ECLI:NL:RBNHO:2024:4515

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
23_3149
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen en de evenredigheid van de dagloonberekening in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 27 maart 2023, waarin het bezwaar tegen een eerder besluit van 5 januari 2023 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit betrof de toekenning van een Ziektewet-uitkering aan een werkneemster per 20 december 2022, waarbij een dagloon van € 102,69 werd gehanteerd. Eiseres betwistte de hoogte van dit dagloon en stelde dat dit niet representatief was voor het salaris dat de werkneemster bij haar genoot, wat zou leiden tot financiële nadelen voor eiseres in de vorm van een te hoge WHK-last.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld in het licht van de relevante wetgeving, met name het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. De rechtbank concludeerde dat de dagloonberekening in overeenstemming was met de wettelijke voorschriften en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de toepassing van deze regels onredelijk maakten. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de dagloonberekening tot een onevenredige uitkomst leidde. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat eiseres geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van het Dagloonbesluit en de rol van de rechtbank in de exceptieve toetsing van bestuursbesluiten, waarbij de evenredigheid van de regelgeving wordt gewogen tegen de belangen van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3149

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Bovenberg),
en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. L.A. Vromans).

Inleiding

1.1.
In het besluit van 5 januari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [werkneemster] (hierna: werkneemster) per 20 december 2022 een uitkering op grond van de Ziektewet(ZW) toegekend.
1.2.
In het besluit van 27 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Werkneemster was werkzaam bij eiseres vanaf 20 mei 2022. Op 20 juni 2022 heeft zij zich ziek gemeld. Zij was tot 20 december 2022 in dienst bij eiseres.
3. Bij het primaire besluit is per 20 december 2022 aan werkneemster een ZW-uitkering toegekend. Daarbij is een dagloon gehanteerd van € 102,69. Verweerder is daarbij op grond van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (het Dagloonbesluit) uitgegaan van de inkomsten van werkneemster bij eiseres in de referteperiode van 20 mei 2022 tot en met 22 mei 2022.
Standpunten van partijen
4. Bij het bestreden besluit volgt verweerder de berekening van het dagloon van eiseres niet en handhaaft het bij het primaire besluit vastgestelde dagloon.
Verweerder kan zich voorstellen dat eiseres de dagloonberekening onredelijk vindt maar ziet geen reden of bijzondere omstandigheden om af te wijken van de regels in het Dagloonbesluit. Verweerder is gehouden om daaraan toepassing te geven.
5. Eiseres voert aan dat het dagloon te hoog is vastgesteld. Het nu voor werkneemster vastgestelde dagloon kent geen representatieve weergave van het salaris dat werkneemster bij eiseres genoot. Door de te hoge vaststelling van het dagloon lijdt eiseres financieel nadeel, in de vorm van een te hoge WHK last. Eiseres vindt dat dit risico onvoldoende is onderkend door de wetgever en verweerder. Eiseres vindt de regeling in strijd met het beginsel van een niet-onevenredige belangenafweging. Ook is zij van mening dat haar belangen onevenredig worden geschaad door de systematiek van het Dagloonbesluit. Artikel 12e, eerste lid van het Dagloonbesluit dient buiten toepassing te worden gelaten. In plaats daarvan dient toepassing te worden gegeven aan artikel 12e, zevende lid van het Dagloonbesluit (de rechtbank begrijpt: het zesde lid) al is er loon ontvangen in de referteperiode waardoor dit lid strikt genomen niet van toepassing is. Echter, dit leidt wel tot een billijke uitkomst voor beide partijen.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
6. Op grond van artikel 1, tweede lid van het Dagloonbesluit is voor de toepassing van dit besluit maandag de eerste dag van de kalenderweek en zijn de eerste vijf dagen van de kalenderweek dagloondagen.
7. Artikel 12e van het Dagloonbesluit bepaalt, voor zover voor de beoordeling van deze zaak van belang, het volgende.
In het eerste lid staat dat het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW de uitkomst is van de volgende berekening:
[(A-B) + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode als loon zijn uitbetaald;
C de opgebouwde bedragen aan vakantiebijslag en/of arbeidsvoorwaardenbedrag in de referteperiode; en
D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden, is aangevangen na aanvang van de referteperiode dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
......
In het zesde lid staat dat indien het aantal dagloondagen op grond van het eerste, vierde of vijfde lid nul is, dan is het dagloon, in afwijking van het eerste lid, de uitkomst van de volgende berekening:
E/F
waarbij:
E staat voor het overeengekomen loon in het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, artikel 4:2b of artikel 6:3 van de Wazo is ontstaan; en
F staat voor het aantal dagloondagen in het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, artikel 4:2b of artikel 6:3 van de Wazo is ontstaan dan wel, indien het een aangiftetijdvak van een maand betreft, voor 21,75.
De exceptieve toetsing en toets aan het evenredigheidsbeginsel
8. Gelet op de gronden van het beroep en de toelichting daarop ter zitting ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het bestreden besluit de zogenoemde exceptieve toetsing en toetsing aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan doorstaan. Voordat dit wordt beoordeeld beschrijft de rechtbank hieronder eerst het probleem dat eiseres heeft met de uitkomst van de dagloonberekening.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitkomst van de berekening van het dagloon op grond waarvan de ZW-uitkering van werkneemster is toegekend in overeenstemming is met de berekening die in het bepaalde in artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit is voorgeschreven. Het refertejaar loopt van 23 mei 2021 tot en met 22 mei 2022. In dat jaar is werkneemster op 20 mei 2022 bij eiseres begonnen en de periode tot het einde van het refertejaar bedraagt maar drie dagen. Van die drie dagen is, gelet op het bepaalde in artikel 1, tweede lid van het Dagloonbesluit, maar één dag aan te merken als een dagloondag. Dat betekent dat het loon dat werkneemster over de periode van vrijdag 20 mei tot en met zondag 22 mei 2022 heeft verdiend voor de berekening van het ZW-dagloon niet wordt gedeeld door drie maar door één. Dat heeft er volgens eiseres in het geval van werkneemster toe geleid dat zij van verweerder een ZW-uitkering per week ontvangt die meer bedraagt dan het loon dat werkneemster per week bij eiseres verdiende. Daarbij heeft eiseres aangegeven dat werkneemster twaalf uur per week werkte tegen een beloning van € 11,03 per uur.
10. Verweerder schrijft in het bestreden besluit dat de dagloonberekening voor eiseres ongunstig uitwerkt. Zoals ook ter zitting is besproken lijkt de uitkomst van de dagloonberekening voor eiseres met name nadelig te worden beïnvloed door de werking van het bepaalde in artikel 1, tweede lid van het Dagloonbesluit. De werking van die bepaling kan er in een casus als deze toe leiden dat een zieke werknemer een hogere ZW-uitkering ontvangt dan hij of zij bij zijn/haar laatste werkgever aan loon heeft genoten.
11. Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals dat per 1 jul 2015 in werking is getreden is op 30 mei 2013 gepubliceerd in het Staatsblad (Stb nr. 2013, 185). In de Nota van Toelichting bij dit besluit staat dat één van de uitgangspunten er van is dat de regelgeving voor dagloonvaststelling eenvoudig is en een regeling biedt voor alle situaties waarin dagloon moet worden vastgesteld.
Bij de toelichting staat het volgende:

Uitkeringen worden in alle gevallen verstrekt over vijf doordeweekse dagen, ongeacht het aantal dagen waarop feitelijk per kalenderweek is gewerkt. Bij de berekening van het dagloon wordt het in het refertejaar genoten loon omgerekend naar een uitkeringsloon per doordeweekse dag. Hierbij wordt ook uitgegaan van vijf dagen per kalenderweek. Deze dagen worden in dit besluit aangeduid als dagloondagen. Bepaald is dat de kalenderweek begint op maandag. Het aantal dagen waarover op grond van de wet in een jaar uitkering wordt verstrekt, is 260, 261 of 262 dagen. Voor de dagloonberekening is dit gestandaardiseerd op 261 dagen per jaar.”
12. Het Dagloonbesluit is een algemeen verbindend voorschrift en uit de voormelde toelichting van dat voorschrift komt naar voren dat bij de berekening van een uitkeringsdagloon is aangesloten bij het gegeven dat uitkeringen in alle gevallen worden verstrekt over vijf doordeweekse dagen, ongeacht het aantal dagen waarop feitelijk per kalenderweek is gewerkt. Dit is dus een bewuste keuze van de regelgever en deze keuze past, naar het oordeel van de rechtbank, bij het uitgangspunt van een eenvoudige dagloonvaststelling.
13. Door eiseres is niet gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken dat het voorschrift van artikel 1, tweede lid, van het Dagloonbesluit in strijd is met hogere regelgeving of dat aan dat voorschrift een zodanig ernstig gebrek kleeft dat het om die reden niet als grondslag kan dienen voor de dagloonberekening zoals die in het geval van werkneemster is verricht. Een algemeen verbindend voorschrift kan ook in strijd zijn met de algemene rechtsbeginselen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel. Door eiseres is echter ook niet gesteld dat het voormelde voorschrift in algemene zin in strijd is met één of meerdere van die beginselen. Dat betekent dat, exceptief toetsend, er geen grond is voor het oordeel dat voormeld voorschrift onverbindend moet worden verklaard.
14. Er kunnen zich echter in een voorliggend geval wel bijzondere omstandigheden voordoen die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift voor een belanghebbende zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat het bestuursorgaan uiteindelijk (“onder de streep”) nog wel moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden, maar daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid (de evenredigheid “stricto sensu”). Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is (zie: uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190).
15. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat zich ten aanzien van eiseres bijzondere omstandigheden als hierboven bedoeld voordoen. Dit al omdat niet is gebleken dat de toepassing van artikel 1, tweede lid, van het Dagloonbesluit voor eiseres heeft geleid tot een uitkomst die voor haar onevenredig bezwarend is. Dat oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
Uit de door eiseres in bezwaar overgelegde loonstaat blijkt niet eenduidig hoeveel uren werkneemster precies heeft gewerkt voor het in de dagloonberekening in aanmerking genomen loon dat zij over de dagen 20, 21 en 22 mei 2022 van werkgeefster heeft ontvangen. Ter zitting kon ook de gemachtigde van eiseres daarover geen (volledige) duidelijkheid verschaffen. Hierdoor is niet (volledig) duidelijk hoe representatief het door verweerder vastgesteld ZW-dagloon is voor wat werkneemster over de voormelde dagen heeft verdiend.
Daarnaast heeft eiseres wel gesteld dat werkneemster contractueel twaalf uur per week voor haar werkte, maar door eiseres zijn geen gegevens overgelegd waaruit afdoende blijkt dat eiseres feitelijk niet meer uren per week voor eiseres heeft gewerkt. Ook hierdoor is niet (volledig) duidelijk hoe representatief het ZW-dagloon van werkneemster is voor wat zij bij werkgeefster verdiende.
Ten slotte heeft eiseres ook niet geconcretiseerd welk financieel nadeel zij nu precies lijdt of heeft geleden als gevolg van de wijze waarop het dagloon van werkneemster is vastgesteld. Hoewel aannemelijk is dat eiseres een beetje meer gedifferentieerde premie aan de WHK (werkhervattingskas) verschuldigd is dan wanneer de ZW-uitkering van werkneemster naar een lager dagloon wordt berekend, is niet duidelijk geworden hoeveel meer dat dan is en hoe zwaar dat eiseres financieel treft.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.