7.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijk geweld. Uit het dossier blijkt dat er op 1 juli 2023, op een verjaardagsfeestje van een 15-jarig meisje, een (geplande) ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen de tot de groep van de verdachte behorende [medeverdachte 1] en het latere slachtoffer [slachtoffer ] . De groep van de verdachte heeft [slachtoffer ] en zijn vrienden buiten opgezocht en is daar de confrontatie aangegaan. Aanleiding hiervoor was een eerdere ruzie op festival [Festival] . De verdachte heeft samen met anderen [slachtoffer ] geslagen en geschopt, waardoor [slachtoffer ] op de grond terecht is gekomen. Terwijl [slachtoffer ] op de grond lag zijn de verdachten doorgegaan met schoppen. De verdachte heeft met zijn handelen een belangrijke bijdrage geleverd aan het toegepaste geweld tegen [slachtoffer ] , waarbij deze, terwijl hij weerloos op de grond lag, potentieel dodelijk is gestoken door de medeverdachte [medeverdachte 1] .
Daarnaast heeft de verdachte met zijn handelen bijgedragen aan de oplopende spanningen tussen twee rivaliserende jeugdgroepen in Purmerend, wat van kwaad tot erger is gegaan en uiteindelijk zelfs lijkt te zijn uitgemond in een schietpartij met dodelijke afloop. Dit baart de rechtbank veel zorgen.
De verdachte heeft met zijn handelen een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zijn gevoel van veiligheid. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog altijd gevolgen van het feit ondervindt. Naast de impact van dit feit op het slachtoffer leidt een dergelijke vechtpartij op de openbare weg, waarbij ook nog eens een steekwapen is gebruik, tot gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders en binnen de samenleving in het algemeen.
Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zeer zwaar aan.
Daar komt bij dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Hierdoor blijft het voor het slachtoffer -die nota bene vroeger een vriend van de verdachte is geweest- volstrekt onduidelijk waarom de verdachte aan dit forse geweld tegen hem heeft deelgenomen. Uit de beelden kort na het incident is bovendien te zien dat de verdachte zich op geen enkele wijze om het slachtoffer bekommert als deze, na te zijn gestoken, op slechts enkele meters afstand van de verdachte over straat strompelt en om hulp schreeuwt. In plaats van hulp te bieden pakt de verdachte zijn rugtas en rent weg. De verklaring van de verdachte dat hij het schreeuwen van het slachtoffer niet zou hebben gehoord acht de rechtbank gelet op de overige inhoud van het dossier volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank acht de houding van de verdachte op dit punt niet alleen onbegrijpelijk maar ook uiterst zorgelijk en kwalijk en weegt ook dit in het nadeel van de verdachte mee.
De persoon van de verdachte
Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
1 maart 2024, blijkt dat de verdachte al eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte (advies)rapport, gedateerd 10 april 2024, van [raadsonderzoeker 1] en [raadsonderzoeker 2] , raadsonderzoekers bij de Raad voor de Kinderbescherming.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de preventieve hechtenis. De Raad ziet vanuit pedagogisch perspectief geen meerwaarde om de verdachte terug te sturen naar de jeugdgevangenis. Gelet op de aard en de ernst van het feit wordt naast de deels voorwaardelijke jeugddetentie nog wel een onvoorwaardelijke werkstraf geadviseerd.
De Raad heeft in zijn rapport aangegeven zich bij een veroordeling grote zorgen te maken over de houding van de verdachte, omdat hij (in dat geval) zijn betrokkenheid bij het feit ontkent en dus geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag. Dit verhoogt ook de kans op recidive. De Raad vindt het daarom belangrijk dat er bij een veroordeling in het kader van bijzondere voorwaarden jeugdreclassering en hupverlening wordt ingezet, gericht op de houding, vaardigheden, agressie en vriendenkeuze van de verdachte. Naast de zorgen op deze gebieden ziet de Raad anderzijds ook dat de verdachte zich al acht maanden goed heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. De Raad vindt het van belang dat de verdachte geleidelijk meer vrijheden krijgt zodat hij zich leeftijdsadequaat kan ontwikkelen. Volgens de Raad zijn daarom de voorwaarden van een enkelband, het gebiedsverbod en de avondklok niet langer noodzakelijk. De Raad adviseert wel om een contactverbod op te leggen met de medeverdachten. Dit om de verdachte voorlopig nog te beschermen tegen risicovolle personen in zijn omgeving.
Op de zitting heeft de raadsonderzoeker aanvullend geadviseerd om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
[vertegenwoordiger jeugdreclassering] van de jeugdreclassering heeft aangegeven momenteel meer intrinsieke motivatie bij de verdachte te zien om mee te werken met de jeugdreclassering en de hulpverlening. Eerder werkte de verdachte vooral mee omdat het nodig was om meer vrijheden te krijgen. De verdachte heeft zich goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en laat ook op school een positieve ontwikkeling zien.
[ambulant hulpverlener] , ambulant hulpverlener bij het jongerencentrum waar de verdachte regelmatig komt, heeft aan het voorgaande toegevoegd dat de verdachte zich lijkt te hebben gedistantieerd van zijn ‘foute’ vrienden.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Hierin wordt bij openlijke geweldpleging (zonder strafverzwarende omstandigheden) 40 uur taakstraf, dan wel 20 dagen jeugddetentie, als uitgangspunt genomen.
In de hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheden, te weten de ernst van het gepleegde feit, de context waarin het feit heeft plaatsgevonden en de houding van de verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om de als uitgangspunt geldende straf te verhogen. De rechtbank is verder van oordeel dat het opleggen van een werkstraf zonder bijzondere voorwaarden, zoals door de verdediging is verzocht, onvoldoende recht doet aan de ernst van het gepleegde feit. De rechtbank heeft zich hierbij tevens laten leiden door het door de Raad aangegeven hoge recidiverisico bij het uitblijven van deze voorwaarden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf in het voordeel van de verdachte laten meewegen dat hij een lange tijd in een schorsing heeft gelopen met forse vrijheid inperkende maatregelen als een avondklok en een enkelband.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis zoals deze is geformuleerd door de officier van justitie, passend en geboden. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van 63 dagen waarvan 23 dagen voorwaardelijk opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (vastgesteld op 40 dagen), met een proeftijd van twee jaren.
Om de verdachte te ondersteunen zich verder in positieve zin te ontwikkelen en hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank aan de voorwaardelijke straf ook de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht het daarbij van belang om ook een contactverbod met [persoon 3] op te leggen, nu deze bij het onderhavige politieonderzoek in beeld is gekomen. De rechtbank zal aan het contactverbod met de medeverdachten en [persoon 3] een termijn van maximaal een jaar verbinden. De rechtbank heeft daarbij voor ogen dat, mocht er nadien weer sprake zijn van contactherstel, dit in ieder geval nog een periode onder toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering plaatsvindt.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, te weten openlijke geweldpleging. Dit betreft een ernstig feit en uit het rapport van de Raad komt naar voren dat het recidiverisico bij een veroordeling hoog wordt ingeschat, mede omdat de verdachte geen openheid heeft gegeven over zijn eigen rol noch over die van anderen en daarmee geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat er is gebeurd.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan als er geen passende hulp wordt ingezet of voortgezet. Om die reden zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.