 2.9. aangehaalde verklaring van de gynaecoloog, waarin immers gesproken wordt over ‘bekkenklachten’ en evenmin uit de in het geding gebrachte verklaring van de verloskundige. Daarin staat namelijk slechts dat de vrouw de verloskundige praktijk heeft benaderd met bekkenklachten en dat van zwangerschapsgerelateerde bekkenklachten wordt verwacht dat zij na de zwangerschap verminderen en verdwijnen. Maar ook als bij de vrouw wel sprake is van bekkeninstabiliteit acht de voorzieningenrechter, zoals ook blijkt in hetgeen hiervoor in r.o. 5.10 is overwogen, een terugkeer van de vrouw in de woning niet in haar belang of het belang van haar ongeboren kind. De woning is immers een eengezinswoning met twee verdiepingen, zodat de vrouw ook in dat geval nagenoeg volledig afhankelijk zal zijn van hulp van haar familie, terwijl de onrust van een extra verhuizing niet zal bijdragen aan de door de vrouw gewenste rust.
5.12.
Gelet op de alarmerende inhoud van de overgelegde rapportages van de hulpverlening is de voorzieningenrechter verder van oordeel dat het nu zo spoedig mogelijk klaar maken voor verkoop van de woning, het meest in het belang is van beide partijen en de kinderen, waaronder het ongeboren kind. De vrouw is hier door haar fysieke toestand op dit moment niet toe in staat en gelet op de onderlinge verstandhouding tussen partijen is het ook niet aannemelijk dat partijen de woning verder samen kunnen opruimen en schoonmaken voor verkoop.
5.13.
Partijen hebben ter zitting van 6 mei 2024 wel afspraken gemaakt om de verkoop van de woning nu direct in gang te gaan zetten. De man kan, mede gelet op de fysieke toestand van de vrouw, het meest in staat geacht worden om de woning verder leeg te (doen) halen en schoon te (doen) maken, ook overeenkomstig instructies van de door de man te benaderen makelaar Hoekstra & Van Eck.
5.14.
Daarom valt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de belangenafweging uit in het voordeel van de man. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw in conventie zal afwijzen en dat de vordering van de man in reconventie zal toewijzen, op de wijze als hierna onder ‘de beslissing’ te vermelden.
5.15.
De voorwaardelijk ingestelde vorderingen in reconventie hoeven geen nadere inhoudelijke bespreking omdat de voorwaarde waaronder deze vorderingen zijn ingesteld niet is vervuld.
5.16.
Omdat het geschil voortkomt uit de affectieve relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de over en weer gevorderde proceskosten, inclusief de nakosten zal afwijzen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
6.3.
bepaalt dat de man het exclusieve gebruik van de woning heeft en zal houden, tot de woning verkocht is aan een derde,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 7 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1155