ECLI:NL:RBNHO:2024:4543

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
C/15/350824 / JU RK 24/494
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 april 2024 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak is behandeld in het kader van het civiel recht, specifiek binnen het familie- en jeugdrecht. De verzoekende partij is De Jeugd- & Gezinsbeschermers, een gecertificeerde instelling, die verzocht heeft om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin, met als doel de veiligheid en ontwikkeling van het kind te waarborgen. De ouders van [de minderjarige], hierna te noemen de moeder en de vader, zijn als belanghebbenden aangemerkt. De moeder heeft zich verzet tegen de machtiging, terwijl de vader niet is verschenen tijdens de zitting.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] momenteel bij zijn oma en halfzus verblijft en dat het met hem beter gaat sinds deze plaatsing. Echter, de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder zijn nog steeds aanwezig. De moeder heeft onvoldoende motivatie getoond om de nodige veranderingen in haar thuissituatie door te voeren, wat de ontwikkeling van [de minderjarige] in gevaar kan brengen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat, gezien de huidige omstandigheden, een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige].

De kinderrechter heeft de machtiging verleend voor de periode van 15 april 2024 tot 4 oktober 2024, de einddatum van de ondertoezichtstelling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is op 24 april 2024 vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/350824 / JU RK 24/494
Datum uitspraak: 15 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd in Haarlem,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.J. Klock, kantoorhoudende in Haarlem,
en
[de vader],
wonende in [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de oma moederszijde],
wonende in [plaats] ,
hierna te noemen: de oma moederszijde (hierna: mz),
en
[de halfzus mz],
wonende in [plaats] ,
hierna te noemen: de halfzus mz.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter het volgende mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI, binnengekomen bij de rechtbank op 27 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- mr. D.J. Klock, namens de moeder;
  • de oma;
  • de halfzus;
- [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen en zonder bericht van afwezigheid, niet ter zitting verschenen.
1.4.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. Van deze mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt. De halfzus heeft de kinderrechter hiervan voorafgaand aan de zitting op de hoogte gebracht.

2.De feiten

2.1.
Het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] berust bij de ouders.
2.2.
[de minderjarige] verblijft bij de oma en de halfzus.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft [de minderjarige] bij beschikking van 4 oktober 2023 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 4 oktober 2024.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 oktober 2023 ook een machtiging verleend om [de minderjarige] tot 4 april 2024 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
2.5.
Bij beschikking van 22 maart 2024 heeft de kinderrechter de GI niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 4 oktober 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI het volgende naar voren gebracht. In het kader van de lopende ondertoezichtstelling zijn er doelen gesteld, onder andere met betrekking tot de opvoedsituatie bij de moeder. Deze doelen zijn nog onvoldoende behaald, waardoor [de minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder nog steeds ernstig zou worden bedreigd in zijn ontwikkeling. De moeder heeft onvoldoende intrinsieke motivatie en emotionele beschikbaarheid om te werken aan de terugplaatsing van [de minderjarige] . Daarmee geeft ze indirect toestemming voor de plaatsing van [de minderjarige] bij de oma en de halfzus. Doordat de moeder geen initiatief neemt om de nodige veranderingen voor zichzelf en [de minderjarige] teweeg te brengen, is zij momenteel niet in staat zijn verzorging en opvoeding op haar te nemen. De uithuisplaatsing bij de oma en halfzus is daarom, gelet op het voorgaande, nog steeds in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Daar komt bij dat het vrijwillige kader onvoldoende is om de plaats bij de oma en de halfzus te borgen. Daarvoor is redengevend dat de moeder in het verleden heeft laten zien wisselend te zijn in haar standpunt over het verblijf van [de minderjarige] bij de oma en de halfzus.
3.3.
In het kader van de uithuisplaatsing wil de GI onderzoeken of de plaatsing bij de oma en de halfzus geformaliseerd kan worden naar een netwerkpleegzorgplaatsing. Ter zitting heeft de GI hieraan toegevoegd dat de screening van de oma en de halfzus voor het formaliseren van de netwerkplaatsing inmiddels wordt uitgevoerd door William Schrikker Gezinsvormen.

4.De standpunten

De moeder

4.1.
Namens de moeder is ter zitting verweerd gevoerd tegen het verzoek van de GI. Daaruit volgt dat de moeder zich verzet tegen de machtiging uithuisplaatsing. De moeder staat achter het verblijf van [de minderjarige] bij de oma en de halfzus, daarom volstaat het vrijwillige kader om die plaatsing te waarborgen. Daar komt bij dat de moeder niet voornemens is [de minderjarige] bij de oma en de halfzus op te halen. Immers had zij daartoe al op 4 april de gelegenheid, toen de machtiging uithuisplaatsing afliep. Een machtiging voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] , als stok achter de deur, is gelet op al het voorgaande, niet nodig. Ook is namens de moeder aangegeven dat zij op den duur de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] weer op zich wil nemen. Zij is daarom hard met zichzelf aan de slag en volgt onder andere therapie.
De vader
4.2.
Uit het verzoekschrift volgt dat de GI geen contact met de vader heeft gekregen en dat de vader geen contact heeft met [de minderjarige] . Zijn mening over het verzoek is de kinderrechter dan ook niet bekend.
De oma en de halfzus
4.3.
Ter zitting is door de oma en de halfzus kenbaar gemaakt dat zij in staat zijn de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] te dragen. Ze vinden het fijn dat hij er is en zijn blij om te zien dat hij grote sprongen maakt. Het gaat goed met [de minderjarige] . Toch is zijn plaatsing bij hen dubbel, omdat zij zien dat [de minderjarige] de moeder mist.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). Daarvoor is het volgende redengevend.
5.2.
Het is de kinderrechter gebleken dat het met [de minderjarige] , sinds hij bij de oma en de halfzus verblijft, beter gaat. [de minderjarige] laat een positieve ontwikkeling zien bij de dagbesteding en komt aan zijn ontwikkeltaken toe. De zorgen, zoals deze blijken uit de beschikking van 4 oktober 2023, zijn echter nog onverkort aanwezig. Ook is gebleken dat het doel dat betrekking heeft op de opvoedsituatie bij de moeder nog niet behaald is, nu de moeder hiervoor (nog) onvoldoende motivatie toont. De moeder heeft door haar eigen problematiek en het overlijden van dierbaren haar emmer vol. Daardoor hebben de nodige veranderingen in de thuissituatie bij de moeder nog niet plaatsgevonden en kan de veiligheid en de ontwikkeling van [de minderjarige] in de thuissituatie niet gewaarborgd worden. Het is goed te horen dat de moeder inmiddels wel gestart is met therapie. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de moeder deze prille positieve ontwikkeling voortzet. Bij de huidige stand van zaken is het echter voor zijn verzorging en opvoeding nog nodig dat [de minderjarige] bij zijn oma en halfzus kan blijven wonen. Omdat [de minderjarige] onder toezicht is gesteld, kan dit alleen met een machtiging tot uithuisplaatsing. Daarbij komt dat hulp in het vrijwillig kader gelet op de wisselende motivatie van moeder niet haalbaar is.
5.3.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een netwerkpleeggezin (bij de oma en de halfzus mz), met ingang van 15 april 2024 tot 4 oktober 2024, te weten de einddatum van de ondertoezichtstelling;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2024 door mr. J. van Beek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgelegd op 24 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.