ECLI:NL:RBNHO:2024:4536

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
C/15/350463 / JU RK 24-449
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorgregeling tussen ouders

Op 2 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter heeft de machtiging verleend voor de duur van een jaar, met ingang van 6 mei 2024, en dit tot 8 april 2025. De zaak betreft een minderjarige die in een onveilige thuissituatie bij de moeder verblijft, waar zorgen zijn over huiselijk geweld en de emotionele veiligheid van het kind. De Raad heeft verzocht om de uithuisplaatsing bij de gezaghebbende vader, die beter in staat wordt geacht om de minderjarige een veilige en stabiele omgeving te bieden.

Tijdens de procedure zijn verschillende stukken in overweging genomen, waaronder rapporten van de Raad en de GI, en zijn de standpunten van de moeder, vader en de GI besproken. De moeder heeft zich verzet tegen de uithuisplaatsing en pleit voor terugplaatsing van de minderjarige bij haar, terwijl de vader en de GI de uithuisplaatsing ondersteunen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over de thuissituatie bij de moeder niet zijn weggenomen en dat het in het belang van de minderjarige is om bij de vader te verblijven, waar zij meer emotionele steun en stabiliteit kan ontvangen.

De kinderrechter heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de loyaliteitsconflicten van de minderjarige en de noodzaak van professionele hulpverlening voor zowel de minderjarige als de ouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/350463 / JU RK 24-449
Datum uitspraak: 2 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. A.R. Rens, kantoorhoudende te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van 8 april 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de brief, met bijlage, van de GI van 12 april 2024, ingekomen op 19 april 2024;
  • het eindverslag van de Ambulante Spoedhulp Levvel (hierna: de ASH) en de reactie hierop van de GI van 18 april 2024, ingediend door de GI en bij de rechtbank ingekomen op 22 april 2024;
  • een document (schema van de opbouw van de zorgregeling) van de GI, ingekomen op 24 april 2024.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 24 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
1.3.
In de beschikking van 8 april 2024 heeft de kinderrechter overwogen dat het van belang is [de minderjarige] te horen tijdens een kindgesprek. Naar aanleiding van de brief van de GI van 12 april 2024 heeft de kinderrechter besloten [de minderjarige] toch niet te horen.

2.De verdere beoordeling

Wat ligt nu voor?
2.1.
In het op 22 maart 2024 ingekomen verzoekschrift verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de gezaghebbende vader voor de duur van een jaar.
2.2.
Bij beschikking van 8 april 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [de minderjarige] bij de vader met gezag met ingang van 8 april 2024 tot 6 mei 2024, en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van 24 april 2024 om 16:30 uur. De kinderrechter heeft de Raad verzocht de kinderrechter en de overige belanghebbenden uiterlijk een week voor de zittingsdatum schriftelijk te informeren over de recente stand van zaken en de vraag of het verzoek (voor het overige) wordt gehandhaafd.
2.3.
De Raad heeft op de zitting aangegeven dat hij het resterende deel van het verzoek handhaaft. Dit betekent dat de kinderrechter nog moet beslissen of een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] wordt verleend voor de periode van 6 mei 2024 tot 8 april 2025.
Nadere toelichting Raad
2.4.
De Raad heeft op de zitting het volgende naar voren gebracht. Er zijn aantoonbaar al lange tijd problemen in de thuissituatie van de moeder. Toch blijft de moeder die problemen ontkennen. Dat [ex-partner] (de ex-partner van de moeder) niet langer in de woning van de moeder aanwezig is, betekent dan ook niet dat de opvoedsituatie bij de moeder (weer) veilig is voor [de minderjarige] .
Daarbij is van belang dat de moeder [de minderjarige] niet de ruimte heeft gegeven voor contact met de vader. Hierdoor heeft [de minderjarige] anderhalf jaar lang geen contact met de vader gehad. De indruk is dat de vader meer ruimte en emotionele toestemming kan geven voor contact tussen [de minderjarige] en de moeder dan dat de moeder dat kan richting de vader. [de minderjarige] zit knel tussen haar ouders en heeft het erg moeilijk. Er zijn ook aanwijzingen dat zij in een loyaliteitsconflict terecht is gekomen. Zo heeft de Raad het idee dat zij nog steeds uitspraken bij de moeder doet waarvan zij weet dat de moeder die wil horen. [de minderjarige] heeft beide ouders nodig in haar leven. Het is daarom in het belang van [de minderjarige] om toe te werken naar een 50/50 zorgregeling, waarbij [de minderjarige] geen contact meer heeft met [ex-partner] . Het is ook belangrijk dat de veiligheidsafspraken gemonitord worden en dat [de minderjarige] professionele hulpverlening en de ouders (opvoed)ondersteuning krijgen. Vervolgens kan worden bezien of [de minderjarige] weer kan worden teruggeplaatst bij de moeder.
Standpunt GI
2.5.
De GI is van mening dat het resterende deel van het verzoek van de Raad moet worden toegewezen.
Volgens de GI voelt [de minderjarige] zich zeer onveilig bij de moeder thuis wanneer [ex-partner] , de ex-partner van de moeder, aanwezig is. Er zijn verschillende Veilig Thuis meldingen waaruit blijkt dat [ex-partner] huiselijk geweld niet schroomt. De GI heeft er geen vertrouwen in dat [ex-partner] wegblijft wanneer [de minderjarige] bij de moeder is. [ex-partner] heeft namelijk telefonisch, scheldend en met verheven stem, aan de GI kenbaar gemaakt dat hij zijn kinderen (de twee halfbroertjes van [de minderjarige] , te weten [halfbroertje] en [halfbroertje] ), die ook bij de moeder wonen, gaat zien wanneer hij dat wil. De GI wil de komende tijd de thuissituatie van de moeder blijven monitoren en er zeker van zijn dat [ex-partner] uit beeld blijft.
De GI wil ook dat er wordt toegewerkt naar een duidelijke 50/50 verdeling van zorg- en opvoedingstaken. Met een dergelijke regeling hoeft [de minderjarige] namelijk niet te kiezen tussen haar ouders, wat [de minderjarige] absoluut niet wil. De regeling dient zo te zijn dat als [de minderjarige] bij de moeder is, [ex-partner] niet in de buurt is. Er moet een opbouwfase zijn, zodat [de minderjarige] wordt gehoord in haar angst en er niet over haar grens wordt heengegaan.
Daarbij moet er professionele hulpverlening komen voor [de minderjarige] . Ook moeten de vader en de moeder hulpverlening krijgen ten behoeve van hun persoonlijke en gezamenlijke problematiek.
Standpunt moeder
2.6.
Door en namens de moeder is ter zitting aangegeven dat zij graag wil dat het verzoek van de Raad om uithuisplaatsing voor de resterende periode wordt afgewezen en dat [de minderjarige] weer bij haar terugkomt.
Zij heeft daartoe naar voren gebracht dat zij de uitspraken van [de minderjarige] en de verdenkingen richting [ex-partner] niet heeft ontkend, maar dat zij het niet weet omdat zij er niet bij is geweest. De moeder denkt niet dat [ex-partner] [de minderjarige] fysiek iets heeft aangedaan. Hij heeft een luide stem en kan dan hard overkomen, maar hij doet niemand iets aan. Bovendien komt [ex-partner] niet meer bij de moeder thuis. Dus als dat de grond is voor het onveilige gevoel van [de minderjarige] , dan is die grond vervallen.
De moeder heeft [de minderjarige] voor haar veiligheid lange tijd niet aan de vader willen meegeven. Er waren namelijk zorgen over dat [broer] wapens bij zich had en veel buiten zwierf. De moeder wilde niet dat dit ook met [de minderjarige] zou gebeuren. Het is volgens de moeder beter voor [de minderjarige] om weer bij de moeder te gaan wonen. De moeder is voor haar een stabiele factor, omdat [de minderjarige] altijd bij haar heeft gewoond. [de minderjarige] wil zelf ook graag weer bij de moeder wonen. Bij de vader wordt [de minderjarige] mogelijk in negatieve zin beïnvloed door haar broer, [broer] .
De moeder wil graag samenwerken met de nodig geachte hulpverlening, maar af en toe schuurt het omdat de moeder het niet eens is met de uithuisplaatsing.
De moeder wil niet dat de door de GI voorgestelde 50/50 zorgregeling gaat gelden, maar dat toegewerkt wordt naar de eerdere zorgregeling waarbij [de minderjarige] om het weekend naar de vader gaat.
Standpunt vader
2.7.
De vader heeft op de zitting aangegeven dat hij blij is dat [de minderjarige] nu bij hem verblijft. Het gaat goed met [de minderjarige] en [broer] samen. Zij hebben zich aan elkaar aangepast. De vader vindt het belangrijk dat [de minderjarige] een vader en een moeder in haar leven heeft. Daarom wil hij graag dat er een 50/50 zorgregeling komt. De vader zou ook al blij zijn om [de minderjarige] eenmaal per twee weken in het weekend te zien, omdat dat al meer is dan voorheen aangezien hij [de minderjarige] anderhalf jaar lang niet heeft gezien.
Overwegingen kinderrechter
2.8.
Op grond van artikel 1:265b, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de GI op verzoek van de Raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
2.9.
In het rapport van de Raad van 29 maart 2024 komt naar voren dat er lange tijd, structurele zorgen zijn over de (fysieke en emotionele) veiligheid en stabiliteit in de opvoedomgeving bij de moeder. Zo lijkt er sprake te zijn geweest van huiselijk geweld, tussen de moeder en [ex-partner] , maar ook vanuit de moeder en [ex-partner] richting [de minderjarige] . De moeder ontkent dat haar thuissituatie onveilig is (geweest) voor [de minderjarige] . De kinderrechter ziet echter stevige aanwijzingen uit verschillende (ook objectieve) bronnen voor de conclusies van de Raad op dit punt. Zo zijn er sinds december 2022 meerdere meldingen bij Veilig Thuis geweest, vanuit school en het netwerk, waarin het (huiselijk) geweld steeds terugkomt. Ook heeft [de minderjarige] op school gezegd dat [ex-partner] haar slaat, bij de keel grijpt en dat zij bang is dat hij haar gaat vermoorden. De school heeft daartoe aangegeven dat [de minderjarige] al lange tijd zegt dat zij zich onveilig voelt bij de moeder thuis.
2.10.
In het verslag van de ASH staat dat tussen [ex-partner] en de moeder afspraken zijn gemaakt over wanneer [ex-partner] zijn kinderen (de halfbroertjes van [de minderjarige] ) ziet en dat de moeder een plan heeft waar [de minderjarige] dan zal zijn. In het verslag staat ook dat die afspraken worden nagekomen. Daarmee lijkt te zijn geborgd dat [de minderjarige] [ex-partner] niet zal zien als zij bij de moeder is, al moet nog blijken of dit blijvend is. De zorgen over [ex-partner] zijn derhalve niet geheel weggenomen. Dit geldt temeer nu [ex-partner] richting de GI boos is geworden en heeft aangegeven dat hij zijn kinderen zal zien, wanneer hij dat wil.
2.11
Ook overigens zijn de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder niet weggenomen, mede omdat daar onvoldoende zicht op verkregen is. Daarbij is van belang dat [de minderjarige] al langere tijd kindsignalen laat zien in de zin van probleemgedrag op school (zoals slaan en schoppen van andere kinderen) en een gebrek aan zelfvertrouwen. Uit de briefjes die de school heeft doorgestuurd naar hulpverlening blijkt dat [de minderjarige] nog steeds niet goed in haar vel zit.
2.12.
Verder is duidelijk geworden dat [de minderjarige] klem zit tussen de ouders dan wel in een loyaliteitsconflict zit. Dit blijkt onder andere uit het feit dat [de minderjarige] tegen de hulpverlening schreeuwt dat zij niet tussen de ouders wil kiezen. Volgens de Raad houdt [de minderjarige] van beide ouders en heeft zij behoefte aan contact met ieder van hen. De moeder heeft geen oog gehad voor deze behoefte door eenzijdig te besluiten geen uitvoering meer te geven aan de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] , omdat zij het onveilig vond bij de vader. Dit heeft ertoe geleid dat [de minderjarige] en de vader meer dan een jaar geen contact met elkaar hebben gehad. Het moet erg verwarrend voor [de minderjarige] zijn geweest om zo lang geen contact te hebben met de vader. De ASH en de Raad achten het beide (op dit moment) in het belang van [de minderjarige] dat zij beide ouders blijft zien in een gestructureerde omgeving.
2.13.
Voorts is gebleken dat de moeder in het verleden meermaals niet heeft meegewerkt aan hulpverlening die noodzakelijk is om de zorgen weg te nemen en de situatie in het belang van [de minderjarige] (en haar broer [broer] ) te verbeteren, en dat zij hierin op dit moment nog steeds ambivalent is. Zo is de moeder in 2021 niet verschenen op een afspraak van de Opvoedpoli, terwijl het Centrum voor Jeugd & Gezin (CJG) die hulpverlening adviseerde vanwege de zorgen bij haar thuis. Vervolgens heeft de moeder in 2022/2023 het CJG niet meer toegelaten thuis, waardoor het CJG geen zicht heeft kunnen verkrijgen op de opvoedsituatie bij haar thuis, terwijl er wel zorgen waren. Verder is de vader een procedure (zaak-/rekestnummer: C/15/340121 / FA RK 23-2408) gestart om zijn contact met [de minderjarige] weer op gang te krijgen. Dit heeft in eerste instantie met instemming van beide ouders geleid tot een verwijzing naar het lokale team van de gemeente voor een hulpaanbod in het kader van het Uniform Hulpaanbod. Dit traject is echter helemaal niet op gang gekomen doordat de moeder zich niet heeft gemeld bij de in dit kader aangewezen hulpverleningsinstantie.
2.14.
De vader werkt volgens de Raad en de GI daarentegen goed mee aan dan wel staat open voor hulpverlening én is beter in staat om emotionele toestemming te geven aan [de minderjarige] voor contact met de moeder. Over de opvoedsituatie van de vader zijn ook geen zodanige zorgen dat de veiligheid daar niet voldoende geborgd is, mede doordat de vader hulpverlening toelaat.
2.15.
Gelet op het voorgaande bestaat er aanleiding het advies en de conclusies van de Raad in het rapport van 29 maart 2024 over het laten voortduren van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader, de andere gezaghebbende ouder die de grotere opvoedrol graag op zich wil nemen, te volgen. Vanuit de huidige situatie waarbij [de minderjarige] uit huis geplaatst is bij de vader, kan namelijk goed zicht worden verkregen op de woon- en opvoedsituatie bij beide ouders op dit moment en in het verleden, de opvoedvaardigheden van beide ouders, en wat [de minderjarige] heeft meegemaakt in het verleden. Ook kan beter uitgezocht worden welke professionele hulp [de minderjarige] nodig heeft en welke zorgregeling passend is voor haar. De vader is daarbij, zoals hiervoor overwogen, beter in staat om emotionele toestemming te geven aan [de minderjarige] voor contact met de moeder dan andersom en [de minderjarige] de rust en stabiliteit te bieden die ze nu nodig heeft.
2.16.
Op grond van het voorgaande is de kinderrechter van het oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk is dat het verzoek van de Raad voor het resterende deel, te weten tot 8 april 2025, wordt toegewezen zodat haar woonplek bij de vader wordt geborgd. De kinderrechter zal aldus beslissen.

3.De beslissing

De kinderrechter:
3.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]bij de vader met gezag met ingang van 6 mei 2024 tot 8 april 2025;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is schriftelijk gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2024 door mr. S. Ok, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J. Leertouwer als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.