ECLI:NL:RBNHO:2024:4554

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
C/15/343121 / HA ZA 23-459
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een calloptie in een overeenkomst tussen Vermont c.s. en Mercator

In deze zaak hebben Vermont Investments B.V. en Mercator B.V. een overeenkomst gesloten waarin Mercator onder bepaalde voorwaarden het recht heeft op de aankoop van 50% van de certificaten van aandelen in Contitank Holding, een calloptie. De rechtbank moest beoordelen of deze calloptie nog geldig was. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst, en daarmee de calloptie, was beëindigd op 24 augustus 2021. Dit volgde uit de ondertekening van een brief door [naam], die als indirect bestuurder van Mercator handelde. Vermont c.s. stelden dat de calloptie was vervallen omdat de overeenkomst op die datum was beëindigd, terwijl Mercator betwistte dat er een beëindigingsovereenkomst tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde dat Mercator gebonden was aan de beëindiging van de overeenkomst, ondanks de argumenten van Mercator over statutaire beperkingen en wilsgebreken. De rechtbank verklaarde dat de calloptie niet meer bestond en dat Mercator de proceskosten moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de juridische implicaties van het beëindigen van overeenkomsten en de geldigheid van handtekeningen door bestuurders.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/343121 / HA ZA 23-459
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERMONT INVESTMENTS B.V.,
die is gevestigd in Alkmaar,
hierna te noemen: Vermont,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTITANK HOLDING B.V.,
die is gevestigd in Alkmaar,
hierna te noemen: Contitank Holding,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTITANK EXPLOITATIE B.V.,
die is gevestigd in Farmsum, gemeente Eemsdelta,
hierna te noemen: Contitank Exploitatie,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTITANK B.V.,
die is gevestigd in Delfzijl,
hierna te noemen: Contitank,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INO B.V.,
die is gevestigd in Alkmaar,
hierna te noemen: INO,
6. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR CONTITANK HOLDING,
die is gevestigd in Alkmaar,
hierna te noemen: STAK,
7.
[eiser sub 7],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser sub 7] ,
8.
[eiser sub 8],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser sub 8] ,
de eisende partijen in conventie,
de verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: Vermont c.s.,
advocaat: mr. E. Hoekstra, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MERCATOR B.V.,
die is gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen: Mercator,
de gedaagde partij in conventie,
de eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. P. Habermehl, kantoorhoudende te Amsterdam.
De zaak in het kort
Vermont c.s. en Mercator hebben een overeenkomst met elkaar gesloten. Eén van de daarin gemaakte afspraken is dat Mercator onder bepaalde voorwaarden recht heeft op aankoop van 50% van de certificaten van aandelen in Contitank Holding (een calloptie). In deze zaak gaat het vooral om de vraag of deze calloptie nog geldt. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is omdat de overeenkomst (en daarmee de calloptie) is beëindigd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 augustus 2023 met bijlagen 1 tot en met 7,
- de conclusie van antwoord, houdende een eis in reconventie met bijlagen 1 tot en met 6,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het tussenvonnis van 3 januari 2024, waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen.
1.2.
Deze mondelinge behandeling heeft op 7 maart 2024 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten van partijen hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. Ter zitting hebben Vermont c.s. de akte overlegging producties met bijlagen 8 tot en met 30 overgelegd. Mercator heeft de akte overlegging nieuwe producties, en wijziging/aanvulling van (de gronden van) de eis en het verweer met bijlagen 7 tot en met 23 overgelegd. Aan het eind van de zitting is de zaak aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen. Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 7] is de (indirect) bestuurder van Vermont.
2.2.
In 2009 heeft Vermont een tankenpark in de Eemshaven in Delfzijl gekocht van twee vennootschappen, waarvan de heer [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ) bestuurder en indirect aandeelhouder was. Het tankenpark wordt gebruikt voor de opslag en overslag van vloeibare stoffen. Vermont heeft deze transactie gefinancierd met een geldlening die werd verstrekt door INO, een indirect door [eiser sub 7] bestuurde vennootschap.
2.3.
Op 2 juni 2010 heeft Vermont de eigendom van het tankenpark aan Contitank Exploitatie (toen geheten Contitank O.G. B.V.) overgedragen voor 1,8 miljoen euro. Contitank Exploitatie en de andere Contitank-vennootschappen (Contitank en Contitank Holding) werden kort daarvoor opgericht in verband de overgenomen exploitatie van het tankenpark.
2.4.
Contitank Exploitatie en Contitank worden bestuurd door hun enig aandeelhouder Contitank Holding. De aandelen in Contitank Holding zijn gecertificeerd. De STAK is enig aandeelhouder van Contitank Holding en Vermont houdt alle certificaten. [eiser sub 7] en [eiser sub 8] zijn bestuurders van de STAK.
2.5.
Vermont, de STAK, de Contitank-vennootschappen, [eiser sub 7] , [eiser sub 8] , INO en het (in ieder geval op dat moment) aan [bestuurder] gelieerde Mercator hebben op 4 april 2011 een schriftelijke overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst). In de overeenkomst staat dat Contitank Exploitatie de schuld van Vermont aan INO, waarmee de aankoop van het tankenpark werd gefinancierd, heeft overgenomen en dat Contitank de exploitatiekosten die Vermont al had betaald (ruim € 535.000,-) aan Vermont zal terugbetalen. Deze schulden worden in de overeenkomst aangeduid als “de Schulden”. Verder staat in de overeenkomst dat Vermont en Mercator hebben afgesproken om met elkaar te gaan samenwerken en dat zij de intentie hebben om het tankenpark in de toekomst samen te beheren en te exploiteren. In verband daarmee bevat de overeenkomst het recht van Mercator om 50% van de certificaten van aandelen in Contitank Holding te verwerven (hierna: de calloptie), waarbij de uitoefening van de calloptie afhankelijk is gesteld van de aflossing van “de Schulden”. De verwachting van partijen was dat “de Schulden” binnen vijf jaar zouden worden afgelost.
2.6.
In de overeenkomst is het volgende over de calloptie en de beëindiging van de overeenkomst opgenomen (waarbij het tankenpark wordt aangeduid als “de Onroerende Zaak”):
“F.
Samenwerking
Vermont en Mercator zijn overeengekomen dat zij met elkaar zullen gaan samenwerken en de intentie hebben om in de toekomst de Onroerende Zaak (via de dochterondernemingen Contitank OG en Contitank) tezamen te zullen gaan beheren en exploiteren.
In verband hiermee zijn Vermont en Mercator overeengekomen dat Vermont aan Mercator een calloptie op vijftig procent (50%) van de Certificaten Contitank Holding verstrekt.
(…)
CALLOPTIE
Artikel 2
Vermont en Mercator zijn overeengekomen dat Vermont aan Mercator een calloptie op vijftig procent (50%) van de Certificaten Contitank Holding verstrekt.
Partijen wensen de voorwaarden en condities waaronder de calloptie wordt verstrekt alsmede waaronder deze kan worden uitgeoefend, in deze akte schriftelijk vast te leggen.
1. Calloptie
Vermont verleent hierbij aan Mercator het recht om vijftig procent (50%) van de Certificaten Contitank Holding (…) van Vermont te kopen en over te nemen, gelijk Mercator dit recht hierbij aanvaardt, hierna ook te noemen: ‘
de Calloptie’.
2. Uitoefenprijs
(…)

3.Uitoefenen Calloptie

Mercator heeft het recht de Calloptie uit te oefenen indien en zodra de Schulden geheel zijn afgelost.
Mercator heeft het recht op inzage in de administratie en aflossingen op deze Schulden.
(…)
EINDE VAN DEZE OVEREENKOMST
Artikel 7
1. Deze Overeenkomst eindigt:
i. door beëindiging in onderling overleg;
ii. op grond van toerekenbare tekortkoming van één van de partijen, hetzij op grond dat van een
partij door voortzetting van de samenwerking met de andere partij redelijkerwijs niet langer kan worden gevergd, of
iii. voor een betreffende Certificaathouder op het moment dat hij/zij geen Certificaten Contitank Holding meer houdt, evenwel onverminderd zijn/haar verplichtingen uit hoofde van artikel 6 lid 1 en 6 lid 3 van deze Overeenkomst.
2. Een Certificaathouder is niet gerechtigd deze Overeenkomst op te zeggen, zolang zij Certificaten
Contitank Holding houdt.
3. Bij beëindiging van deze Overeenkomst blijven de artikelen 6 lid 1 en 6 lid 3 en artikel 8 van deze
Overeenkomst onverkort van kracht.”
2.7.
Feitelijk werd de exploitatie van het tankenpark na de overname voortgezet door [bestuurder] . [bestuurder] deed dit als bestuurder op basis van een via Mercator gesloten managementovereenkomst. In 2012 is [bestuurder] met zijn werkzaamheden gestopt nadat discussie over zijn functioneren was ontstaan (volgens Vermont functioneerde [bestuurder] niet goed). Vanaf 2012 zijn [bestuurder] en Mercator niet meer bij de exploitatie van het tankenpark betrokken geweest.
2.8.
In april 2016 heeft Mercator de calloptie ingeroepen. [bestuurder] was op dat moment bestuurder van Mercator. Vermont heeft geweigerd om aan de uitoefening van de calloptie mee te werken. Daarop is Mercator bij deze rechtbank tegen Vermont en de Contitank-vennootschappen een procedure begonnen en heeft zij conservatoire beslagen laten leggen ten laste van Vermont, Contitank Holding en Contitank Exploitatie. De rechtbank heeft in haar vonnis van 24 januari 2018 geoordeeld dat niet was voldaan aan de voorwaarden om de calloptie te kunnen inroepen omdat “de Schulden” nog niet waren afgelost. De vorderingen van Mercator werden daarom afgewezen.
2.9.
Vermont en de Contitank-vennootschappen hebben Mercator op 14 februari 2018 en 26 juni 2018 bericht dat zij de overeenkomst eenzijdig beëindigen, omdat voortzetting van de samenwerking niet langer kan worden gevergd.
2.10.
De beslagen die Mercator ten laste van Contitank Exploitatie had laten leggen, zijn door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland opgeheven bij vonnis van 29 juni 2018. Vanaf 2020 hebben Vermont en Contitank Holding Mercator meerdere keren tevergeefs verzocht om ook de ten laste van hen gelegde beslagen op te heffen. Deze beslagen zijn uiteindelijk in april 2021 opgeheven, nadat het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2021 het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2018 (zie 2.8) had bekrachtigd.
2.11.
Volgens het handelsregister werd Mercator tot 13 oktober 2020 bestuurd door [bestuurder] en van 13 oktober 2020 tot 16 september 2021 door Symbiance Services B.V. (hierna: Symbiance). Bestuurder van Symbiance was 2GO Holding B.V. (hierna: 2GO). 2GO werd bestuurd door de heer [naam] (hierna: [naam] ). [naam] was daarmee (indirect) alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van Mercator.
2.12.
Vermont c.s. hebben zowel Mercator als Symbiance, 2GO en [naam] als (in)direct bestuurders bij brief van 12 augustus 2021 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van onder andere de gelegde beslagen. Daarnaast bevat de brief van 12 augustus 2021 een voorstel dat er kort gezegd op neerkomt dat Vermont c.s. afzien van hun schadevergoedingsvorderingen als Mercator akkoord gaat met de beëindiging van de overeenkomst op grond van artikel 7 lid 1 sub i van de overeenkomst. De brief van 12 augustus 2021 is op 24 augustus 2021 namens de geadresseerden voor akkoord ondertekend. Volgens de op de brief van 12 augustus 2021 gezette stempel van notaris P.J.M. Stouthart te Schagen (hierna: notaris Stouthart) gaat het om een gelegaliseerde handtekening van [naam] .

3.De vorderingen

De vorderingen van Vermont c.s.
3.1.
Vermont c.s. vorderen, samengevat, dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de overeenkomst (meer in het bijzonder, maar daartoe niet beperkt, de in artikel 2 omschreven calloptie) op respectievelijk 14 februari 2018, 26 juni 2018 eenzijdig en/of op 24 augustus 2021 gezamenlijk (terecht) is beëindigd en/of is ontbonden, althans dat de rechtbank de beëindiging en/of de ontbinding daarvan uitspreekt;
II. voor recht verklaart dat de overeenkomst (meer in het bijzonder, maar daartoe niet beperkt, de in artikel 2 omschreven calloptie) als gevolg van deze verklaring voor recht onder 3.1.I. niet meer van kracht is en geen gelding meer heeft, behoudens de artikelen 6 lid 1, 6 lid 3 en 8 van de overeenkomst;
III. Mercator veroordeelt in de (reële) proceskosten, waaronder de nakosten.
De tegenvorderingen van Mercator
3.2.
Mercator vordert, samengevat en na eiswijziging, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart:
a. dat het bestuursbesluit dat ten grondslag ligt aan de ondertekening ‘voor akkoord’ door [naam] van de brief van 12 augustus 2021 van Vermont c.s. nietig is dan wel vernietigbaar en dat Mercator niet gebonden is aan de afspraken die zijn weergegeven in de brief van 12 augustus 2021;
b. dat Vermont c.s. geen beroep toekomt op de afspraken die zijn vastgelegd in de brief van 12 augustus 2021 vanwege de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid;
c. dat Vermont c.s. de overeenkomst van 4 april 2011, inclusief de calloptie, moeten nakomen;
d. dat, voor het geval de rechtbank oordeelt dat de calloptie door de ondertekening ‘voor akkoord’ door [naam] van de brief van 12 augustus 2021 is komen te vervallen, Vermont c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door [naam] ertoe te bewegen om die brief te ondertekenen en dat de rechtbank Vermont c.s. veroordeelt om de schade die Mercator daardoor lijdt te vergoeden;
II. Vermont c.s. veroordeelt om aan Mercator inzage te geven in de administratie en de aflossingen op de schulden, op straffe van een dwangsom;
III. Vermont c.s. veroordeelt om, zolang de certificaten niet aan Mercator zijn geleverd, aan Mercator iedere eerste week van ieder kwartaal inzage te geven in de administratie en de schulden, op straffe van een dwangsom;
IV. vaststelt of dan wel onder welke voorwaarden de calloptie door Mercator kan worden uitgeoefend, met veroordeling van Vermont c.s. om alles te doen wat nodig is om de certificaten voor een door de rechtbank te bepalen datum aan Mercator te leveren tegen betaling van de overeengekomen uitoefenprijs, op straffe van een dwangsom;
V. Vermont c.s. veroordeelt in de proceskosten.
3.3.
Vermont c.s. en Mercator vinden over en weer dat de vorderingen van de ander moeten worden afgewezen.
3.4.
De rechtbank zal ingaan op de stellingen van partijen als dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig is.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van Vermont c.s. en de tegenvorderingen van Mercator hangen met elkaar samen. De rechtbank zal de vorderingen daarom gezamenlijk behandelen.
De calloptie
4.2.
Deze zaak draait om de vraag of de calloptie nog bestaat.
4.3.
Volgens Vermont c.s. is de calloptie komen te vervallen omdat de overeenkomst op 24 augustus 2021 is beëindigd. Vermont c.s. stellen dat Mercator het voorstel van Vermont c.s. om de overeenkomst, en daarmee de calloptie, te beëindigen op 24 augustus 2021 heeft geaccepteerd door de brief van Vermont c.s. van 12 augustus 2021 voor akkoord te ondertekenen.
4.4.
Mercator bestrijdt dat de overeenkomst en daarmee de calloptie op 24 augustus 2021 is beëindigd. Volgens Mercator is tussen partijen op 24 augustus 2021 namelijk geen beëindigingsovereenkomst tot stand gekomen. Zij betwist in dat verband dat [naam] het voorstel van 12 augustus 2021 ten overstaan van een notaris heeft ondertekend. Voor zover dat wel het geval is, geldt dat het voorstel van 12 augustus 2021 met een door [naam] gezette handtekening sowieso te laat is geaccepteerd.
4.5.
Voor het geval komt vast te staan dat de beëindigingsovereenkomst wel tot stand is gekomen, voert Mercator aan dat deze vernietigbaar is op grond van artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en wegens doeloverschrijding op grond van artikel 2:7 BW.
Ook was [naam] volgens Mercator op grond van statutaire beperkingen niet bevoegd om het voorstel van 12 augustus 2021 namens Mercator te accepteren. Dit leidt er volgens Mercator toe dat zij niet aan de beëindigingsovereenkomst is gebonden. Mercator stelt ook dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn om haar aan de beëindiging van de overeenkomst te houden.
4.6.
De rechtbank is het eens met Vermont c.s. dat Mercator het voorstel van Vermont c.s., zoals is opgenomen in de brief van Vermont c.s. van 12 augustus 2021, op 24 augustus 2021 heeft geaccepteerd. Dit betekent dat de overeenkomst, en daarmee de in artikel 2 neergelegde calloptie, op 24 augustus 2021 op grond van artikel 7 lid 1 sub i daarvan is beëindigd. De calloptie bestaat dus niet meer en kan daarom niet door Mercator worden ingeroepen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en waarom de verweren en stellingen van Mercator worden verworpen.
Ondertekening door [naam]
4.7.
De rechtbank neemt als vaststaand feit aan dat [naam] de brief van 12 augustus 2021 ten overstaan van notaris Stouthart heeft ondertekend. Dat [naam] deze brief niet ten overstaan de notaris heeft ondertekend is slechts een blote stelling van Mercator en wordt (dus) niet door Mercator gemotiveerd. Dit terwijl Vermont c.s. duidelijk hebben gemaakt dat de stempel die op de overgelegde brief van 12 augustus 2021 is gezet een legalisatieverklaring bevat van notaris Stouthart en dat deze legalisatieverklaring inhoudt dat [naam] deze brief op 24 augustus 2021 in aanwezigheid van notaris Stouthart heeft ondertekend. Notaris Stouthart heeft dit in zijn door Vermont c.s. overgelegde e-mail van 14 februari 2024 ook bevestigd.
Te late acceptatie?
4.8.
Niet in geschil is dat in het voorstel van Vermont c.s. van 12 augustus 2021 staat dat het voorstel slechts vijf dagen geldt en dat het voorstel vervalt als het voorstel niet binnen vijf dagen wordt geaccepteerd. Mercator heeft aangevoerd dat het voorstel dus al was vervallen toen [naam] op 24 augustus 2021 zijn handtekening zette en dus geen beëindigingsovereenkomst tot stand gekomen is. Daarbij heeft Mercator zich beroepen op artikel 6:223 BW waarin is bepaald dat een aanbieder (in dit geval Vermont c.s.) een te late aanvaarding toch als tijdig gedaan kan laten gelden als hij dit onverwijld aan de wederpartij (in dit geval Mercator) meedeelt, wat Vermont c.s. hier volgens Mercator echter niet heeft gedaan.
4.9.
De rechtbank verwerpt dit verweer van Mercator. Vermont c.s. hebben het voorstel namelijk gestand gedaan. Zoals Vermont c.s. ter zitting onweersproken hebben betoogd, is dit af te leiden uit de omstandigheid dat Vermont c.s. waren vertegenwoordigd toen [naam] de brief van 12 augustus 2021 in aanwezigheid van notaris Stouthart ondertekende. Daaruit volgt dat Vermont c.s. op 24 augustus 2021 instemden met acceptatie door Mercator van het voorstel.
4.10.
Met de rechtsgeldige ondertekening namens Mercator van de brief van 12 augustus 2021 is een beëindigingsovereenkomst ontstaan.
Mercator is gebonden aan de beëindiging
4.11.
[naam] heeft de brief van 12 augustus 2021 voor zichzelf en als (indirect) bestuurder van Mercator ondertekend. Niet in geschil is dat [naam] op dat moment in het handelsregister stond ingeschreven als (indirect) alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder.
4.12.
Mercator stelt dat [naam] niet bevoegd was om de brief van 12 augustus 2021 als (indirect) bestuurder van Mercator te ondertekenen omdat [naam] in strijd met de statuten heeft gehandeld. Het voorstel dat is opgenomen in de brief van Vermont c.s. van 12 augustus 2021 beoogt het tussen partijen sinds 2016 bestaande geschil over de calloptie te beëindigen tegen finale kwijting over en weer. Omdat het voorstel ziet op het sluiten van een vaststellingsovereenkomst en volgens Mercator ook op het verbreken van een duurzame samenwerking, had [naam] volgens Mercator voor de betreffende bestuursbesluiten op grond van de statuten (artikel 15 lid 5 sub e en f) voorafgaande goedkeuring nodig van de algemene vergadering van aandeelhouders (ava) van Mercator. Mercator stelt dat de bestuursbesluiten nietig en/of vernietigbaar zijn op grond van de artikelen 2:14 BW en 2:15 BW omdat de vereiste goedkeuring van de ava ontbreekt. Dit leidt er volgens Mercator toe dat zij niet is gebonden aan de beëindiging van de overeenkomst en zij dus nog steeds de calloptie kan inroepen.
4.13.
Ook hierin kan de rechtbank Mercator niet volgen. Artikel 2:240 lid 3 BW kent aan bestuurders van een besloten vennootschap een onbeperkte en onvoorwaardelijke bevoegdheid toe om haar in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Die bevoegdheid kan slechts worden ingeperkt als dat wettelijk is toegelaten of voorgeschreven. Een statutaire regeling die voorschrijft dat een bestuurder voor het sluiten van een overeenkomst goedkeuring nodig heeft van de ava, zoals hier volgens Mercator op grond van artikel 15 lid 5 sub e en f van de statuten het geval is, behoort daar niet toe. Die regeling heeft, zoals Vermont c.s. hebben aangevoerd, slechts interne werking tussen de bestuurder en de vennootschap.
4.14.
Dit neemt niet weg dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn om Mercator aan de beëindiging van de overeenkomst, meer in het bijzonder aan het vervallen zijn van de calloptie, te houden. Die uitzondering geldt alleen als er naast bekendheid van Vermont c.s. met de bevoegdheidsbeperking van [naam] bijzondere omstandigheden zijn die maken dat Vermont c.s. handelen in strijd met de goede trouw door zich op de beëindiging te beroepen. [1]
4.15.
Daarvan is hier echter geen sprake. Dat Vermont c.s. wisten dat [naam] de gestelde statutaire regels heeft overtreden, blijkt namelijk nergens uit. De rechtbank is het ook niet met Mercator eens (althans zo begrijpt de rechtbank de stellingen van Mercator) dat Vermont c.s. met de statutaire beperkingen bekend verondersteld kunnen worden omdat Vermont c.s. de gedeponeerde statuten van Mercator hadden kunnen opvragen. Vermont c.s. hoefden zich niet af te vragen of [naam] de statutaire voorschriften in acht had genomen.
4.16.
Ook als in deze zaak was komen vast te staan dat Vermont c.s. wisten dat Mercator werd vertegenwoordigd zonder inachtneming van de statutaire beperkingen of voorwaarden, dan verzetten de redelijkheid en billijkheid zich niet tegen de gebondenheid van Mercator aan de beëindiging van de overeenkomst. Mercator heeft daartoe namelijk onvoldoende aangevoerd. Volgens Mercator wisten Vermont c.s. dat de beëindiging van de overeenkomst voor Mercator zeer nadelig was omdat de calloptie miljoenen euro’s waard zou zijn (wat Vermont c.s. overigens hebben betwist). Bovendien had [naam] volgens Mercator een aan Mercator tegenstrijdig belang om de brief van 12 augustus 2021 te ondertekenen omdat [naam] in die brief door Vermont c.s. als indirect bestuurder van Mercator hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld. Deze omstandigheden maken het nog niet onaanvaardbaar dat Vermont c.s. zich op de beëindiging van de overeenkomst beroepen. Daarbij miskent Mercator dat met de beëindigingsovereenkomst ook haar belang is gediend, onder andere omdat Vermont c.s. op grond van deze overeenkomst afzien van het instellen van een schadevergoedingsvordering, ook ten aanzien van Mercator, wegens de beslagen die Mercator had laten leggen.
4.17.
Mercator is dus aan de beëindigingsovereenkomst gebonden. De rechtbank ziet geen grond voor een in verband met de beëindiging van de overeenkomst door Vermont c.s. aan Mercator te betalen vergoeding naar analogie van de uitkoopregeling voor aandeelhouders, zoals Mercator voorstaat. Mercator was geen aandeelhouder (of certificaathouder) en het recht dat zij had op de calloptie maakt haar positie daarmee ook niet vergelijkbaar.
Doeloverschrijding en wilsgebreken
4.18.
Mercator heeft nog aangevoerd dat het aangaan van de beëindigingovereenkomst niet past binnen haar statutaire doelomschrijving. Mercator heeft zich in dit verband beroepen op artikel 2:7 BW. Dat artikel bepaalt dat een door de rechtspersoon verrichte rechtshandeling vernietigbaar is als daardoor het doel werd overschreden en de wederpartij dit wist of zonder eigen onderzoek moest weten. De rechtbank verwerpt deze vernietigingsgrond omdat Mercator onvoldoende heeft gemotiveerd dat aan de vereisten van artikel 2:7 BW is voldaan. Mercator heeft geen concrete omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat met het aangaan van de beëindigingsovereenkomst (die volgens haar eigen stellingen is aan te merken als een vaststellingsovereenkomst) haar doel zou worden overschreden en dat Vermont c.s. hiervan op de hoogte was.
4.19.
Verder is de beëindigingsovereenkomst volgens Mercator op grond van artikel 3:44 BW vernietigbaar omdat [naam] het voorstel van Vermont c.s. namens Mercator heeft geaccepteerd onder invloed van bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden. De rechtbank constateert net als Vermont c.s. dat Mercator deze stelling niet genoegzaam heeft gemotiveerd. Mercator heeft niet afdoende duidelijk gemaakt dat en waarom aan de vereisten van artikel 3:44 BW is voldaan. De aansprakelijkstelling in de brief van 12 augustus 2021 op zichzelf is onvoldoende om bedreiging als bedoeld in artikel 3:44 lid 2 BW aan te nemen. Verder zijn de niet onderbouwde stellingen ten aanzien van de gestelde kwetsbare positie van [naam] en ‘de bijzondere omstandigheden waarin hij zich bevond’ onvoldoende om misbruik van omstandigheden aanwezig te achten.
Omdat Mercator in dit verband geen voor bewijs vatbare feiten heeft gesteld, gaat de rechtbank voorbij aan het ter zitting door Mercator gedane bewijsaanbod dat sprake was van wilsgebreken. Het beroep op artikel 3:44 lid 1 BW faalt.
Hebben Vermont c.s. onrechtmatig gehandeld?
4.20.
Omdat de rechtbank in dit vonnis heeft geoordeeld dat de calloptie is komen te vervallen door de ondertekening van de brief van 12 augustus 2021 door [naam] , komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de door Mercator gevorderde verklaring voor recht dat Vermont c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door [naam] ertoe te bewegen deze brief te ondertekenen (zie vordering onder 3.2.I.d.). Deze vordering heeft Mercator gemotiveerd met de niet nader toegelichte stelling dat Vermont c.s. bewust hebben geprofiteerd van de wanprestatie van [naam] . Daarbij heeft Mercator opgemerkt dat [eiser sub 7] ‘handig en welbewust’ gebruik heeft gemaakt ‘van de situatie’. Dit laatste lijkt echter, zoals Vermont c.s. ter zitting terecht hebben opgemerkt, te zien op een wilsgebrek. Hoewel Mercator ter zitting op deze discrepantie in feitelijke grondslag is gewezen, heeft zij niet nader concreet gemotiveerd waaruit het onrechtmatig handelen van Vermont c.s. bestaat. De rechtbank zal deze vordering daarom afwijzen.
Slotsom
4.21.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank de door Vermont c.s. gevorderde verklaringen voor recht zal toewijzen (zoals in de beslissing is vermeld) en dat alle tegenvorderingen van Mercator zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.22.
Mercator is in conventie in het ongelijk gesteld en de tegenvorderingen van Mercator zal de rechtbank afwijzen. Mercator moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie en in reconventie betalen.
4.23.
Vermont c.s. willen hun reële (daadwerkelijke) proceskosten van Mercator vergoed krijgen. Vermont c.s. stellen daartoe dat Mercator in de beëindigingsovereenkomst afstand heeft gedaan van haar recht om verweer te voeren in een zaak als deze en om zelf een vordering in te stellen. Omdat Mercator dit in strijd met de beëindigingsovereenkomst toch heeft gedaan, heeft Mercator zich volgens Vermont c.s. schuldig gemaakt aan misbruik van recht en moet Mercator de daadwerkelijke proceskosten van Vermont c.s. betalen. Mercator heeft hiertegen verweer gevoerd.
4.24.
De rechtbank zal de gevorderde veroordeling in de reële proceskosten afwijzen. Voor toewijzing van de reële proceskosten is slechts plaats in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is geen sprake. Voor zover het voeren van verweer en het instellen van een vordering in de beëindigingsovereenkomst ‘weg gecontracteerd’ konden worden (in het midden kan blijven of dat het geval is, ook gezien de uitkomst van de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen), oordeelt de rechtbank dat Mercator daaraan in ieder geval niet gebonden is. Het zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om Mercator daaraan te houden vanwege de aard van het geschil. Het geschil tussen partijen gaat immers met name om de vraag of Mercator de beëindigingsovereenkomst (waarin Mercator de gestelde afstand van recht heeft gedaan) bevoegdelijk is aangegaan. Dat moet Mercator door de rechter kunnen laten toetsen.
4.25.
De rechtbank begroot de proceskosten van Vermont c.s. in conventie en in reconventie op basis van het toepasselijke liquidatietarief op:
- kosten dagvaarding € 106,73
- griffierecht € 676,-
- salaris advocaat in conventie € 1.228,- (2 punten × tarief € 614,-)
- salaris advocaat in reconventie € 1.228,- (2 punten × tarief € 614,-)
- nakosten
€ 178,-(plus de verhoging zoals vermeld
in de beslissing)
totaal € 3.416,73.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst (meer in het bijzonder, maar daartoe niet beperkt, de in artikel 2 omschreven calloptie) op 24 augustus 2021 gezamenlijk (terecht) is beëindigd,
5.2.
verklaart voor recht dat de overeenkomst (meer in het bijzonder, maar daartoe niet beperkt, de in artikel 2 omschreven calloptie) als gevolg van de in 5.1 van dit vonnis vermelde verklaring voor recht niet meer van kracht is en geen gelding meer heeft, behoudens de artikelen 6 lid 1, 6 lid 3 en 8 van de overeenkomst,
5.3.
veroordeelt Mercator in de proceskosten van € 3.416,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als Mercator niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.3 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door rechter mr. S.M. Auwerda, bijgestaan door de griffier mr. N.M. Bindhammer, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.
NBI/SA

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 december 1982, ECLI:NL:HR:AG4503 (Bibolini)