ECLI:NL:RBNHO:2024:4471

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
10660247 \ CV EXPL 23-3607
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenruzie over ligusterheggen en perceelgrenzen met betrekking tot verjaring en eigendom

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 7 februari 2024, gaat het om een burenruzie tussen twee partijen over drie ligusterheggen die de feitelijke perceelgrens vormen. De eisers, vertegenwoordigd door mr. S. Koot, hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden, waarbij zij primair verzoeken om machtiging voor het verwijderen van de heggen en vergoeding van de kosten. De gedaagden betwisten de vordering en stellen dat de heggen al lange tijd op hun perceel staan, waardoor er mogelijk sprake is van verjaring.

De rechtbank heeft vastgesteld dat heg 1 al meer dan 20 jaar bestaat en dat de gedaagden door bevrijdende verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond tussen deze heg en de kadastrale perceelgrens. Heg 2 is korter dan 20 jaar geleden geplaatst, waardoor de gedaagden te goeder trouw moeten zijn om aanspraak te maken op verjaring. De rechtbank heeft de eisers in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat de gedaagden niet te goeder trouw zijn met betrekking tot heg 2.

De rechtbank concludeert dat de feitelijke perceelgrens nu ook de juridische perceelgrens is geworden, en dat de gedaagden moeten meewerken aan het verwijderen van de heggen. De gevorderde dwangsom is toegewezen, maar de eisers zijn niet gerechtigd tot vergoeding van de kosten voor het verwijderen van de heggen, aangezien deze gezamenlijk eigendom zijn. De verdere beslissing over de proceskosten en andere vorderingen is aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10660247 \ CV EXPL 23-3607
Uitspraakdatum: 7 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]
beiden wonende te [woonplaats 1]
eisers
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. S. Koot
tegen

1.[gedaagde 1]

2.
[gedaagde 2]
beiden wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagden]

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] hebben bij dagvaarding van 2 augustus 2023 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] hebben schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 20 oktober 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagden] hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben [eisers] bij brief van 22 september 2023 nog stukken toegezonden. [gedaagden] hebben op 5 oktober 2023 een brief met hun standpunten overgelegd.
1.3.
De behandeling van de zaak is na de zitting aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen er onderling uit te komen. Bij brief van 6 december 2023 hebben [eisers] laten weten dat het niet is gelukt tot een minnelijk oplossing te komen. Daarbij hebben zij hun vordering gewijzigd. [gedaagden] hebben daarop een reactie gegeven.

2.De feiten

2.1.
De percelen van partijen grenzen aan elkaar.
2.2.
Tussen de percelen van partijen staat een ligusterheg, die uit drie delen bestaan en hierna wordt aangeduid als heg 1, heg 2 en heg 3.
2.3.
Heg 1 was al aanwezig toen [gedaagden] in 1990 hun perceel in eigendom verkregen. Heg 2 en heg 3 zijn in 2004 door [gedaagden] en hun buren, de rechtsvoorgangers van [eisers] , geplant.
2.4.
[eisers] hebben meerdere malen aan [gedaagden] gevraagd de heggen niet terug te snoeien en tot een hoogte van ongeveer twee meter te laten groeien.
2.5.
In de periode april tot en met juni 2021 hebben partijen per e-mail gecorrespondeerd over twee door [eisers] op korte afstand van de ligusterheg geplaatste leibomen. Ook hebben partijen gecorrespondeerd over de hoogte van de ligusterheg en een eventueel te plaatsen schutting.
2.6.
Omdat partijen er niet uitkwamen hebben zij een beroep gedaan op buurtbemiddeling. Dit heeft echter niet tot een oplossing geleid.
2.7.
De gemachtigde van [eisers] heeft op 21 december 2021 aan [gedaagden] gevraagd medewerking te verlenen aan een kadastrale meting van de erfgrens.
2.8.
[gedaagden] hebben in april 2022 naast hun schuur maar op het perceel van [eisers] ijzeren golfplaten gelegd.
2.9.
Het Kadaster heeft op verzoek van [eisers] op 9 september 2022 een grensreconstructie verricht. Hierbij waren [gedaagden] niet aanwezig, maar de landmeter van het Kadaster heeft wel zijn bevindingen aan [gedaagden] uitgelegd.
2.10.
Vervolgens hebben partijen gecorrespondeerd over het verwijderen van de ligusterheg en de ijzeren golfplaten en de kosten daarvan. Ook dit heeft niet geleid tot een oplossing.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisers] vorderen, na wijziging van eis, primair dat de kantonrechter [eisers] machtiging verleent voor het verwijderen van de ligusterheg en [gedaagden] veroordeelt tot betaling van de helft van de daaraan verbonden kosten op straffe van een dwangsom (subsidiair op eigen kosten). Meer subsidiair vorderen [eisers] dat de kantonrechter [eisers] vervangende toestemming verleent voor het verwijderen van de ligusterheg en uiterst subsidiair dat de kantonrechter [gedaagden] veroordeelt tot het verlenen van medewerking tot het volledig verwijderen van de ligusterheg op straffe van een dwangsom. Verder vorderen [eisers] dat de kantonrechter [gedaagden] veroordeelt tot het verwijderen van de ijzeren platen op straffe van een dwangsom en tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij recht hebben op een op gezamenlijke kosten te realiseren scheidsmuur van maximaal twee meter hoog op de erfgrens. Omdat [gedaagden] niet wil meewerken aan het laten groeien van de ligusterheg tot die hoogte, willen [eisers] nu op eigen kosten en op hun perceel een schutting plaatsen. Uit de reconstructie van de erfgrens door het Kadaster blijkt echter dat een deel van de heg op hun perceel staat en daarom, om een schutting te kunnen plaatsten, moet worden verwijderd. De heg is korter dan twintig jaar geleden geplaatst, zodat geen sprake is van verjaring.
3.3.
[gedaagden] betwisten de vordering. Zij voeren aan – samengevat – dat de kadastrale metingen de situatie niet duidelijker hebben gemaakt. Heg 1 staat er al meer dan 20 jaar. Heggen 2 en 3 zijn samen met de rechtsvoorgangers van [eisers] in 2004 geplaatst. [eisers] zijn in 2013 eigenaar van hun perceel geworden en hebben minstens vijf jaar niet geklaagd over het snoeien van de heggen en deze gang van zaken dus geaccepteerd, zodat in ieder geval sprake is van een ongeschreven afspraak.

4.De beoordeling

4.1.
In de antwoordakte vragen [gedaagden] zich af of nog een descente (bezichtiging door de rechter ter plaatse) zal plaatsvinden. Zoals de kantonrechter ook tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd is zij gelet op het navolgende voldoende geïnformeerd door partijen over de ligging van de heggen ten opzichte van de kadastrale perceelgrens, zodat een descente niet nodig is.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagden] een kadastrale kaart overgelegd en heeft de kantonrechter daarop op aanwijzing van partijen heg 1, 2 en 3 ingetekend:
“afbeelding verwijderd in verband met anonimisering”De rode lijn is de kadastrale perceelgrens zoals op 9 september 2022 door het Kadaster is vastgelegd, met aan de rechterzijde het perceel van [eisers] en aan de linkerzijde het perceel van [gedaagden] De groene lijn is de heg, die zoals vermeld onder de feiten bestaat uit drie delen. In bovenstaande tekening correspondeert nummer 1 met heg 1, nummer 2 met heg 2 en nummer 3 met heg 3.
4.3.
Hieruit volgt dat de feitelijke perceelgrens (de groene lijn/ de drie heggen) niet overeenkomt met de kadastrale perceelgrens (de rode lijn). Zo begint heg 1 die een lengte heeft van 22 meter op het perceel van [eisers] en kruist deze halverwege, ter hoogte van de voorzijde van de woning van [gedaagden] , de kadastrale perceelgrens, waarna de heg geheel op het perceel van [gedaagden] staat. Heg 2 met een lengte van negen meter sluit aan op heg 1 en begint op het perceel van [gedaagden] Halverwege kruist heg 2 de kadastrale erfgrens en bevindt zich vervolgens op het perceel van [eisers] Heg 3 met een lengte van 9 meter sluit aan op heg 3 en staat op de kadastrale perceelgrens. Hieruit volgt dat partijen over en weer stroken grond in gebruik hebben die volgens de kadastrale gegevens aan de ander toebehoren.
4.4.
[eisers] willen dat de heggen worden verwijderd. De hoofdregel is dat zij in beginsel recht hebben op verwijdering van dat deel van de heggen dat op hun grond staat. [gedaagden] hebben echter als verweer tegen het standpunt van [eisers] dat de vordering tot verwijdering van de heggen niet is verjaard aangevoerd dat heg 1 in 1990 is geplaatst en heggen 2 en 3 in 2004, wat niet is weersproken door [eisers] Tijdens de mondelinge behandeling is daarom gesproken over verjaring. Als daarvan sprake is vormen de heggen niet alleen de feitelijke perceelgrens maar ook de juridische perceelgrens. In dat geval zijn [gedaagden] eigenaar geworden van de stroken grond tussen de heggen op het perceel van [eisers] en de kadastrale perceelgrens. Hetzelfde geldt overigens omgekeerd: [eisers] zijn eigenaar geworden van de stroken grond tussen de heggen op het perceel van [gedaagden] en de kadastrale perceelgrens. De vraag die daarom moet worden beantwoord is of deze grensoverschrijdingen rechtens zijn geoorloofd.
4.5.
De eigendom van een onroerende zaak - zoals een strook grond – gaat niet zomaar van de een over op de ander, alleen omdat er tijd verstrijkt. Daar is meer voor nodig. In de wet en in de rechtspraak is een aantal (vuist)regels bepaald waarmee kan worden uitgemaakt of eigendom door verjaring is overgegaan van de een naar de ander. In elk geval moet er sprake van zijn dat een ander dan de eigenaar de zaak in bezit heeft genomen. Verkrijgende verjaring van een onroerende zaak betekent dat die ander de eigendom verkrijgt door dat bezit gedurende tien jaar onafgebroken voort te zetten. Daarbij moet die ander goede redenen hebben om te denken dat hij daartoe het recht heeft; hij moet te goeder trouw zijn. [1] Bevrijdende verjaring betekent dat degene die de zaak in bezit heeft genomen (of hij nu te goeder trouw is of niet) de eigendom krijgt omdat de oorspronkelijke eigenaar na verloop van twintig jaar zijn eigendom niet meer kan terugvorderen. [2]
4.6.
In beide gevallen moet degene die de zaak in bezit heeft genomen zich zodanig gedragen dat voor een buitenstaander duidelijk is dat hij denkt de eigenaar te zijn. Met andere woorden er moet sprake zijn van bezitsdaden. Heg 1 vormt onbetwist al 80 jaar de perceelgrens en [gedaagden] hebben heg 2 en 3 in 2004 met de rechtsvoorgangers van [eisers] geplaatst. Zij hebben dus gezamenlijk een erfafscheiding gemaakt en beschouwden zich beiden als eigenaar van de stroken grond die niet tot hun eigendom behoorden, wat voor iedereen kenbaar was. Er is daarom sprake van bezit.
4.7.
Van deze situatie is ten aanzien van heg 1 langer dan twintig jaar sprake. [gedaagden] zijn daarom door bevrijdende verjaring eigenaar geworden van de strook grond tussen deze heg en de kadastrale perceelgrens. Zoals hiervoor overwogen geldt ook omgekeerd, daar waar de heg op het kadastrale perceel van [gedaagden] staat, dat [eisers] eigenaar zijn geworden van de strook grond tussen deze heg en de kadastrale perceelgrens. Het voorgaande betekent dat de feitelijke perceelgrens de juridische perceelgrens is geworden.
4.8.
Heg 2 is langer dan tien jaar maar korter dan twintig jaar geleden geplaatst. Dit betekent voor heg 2 dat [gedaagden] voor een geslaagd beroep op verjaring te goeder trouw moeten zijn, dus dat zij zich als rechthebbenden beschouwden en zich ook redelijkerwijze als rechthebbenden van deze strook grond mochten beschouwen. [3] Hierbij moet de nodige zorgvuldigheid in acht zijn genomen door [gedaagden] om een verkeerde voorstelling van zaken te voorkomen. Daarvan is geen sprake als [gedaagden] door raadpleging van openbare registers (het Kadaster) ermee bekend konden zijn dat heg 2 de kadastrale perceelgrens overschrijdt. [4] Goeder trouw ontbreekt echter niet als [gedaagden] dit alleen door raadpleging van de kadastrale kaarten hadden kunnen weten. Kadastrale kaarten behoren namelijk niet tot de openbare registers. [5]
4.9.
Of [gedaagden] te goeder trouw zijn, hangt er onder meer vanaf of zij op basis van de feitelijke situatie mochten aannemen dat heg 2 op de perceelgrens was geplaatst. Goede trouw wordt vermoed aanwezig te zijn en het ontbreken daarvan moet worden bewezen. [6] Het is daarom aan [eisers] om dit aan te tonen. Omdat dit geen onderdeel is geweest van het debat ziet de kantonrechter aanleiding om eerst [eisers] in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken een akte te nemen om met inachtneming van het vorenstaande een nadere onderbouwing te geven op de stelling dat ten aanzien van heg 2 goeder trouw bij [gedaagden] ontbrak. Op deze akte mogen [gedaagden] binnen twee weken daarna reageren. De kantonrechter wijst partijen erop dat de akte alleen kan gaan over dit onderwerp.
[eisers] bewijzen niet dat goeder trouw bij [gedaagden] ontbrak en wat betekent dit voor hun vordering
4.10.
Als [eisers] niet kunnen bewijzen dat goeder trouw bij [gedaagden] ontbrak, geldt dat [gedaagden] als gevolg van bevrijdende verjaring eigenaar zijn geworden van de hiervoor beschreven strook grond. Ook hier geldt dan omgekeerd dat een deel van de grond eigendom is geworden van [eisers] Dit betekent verder dat alle drie de heggen (heg 1 door bevrijdende verjaring en heg 3 staat op de kadastrale perceelgrens) de juridische perceelgrens vormen. Een heg is echter geen scheidsmuur. Op grond van de wet [7] kunnen [eisers] vorderen dat [gedaagden] meewerken aan een scheidsmuur van twee meter hoogte op de perceelgrens en dragen partijen gezamenlijk de kosten daarvan. Hoewel [eisers] dit niet vorderen en zelf op hun grond een schutting willen plaatsen, hebben zij belang bij verwijdering van de heggen. Zij willen de schutting immers begrijpelijkerwijs tegen de perceelgrens plaatsen en onweersproken is gebleven dat de heggen een breedte hebben van 80 cm.
4.11.
Omdat is vastgesteld dat de heggen op de juridische perceelgrens staan en dus gezamenlijk eigendom zijn van partijen, zullen [gedaagden] alleen worden veroordeeld tot het verlenen van hun medewerking bij het verwijderen daarvan, zoals gevorderd onder meer subsidiair twee. Voor verwijdering van de heggen is geen machtiging of vervangende toestemming nodig. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, omdat [gedaagden] tot op heden niet bereid zijn geweest mee te werken aan het verwijderen van de heggen. De hoogte van de dwangsom zal worden beperkt tot een bedrag van € 250,00 per dag met een maximum van € 5.000,00 vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.
4.12.
Niet voor toewijzing in aanmerking komen de helft van de kosten van het verwijderen en afvoeren van de heggen, zoals primair gevorderd. De heggen vormen de juridische perceelgrens en zijn dus rechtmatig.
[eisers] bewijzen dat goeder trouw bij [gedaagden] ontbrak en wat betekent dit voor hun vordering
4.13.
Als [eisers] bewijzen dat [gedaagden] niet te goeder trouw zijn ten aanzien van heg 2, geldt dat heg 1 en heg 3 de juridische perceelgrens vormen en heg 2 de juridische perceelgrens, die gelijk is aan de kadastrale perceelgrens, overschrijdt. Voor heg 1 en 3 is de beoordeling gelijk aan de situatie die hiervoor onder 4.10 en 4.11 is besproken. Ten aanzien van heg 2 geldt dat deze deels op grond staat van [eisers] en dus hun eigendom is. Zij kunnen dit deel van de heg zonder medewerking van [gedaagden] verwijderen. Het deel van heg 2 dat op grond van [gedaagden] staat is hun eigendom en mag blijven staan.
4.14.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing, waaronder over de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, aan.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
stelt [eisers] in de gelegenheid om uiterlijk op de rol van 21 februari 2024 een akte te nemen zoals bedoeld hiervoor onder 4.9.
5.2.
stelt [gedaagden] in de gelegenheid om uiterlijk op de rol van 6 maart 2024 een antwoordakte te nemen.
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 3:99 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 3:105 lid 1 en artikel 3:306 BW.
3.Artikel 3:118 lid 1 BW.
4.Artikel 3:23 BW.
5.Zie uitspraak van de Hoge Raad van 20 februari 1987, ECLI:HR:1987:AG5543.
6.Artikel 3:118 lid 3 BW.
7.Artikel 5:49 BW.