ECLI:NL:RBNHO:2024:4472

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
10660247 \ CV EXPL 23-3607
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van eigendom en verjaring met betrekking tot heggen en perceelgrenzen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 3 april 2024, gaat het om een geschil tussen twee buren over de eigendom en de plaatsing van drie heggen die niet volledig op de kadastrale perceelgrens staan. In een eerder tussenvonnis van 7 februari 2024 werd aan de eisers de gelegenheid gegeven om te bewijzen dat de goede trouw van de buren ten aanzien van heg 2 ontbrak. De eisers hebben in hun akte verklaard dat zij de buren op hun woord hebben vertrouwd en erkenden dat deze te goeder trouw hebben gehandeld. Hierdoor is de goede trouw van de buren vastgesteld, wat heeft geleid tot bevrijdende verjaring van een strook grond, waardoor beide partijen eigenaar zijn geworden van een strook grond van elkaar.

De rechtbank oordeelt dat de drie heggen de juridische perceelgrens vormen, maar dat de eisers recht hebben op een scheidsmuur op de perceelgrens en belang hebben bij de verwijdering van de heggen. De buren worden veroordeeld tot medewerking bij de verwijdering van de heggen, met een dwangsom van € 250,00 per dag bij niet-naleving. Daarnaast wordt de vordering tot vergoeding van verwijderingskosten afgewezen, en de eisers hebben geen recht op buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10660247 \ CV EXPL 23-3607
Uitspraakdatum: 3 april 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]
beiden wonende te [woonplaats 1]
eisers
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. S. Koot
tegen

1.[gedaagde 1]

2.
[gedaagde 2]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagden] .

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij tussenvonnis van 7 februari 2024 heeft de kantonrechter [eisers] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het al dan niet ontbreken van de goeder trouw ten aanzien van heg 2. [eisers] hebben daartoe voor de rolzitting van 20 februari 2024 een akte genomen. [gedaagden] . hebben daarop bij antwoordakte voor de rolzitting van 6 maart 2024 gereageerd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
[eisers] hebben in hun akte terecht aangevoerd dat de nummering en het verloop van heg 1 en 3 op de tekening in overweging 4.2. van het tussenvonnis onjuist is. Ook hebben [eisers] aangevoerd dat heg 2, nadat deze de kadastrale perceelgrens kruist, deze kadastrale perceelgrens volgt. Hierin volgt de kantonrechter [eisers] niet. Tijdens de zitting hebben [gedaagden] . een grote kadastrale kaart overgelegd. Daarop heeft de kantonrechter op aanwijzing van [gedaagden] . en in aanwezigheid van [eisers] het verloop van de drie heggen getekend. Partijen waren het tijdens de zitting eens over het verloop van de drie heggen ten opzichte van de kadastrale perceelgrens. Daarvan uitgaande begint heg 2 op het perceel van [eisers] en kruist deze halverwege de kadastrale perceelgrens, waarna de heg zich op het perceel van [gedaagden] . bevindt. In het navolgende zal daarvan worden uitgegaan.
2.2.
De kadastrale kaart met daarop de ligging en nummering van de heggen, overeenkomstig de ligging en nummering van de heggen zoals tijdens de zitting op de kaart is getekend, is als volgt:
(afbeelding verwijderd in verband met anonimisering)
2.3.
In bovenstaande tekening met als rode lijn de kadastrale perceelgrens en als groene lijn de heggen, corresponderen de nummers 1 met heg 1, nummer 2 met heg 2 en nummer 3 met heg 3. Heg 1 met een lengte van 22 meter begint op het perceel van [gedaagden] ., en kruist halverwege, ter hoogte van de voorzijde van de woning van [eisers] , de kadastrale perceelgrens, waarna de heg geheel op het perceel van [eisers] staat. Heg 2 met een lengte van negen meter sluit aan op heg 1 en begint op het perceel van [eisers] Halverwege kruist heg 2 de kadastrale perceelgrens en bevindt zich vervolgens op het perceel van [gedaagden] . Heg 3 met een lengte van 9 meter sluit aan op heg 2 en staat op de kadastrale perceelgrens.
2.4.
[eisers] hebben verder in hun akte aangegeven dat zij niet hebben erkend dat heg 1 langer dan twintig jaar aanwezig is. [gedaagden] . hebben echter in hun schriftelijke reactie aangevoerd dat heg 1 al aanwezig was toen zij hun perceel in 1990 in eigendom verkregen. In het tussenvonnis staat dat [eisers] dit tijdens de zitting niet hebben weersproken. Daarom wordt van de juistheid van het standpunt van [gedaagden] . uitgegaan en is de vordering tot verwijdering van heg 1 verjaard.
2.5.
[eisers] zijn in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat de goeder trouw ten aanzien van heg 2 bij [gedaagden] . ontbrak. In hun akte verklaren [eisers] dat zij hebben besloten [gedaagden] . op hun woord te vertrouwen en te erkennen dat zij te goeder trouw hebben gehandeld ten aanzien van de plek van de drie heggen. De goeder trouw van [gedaagden] . staat daarmee vast, zodat [gedaagden] . als gevolg van bevrijdende verjaring eigenaar zijn geworden van een strook grond van [eisers] en omgekeerd [eisers] eigenaar zijn geworden van een strook grond van [gedaagden] . Ook betekent dit dat de drie heggen (heg 1 en 2 door bevrijdende verjaring en heg 3 staat op de kadastrale erfgrens) de juridische perceelgrens vormen. Zoals overwogen in het tussenvonnis hebben [eisers] recht op een scheidsmuur op de perceelgrens en hebben zij belang bij verwijdering van de heggen, die 80 cm breed zijn. [gedaagden] . zullen daarom worden veroordeeld tot het verlenen van hun medewerking bij het verwijderen van de heggen. Als [gedaagden] . niet hun medewerking verlenen, zijn zij met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 5.000,00 aan [eisers] verschuldigd.
2.6.
De gevorderde vergoeding van de kosten van het verwijderen en afvoeren van de heg komen, zoals in het tussenvonnis is overwogen, niet voor vergoeding in aanmerking.
2.7.
[eisers] vorderen verder verwijdering van de ijzeren platen. [gedaagden] . hebben tijdens de zitting erkend dat de ijzeren platen op het perceel van [eisers] liggen. [gedaagden] . zullen daarom worden veroordeeld tot verwijdering van deze ijzeren platen. Als [gedaagden] . niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis voldoen aan deze veroordeling, moeten zij een dwangsom aan [eisers] betalen van € 100,00 per dag met een maximum van € 1.000,00.
2.8.
[eisers] maken aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. [eisers] hebben voldoende onderbouwd dat de gestelde verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele sommatie. Zij hebben echter geen enkele aanknopingspunt gegeven bij welk bedrag aansluiting moet worden gezocht. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
2.9.
Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagden] . tot het verlenen van hun medewerking tot het volledig verwijderen van heggen 1, 2 en 3, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [gedaagden] . niet aan deze veroordeling voldoen, ingaande op de vijftiende dag na betekening van het vonnis, met een maximum van € 5.000,00;
3.2.
veroordeelt [gedaagden] . tot het verwijderen van de ijzeren platen op het perceel van [eisers] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagden] . niet aan deze veroordeling voldoen, ingaande op de vijftiende dag na betekening van het vonnis, met een maximum van € 1.000,00;
3.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter